Antroposofie en sexualiteit (3)

  

De sleutel tot de sexuele problematiek ligt volgens Rudolf Steiner in de polaire geslachtsdrang van het etherlichaam: mannen hebben een vrouwelijk etherisch lichaam, vrouwen hebben een mannelijk etherisch lichaam. De menselijke sexualiteit beperkt zich dus niet tot het fysieke lichaam, zij strekt zich ook uit tot het etherische lichaam. Van dat fysieke lichaam weten we vandaag heel veel, van het etherische lichaam weten we zo goed als niets. Als antroposoof weten dat het bestaat, maar daarmee is vaak ook alles gezegd. Wie kan zich een voorstelling maken van dat etherische lichaam? Het is volkomen onzichtbaar want het maakt deel uit van de geestelijke wereld. Dat doet het astrale lichaam ook, maar daar hebben we tenminste enig bewustzijn van in de vorm van gedachten en gevoelens. Het etherische lichaam daarentegen ontsnapt aan ons bewustzijn. De reden daarvoor ligt in het feit dat het vandaag nagenoeg samenvalt met het fysieke lichaam. Dat was vroeger niet het geval. De reuzen die zo vaak optreden in sprookjes, legenden en mythische verhalen zijn (helderziend waargenomen) etherische lichamen die veel groter waren dan het fysieke lichaam. Ook vandaag nog kan het etherische lichaam in uitzonderlijke gevallen een ‘reusachtige’ kracht ontwikkelen, bijvoorbeeld wanneer een moeder haar kind wil redden of wanneer psychiatrische patiënten een toeval krijgen. 

In beide gevallen wordt het gewone bewustzijn uitgeschakeld en dat geeft het etherische lichaam de kans om los te breken uit zijn fysieke kluisters. Daaraan kunnen we aflezen dat het denkende bewustzijn het etherische lichaam aan banden legt. Hoe meer de mens denkt, des te meer wordt zijn etherische lichaam gebonden aan de dode materie van zijn fysieke lichaam. Het is juist die nauwe binding die de etherische wereld zo onzichtbaar maakt, want we maken geen onderscheid meer tussen fysiek en etherisch, tussen dood en levend. De etherische levenskrachten op zich zien we niet, de doodskrachten van de fysieke wereld evenmin. We zien alleen het resultaat van hun verbinding en dat interpreteren we louter in fysiek-materiële zin. Datgene wat de dode materie tot leven wekt en vorm geeft – de etherische wereld – wordt niet (h)erkend. Het is voor ons wat water is voor een vis: we leven en bewegen erin, maar we zijn er ons niet van bewust. De etherische wereld is ons levenselement, alles wat we rondom ons zien is etherisch van aard: de planten, de dieren, de bomen, het water, de lucht, de mensen, ja zelfs de stenen – zonder etherische wereld zouden ze niet bestaan. Een louter fysieke wereld is eigenlijk een uitzonderingstoestand. Wat daar nog het dichtst bij komt is de maan: een doodse wereld die (bijna) louter uit stof bestaat. 

Om ons een beeld te kunnen vormen van de etherische wereld moeten we onderscheid leren maken. Tot nog toe hebben we dat vermogen ontwikkeld door onderscheid te maken tussen verschillende dingen. Nu moeten we ook onderscheid maken in de dingen zelf. Wat is er dood (of materieel) en wat is er levend (of etherisch) aan een plant, dier of mens? Paradoxaal genoeg onderscheiden we deze twee dimensies buiten ons door ze in onszelf met elkaar te verbinden als verstand (gebonden aan het fysieke lichaam) en gevoel (gebonden aan het etherische lichaam). De zintuiglijke werkelijkheid hebben we leren onderscheiden door ook in ons bewustzijn scherp onderscheid te maken tussen denken en voelen. De wetenschap (die deze zintuiglijke werkelijkheid onderzoekt) hebben we alleen kunnen ontwikkelen door onze gevoelens het zwijgen op te leggen. Willen we die wetenschap nu ook uitbreiden tot de etherische wereld (en er een geesteswetenschap van maken) dan moeten we verstand en gevoel weer met elkaar verbinden en wat Rudolf Steiner noemt een ‘exacte fantasie’ ontwikkelen. Er is inderdaad heel wat verbeeldingskracht nodig om de etherische wereld te kunnen onderscheiden. Het is een buitengewoon kunstzinnige wereld die alleen op een kunstzinnige manier benaderd kan worden, een bewust-kunstzinnige manier die wetenschap en kunst met elkaar verzoent.

