I can’t breathe (3)
door lievendebrouwere
Eén van de meest verbluffende fenomenen van de jongste jaren zijn jonge zwarte vrouwen die uitvoerig hun beklag doen over het racisme in ons land. Meestal zijn het intellectuelen die aan de universiteit studeren, onderzoek doen of zelfs doceren en dus behoren tot het geprivilegieerde deel van de bevolking, om maar eens een van hun geliefde termen te gebruiken. Er zitten ook wel eens jonge mannen tussen, maar allemaal hebben ze één ding gemeen: ze doen het goed, ze maken carrière en hun stem wordt gehoord, wat lang niet van alle jonge mensen kan gezegd worden, ook niet van de blanke. Toch klagen deze welvarende jongeren steen en been over het blanke racisme. Wordt hen gevraagd wat het precies is waaronder ze te lijden hebben, dan blijken dat zaken te zijn als Zwarte Piet, standbeelden van Leopold II, een lelijke blik hier en een scheldwoord daar. Blijkt dan ook nog eens dat sommigen onder hen ontsnapt zijn aan de volkerenmoord in Ruanda, dan rijst onvermijdelijk de vraag: wat is hier aan de hand?
Deze – vaak piepjonge – mensen kunnen hun mening natuurlijk alleen maar verkondigen omdat ze daar een forum voor krijgen. Er gaat geen week voorbij of we zien ze lief en onschuldig lachend in de media verschijnen om vervolgens de grofste beschuldigingen te uiten aan het adres van de Vlamingen en op hoge toon te eisen dat daar eindelijk eens iets aan gedaan wordt. Telkens weer vindt men nieuwe jongens en meisjes met onuitsprekelijke namen die de Vlaamse bevolking komen bolwassen. Komt er een zeldzame keer eens een zwarte volwassene aan het woord die een en ander relativeert of zelfs ontkent, dan wordt hij of zij de huid vol gescholden. De media – die zelf in toenemende mate bevolkt lijken te worden door jonge, pas afgestudeerde mensen – rollen de rode loper uit voor deze young angry black people. Waarom doen ze dat? Waarom maken ze van de media een soort Vlaamse versie van Radio Mille Collines en wakkeren ze onophoudelijk de rassenhaat aan?
Hun antwoord zal ongetwijfeld zijn dat zij die rassenhaat juist aanklagen, dat het hun journalistieke plicht is om te berichten over wat er in de samenleving gebeurt. Daar kan men twee vragen bij stellen: ten eerste, zijn Vlamingen werkelijk zo’n verstokte racisten? En ten tweede: los je dat probleem op door hen aan één stuk door uit te schelden? Want daar komen al die zwarte opiniestukken tenslotte op neer: het zijn mooi verpakte en met dure woorden als intersectionaliteit, dekolonisatie en white privilege gelardeerde scheldpartijen. De argumenten zijn flinterdun en de voorbeelden soms lachwekkend. Een genocideslachtoffer dat verklaart onnoemelijk te lijden als op 6 december Zwarte Piet door de straten loopt en snoep uitdeelt aan kinderen? Met dit soort groteske uitspraken ontkennen de jonge zwarte intellectuelen wat ze beweren. In een racistische samenleving zouden ze dergelijke uitspraken nooit kunnen doen.
Het vermoeden rijst dat deze jeugdige aanklagers – zwart of blank – niet spreken met eigen stem, maar fungeren als spreekbuis voor anderen. Verleden jaar zagen we ze met tienduizenden door de straten lopen schreeuwend om drastische maatregelen voor het klimaat. Werd hen gevraagd waar het allemaal om ging, dan bleken de meesten dat niet te weten. Ze liepen gewoon mee, omdat de anderen dat ook deden, omdat ze een dag niet naar school hoefden. Merkwaardig genoeg vonden die scholen dat goed, in veel gevallen moedigden ze de leerlingen zelfs aan en organiseerden zelf de ‘uitstap’. De overheid, die anders streng optreedt bij schoolverzuim, gaf geen kik, zoals ze ook geen kik gaf toen de BlackLivesMatter-betogers massaal hun voeten veegden aan de lockdownmaatregelen. Niemand van die schreeuwende jonge mensen vroeg zich af hoe het komt dat hun idool Greta Thunberg steevast ontvangen wordt door de groten der aarde, en ook vandaag vragen ze zich niet af waarom de overheid hen straffeloos laat betogen, winkels vernielen en standbeelden neerhalen.