Een voorbeeld kan dat misschien duidelijk maken. Paarden zijn grote dieren, en zoals ze in de wei staan, zijn het massieve gevaarten. Maar wanneer zo’n paard begint te lopen, ondergaat het een verbluffende gedaanteverandering: het danst gracieus op zijn vier dunne benen alsof het opeens gewichtloos is geworden. Wie dat typische ‘dansen’ gadeslaat, voelt dat er een discrepantie is tussen dat zware dier en die lichte beweging. Die dansende beweging kan niet verklaard worden vanuit de fysieke mechanica van beenderen, spieren en pezen. Dat zou nooit die gracieuze kwaliteit opleveren. We merken dat ook aan gedigitaliseerde beelden: hoe gesofisticeerd ze ook zijn, ze kunnen geen beweging weergeven. Alles verloopt hoekig, mechanisch, zoals je dat kunt verwachten van een zuiver fysieke wereld. Maar beweging is etherisch – en dus geestelijk – van aard. De etherische wereld tilt de fysieke wereld als het ware op en overwint de zwaartekracht. Dat is een mysterieus gebeuren dat we niet echt kunnen zien, maar in het geval van het ‘dansende’ paard wel kunnen voelen. En juist door die gevoelswaarneming ernstig te nemen, kunnen we meer leren over de etherische wereld. Bijvoorbeeld door te letten op snelle, plotse bewegingen van een paard of een ander schichtig dier. We zien dan namelijk dat de beweging niet vertrekt vanuit het fysieke lichaam, maar van ergens buiten dat lichaam. 

Om dat te kunnen ‘zien’ moeten we een stapje verder gaan. We moeten onze verbeeldingskracht aanspreken en proberen ons een beeld te vormen van wat we zien en voelen, en wel door deze twee waarnemingsvormen met elkaar te verbinden. Op die manier ontstaat het beeld van een lege ruimte die gevuld wordt. Bij snelle, plotse bewegingen is het inderdaad alsof het fysieke lichaam in een lege ruimte gezogen wordt. Die lege ruimte zien we niet, we hebben ze bedacht. Maar wanneer we ze ‘projecteren’ op die merkwaardige bewegingen, dan ‘voelen’ we dat het beeld klopt. Er wordt als het ware eerst een lege ruimte gecreëerd waarin het fysieke lichaam vervolgens ‘gezogen’ wordt. En dat gebeurt met zo’n snelheid, zo’n kracht en zo’n gratie dat het fysiek eenvoudig niet te verklaren is. Dit beeld van een zuigende lege ruimte vervult eigenlijk dezelfde functie als een begrip: het helpt ons de werkelijkheid te begrijpen. Het verschil is alleen dat de begrippen gegeven zijn, terwijl we de beelden zelf moeten maken. Maar er is ook nog iets anders. Het beeld dat we ons vormen van een etherische beweging is eigenlijk zelf ook een etherische beweging: het is een soort ‘mal’, een lege ruimte die we in ons bewustzijn vormen en waarin vervolgens de zintuiglijke waarneming ‘gezogen’ wordt. Als we voelen dat de inhoud past in de mal, dan hebben we het gevoel begrepen te hebben wat we zien. 

Ook in het plantenrijk kunnen we die etherische dimensie waarnemen, vooral dan in de lente, wanneer de natuur weer ‘in beweging’ komt. Vanuit ons materialistische wereldbeeld – dat bewegingen vanuit een fysiek middelpunt laat ontstaan – interpreteren we het uitbotten van de bladeren onbewust als een beweging van binnen naar buiten. Alsof het groen verborgen zit in de takken of in de grond en door middel van een grote pomp langzaam naar buiten wordt geperst. Pas wanneer we ons verstand gebruiken, beseffen we dat dit (onbewuste) beeld niet klopt. De bladeren zitten niet verstopt in de takken, de planten niet in het zaad, de natuur niet in de aarde. Dat is kinderlijk-naïeve voorstelling van zaken, een mechanistische ook. Wanneer we er proberen achter te komen hoe het dan wél zit, komen we tot de conclusie dat de bladeren – zoals de taal het ook uitdrukt – aan de takken groeien, niet uit de takken. Het groeien vindt plaats buiten het fysieke lichaam van de boom. Het is een onzichtbaar etherisch proces dat zichtbare resultaten oplevert omdat het raakt aan de fysieke wereld en er materie uit ‘opzuigt’. Hetzelfde principe dus dat we ook in de dierenwereld waarnamen. En dat wordt bevestigd door Rudolf Steiner: de planten groeien van buiten naar binnen. Ze vinden hun (uiteindelijke) oorsprong in de kosmos en groeien als het ware naar de aarde toe. 

De etherische wereld is een geestelijke wereld die zich naar de materiële, aardse wereld toe beweegt. Maar ze doet dat niet op een mannelijk-positieve manier, zoals bijvoorbeeld een meteoorsteen die zich aan grote snelheid in de aarde boort. Nee, ze doet het op een vrouwelijk-negatieve manier, door rondom de aarde ‘lege ruimten’ te creëren waarin de zwaartekracht opgeheven wordt en de materie ‘opgezogen’. Dat zijn natuurlijk beelden die ontleend zijn aan de materiële werkelijkheid, maar ze helpen ons om een idee te vormen van de werking en het wezen van de etherische wereld. Eén ding kunnen we uit die beelden alvast opmaken: de etherische wereld is een vrouwelijke wereld. Als Goethe schrijft ‘das ewig Weibliche zieht uns hinan’, dan heeft hij het over de etherische wereld, de ‘wereld van de moeders’. Het is een baarmoederlijke wereld, een lege ruimte waarin de geest de materie kan aangrijpen en vormgeven zoals het Ik van een kind dat doet in de ‘lege ruimte’ van de baarmoeder. De etherische wereld is dus een soort ‘negatief’ van de fysieke wereld, maar beide, de mannelijk-positieve fysieke wereld en de vrouwelijk-negatieve etherische wereld, zijn nodig om de wereld zoals wij die kennen tevoorschijn te brengen. Het mag duidelijk zijn dat positief en negatief hier geen morele begrippen zijn: ze benoemen gewoon een spiegelrelatie en kunnen dus ook omgekeerd gebruikt worden.  

Dit is een eerste grove schets van de etherische wereld, en ze is in zoverre bruikbaar dat ze duidelijk maakt hoe buitengewoon complex de onbewuste, instinctieve relatie tussen man en vrouw is. De man heeft namelijk een vrouwelijk etherisch lichaam en de vrouw een mannelijk etherisch lichaam. In abstracto geeft dat een mooi evenwichtig beeld. Maar in concreto liggen de zaken, zoals altijd, een stuk ingewikkelder. Het fysieke lichaam van de mens is namelijk ‘mannelijk’ vergeleken met het etherische lichaam dat onmiskenbaar ‘vrouwelijk’ is. Dat maakt dat het fysieke lichaam van de man in feite dubbel mannelijk is: als fysiek lichaam én als mannelijk lichaam. Het fysieke lichaam van de vrouw daarentegen is ‘gemengd’: het is vrouwelijk door zijn vorm maar mannelijk door zijn fysieke aard. Op etherisch vlak vinden we bij de vrouw diezelfde ‘gemengdheid’: haar etherisch lichaam is vrouwelijk van aard omdat het etherisch is, maar mannelijk omdat het bij een vrouw hoort. Bij de man is zijn etherisch lichaam dan weer dubbel vrouwelijk. Als gevolg daarvan is de tegenstelling tussen het mannelijke en het vrouwelijke bij de man veel groter dan bij de vrouw. Bij haar liggen de fysieke en de etherische dimensie veel dichter bij elkaar, wat maakt dat de vrouw veel meer een wezen van het midden is, terwijl de man veel meer een wezen van extremen is. 

Deze ‘innerlijke’ karakteristiek bepaalt in hoge mate de uiterlijke relatie tussen man en vrouw. Hij moet een veel grotere afstand overbruggen dan zij, want in de vrouw liggen het mannelijke en het vrouwelijke veel dichter bij elkaar. De man moet meer energie ontwikkelen om de afstand met het andere geslacht te overbruggen, wat tot gevolg heeft dat hij gemakkelijk tegen de vrouw aan ‘botst’ en ook weer terugbotst. De dynamiek van aantrekking en afstoting is bij hem veel groter, wat zijn sexualiteit een explosief, agressief tot zelfs gewelddadig karakter verleent. De vrouw moet lang niet zoveel energie ontwikkelen om de brug te slaan naar het andere geslacht. Zij is op dit gebied van nature veel evenwichtiger en het verzorgen van een relatie is dan ook veel meer haar ding. De man doet weliswaar meer moeite om die relatie tot stand te brengen, maar hij besteedt weinig energie aan het verzorgen en instandhouden ervan. Hij verschiet bij wijze van spreken zijn kruit bij het ‘overbruggen’ van de kloof en valt dan … in slaap. Zijn sexuele dynamiek is dezelfde die we ook in het gevoelsleven terugvinden: een onafgebroken afwisseling van aantrekken (sympathie) en afstoten (antipathie), van Himmelhoch jauchzend en zum Tode betrübt. De sexuele dynamiek van de vrouw, die gericht is op het instandhouden van de relatie, is dan weer verwant met de rustige rede, die gestaag bouwt aan een samenhangend geheel. 

Hoe dieper we doordringen in de etherische sfeer, hoe complexer de beelden worden die we moeten vormen om deze wereld te begrijpen. Vanaf een bepaald punt lukt dat niet meer omdat die beelden ontleend zijn aan de vaststaande zintuiglijke werkelijkheid terwijl de etherische werkelijkheid juist heel beweeglijk van aard is. We moeten dus – en dat is de volgende stap – leren denken in bewegende beelden, beelden die in elkaar overgaan. Het gevaar dat we daarbij lopen, is dat ons denken zijn helderheid verliest. Helder, rationeel denken is namelijk traag denken, het is denken dat steunt op de bewegingsloze materiële werkelijkheid. Om door te kunnen dringen in de geestelijke wereld moeten we dat trage, starre denken weer in beweging brengen, maar dan zonder dat het zijn helderheid verliest. Dat is ontzettend moeilijk. Starre, abstracte vormen kunnen we heel goed denken, maar levende, beweeglijke vormen doen ons duizelen. We kunnen dat heel goed waarnemen aan het moderne denken. Dat wordt vandaag geconfronteerd met een wereld die in beweging is gekomen: volkeren komen in beweging, het klimaat komt in beweging, de politiek komt in beweging, alles komt in beweging, niets staat nog vast. De mens probeert die wereld te begrijpen, maar doet dat met begrippen die ontleend zijn aan een vaststaande wereld, met als gevolg dat zijn denken troebel, verward en onmachtig wordt. 

Onze wereld komt in beweging doordat de geest ons nadert, doordat het ewig Weibliche steeds sterker aan ons trekt en zuigt. We zouden dat – metaforischgewijs – kunnen zien als een sexuele toenadering: de vrouwelijke etherische wereld wil ‘gepenetreerd’ worden door het mannelijke bewustzijn van de mens. Ze wil gekend worden, en dat is alleen mogelijk wanneer ons denken met haar mee kan bewegen zonder zijn heldere structuur te verliezen. Daartoe moeten de mannelijke, rationele kwaliteiten van ons bewustzijn zich verenigen met de vrouwelijke, gevoelsmatige en beweeglijke kwaliteiten. Pas dan ontstaat de ‘hogere mannelijkheid’ die in staat is door te dringen in de ‘hogere vrouwelijkheid’ van de geestelijke wereld. Maar op dit ‘hogere’ gebied – de relatie tussen het menselijke bewustzijn en de geestelijke wereld – verliezen ‘mannelijk’ en ‘vrouwelijk’ alle sexuele connotaties. We bevinden ons dan in de astrale sfeer en hier wordt sexualiteit een zuivere ken-act. Dit kennend doordringen in de geestelijke sfeer wordt echter wel gespiegeld in de zuiver fysieke sexualiteit. Sex was oorspronkelijk een ken-act en moet – of kan – dat ook weer worden. Daarvoor moet het echter bevrijd worden uit de klauwen van Lucifer en Ahriman, die ons allebei op hun manier beletten om de menselijke sexualiteit als een (bewegend) beeld te zien, als een kunstwerk, a motion picture.