Het komt in deze jonge mensen niet op dat ze wel eens gebruikt zouden kunnen worden door degenen waartegen ze zo te keer gaan. Ze lijken niet te begrijpen dat de overheid niets liever heeft dan dat er massaal geschreeuwd wordt om drastische maatregelen, drastische maatregelen die niet helpen tegen de opwarming van de aarde, of tegen racisme, of tegen corona, of tegen drugs, of tegen terrorisme of tegen gelijk wat waar de overheid oorlog tegen voert, maar die deze overheid wel steeds meer macht geven. Hoe groot die macht intussen is geworden, hebben we tijdens de corona-crisis gezien. Het gaat hier natuurlijk niet om de dorpsburgemeesters of om de Vlaamse overheid. Het gaat ook niet om de federale overheid en zelfs niet om de Europese overheid. Het gaat om een ‘wereldoverheid’ die in staat is de hele mensheid op te sluiten, om de verborgen deep state die is doorgedrongen in alle overheden ter wereld, die ook is doorgedrongen in de hoofden van jonge mensen en hun hersenen dagelijks spoelt.
Het is een angstaanjagende gedachte dat deze gehersenspoelde jeugd over enkele generaties het gros van de mensheid zal uitmaken, een mensheid die klakkeloos alles zegt en doet wat Ahriman – de onzichtbare wereldheerser, het brein achter de deep state – haar influistert. En dat is altijd hetzelfde: bestrijdt mij, roei mij uit, want ik bedreig jullie leven en steel jullie toekomst! Die boodschap fluistert Ahriman in hun oren en ogen door middel van imaginaties: de klimaat-imaginatie, de corona-imaginatie, de racisme-imaginatie, de terreur-imaginatie, enzovoort. Telkens gaat het om een onzichtbare vijand die de mensheid bedreigt en waartegen ten strijde moet worden getrokken. Deze imaginaties oefenen zo’n onweerstaanbare invloed uit op de jonge mens omdat ze variaties zijn op die ene, grote imaginatie die volgens Rudolf Steiner in de ziel van ieder mens leeft: de Michaël-imaginatie, het beeld van de strijd met de draak. Dat beeld houdt Ahriman de jeugd onophoudelijk voor en het heeft zo’n geweldige invloed omdat het waar is.
Het beeld van Michaël die de draak bestrijdt, is de centrale imaginatie van onze tijd. Zij toont ons de grote opgave van de huidige en toekomstige mensheid: de confrontatie met het kwaad. De moderne jeugd reageert impulsief op dit grote ideaal: ze trekt enthousiast ten strijde. Zoals de jeugd in 1914 zingend naar het front vertrok, toegejuicht door ouders, grootouders, leerkrachten en overheden, zo trekt ze ook vandaag weer door de straten, strijdlustig op weg naar de hel, aangemoedigd door ontelbare volwassenen. Het is tragisch om te zien hoe de geschiedenis zich herhaalt en hoe honderd jaar na datum opnieuw een generatie haar ongeluk tegemoet loopt. Tegenhouden kunnen we ze niet, want dan keren ze zich tegen ons en worden we zelf beschouwd als de vijand. Het enige wat we kunnen doen, is onze ogen open houden en proberen de misleidingstechnieken van Ahriman te doorzien in de hoop dat Michaël ermee aan de slag kan, want hij kan pas optreden als wij hem dat mogelijk maken.
We zullen nog lange tijd strijd moeten leveren met Ahriman en het is onze morele plicht tegenover de komende generaties om geestelijke munitie te verzamelen. Een belangrijke rol daarbij speelt het inzicht dat Ahriman – wat de grond van de zaak betreft – gelijk heeft. Wat hij (vooral) de jeugd influistert, is zonder meer waar: we moeten de strijd met hem aanbinden, hij vormt een grote en reële bedreiging. Die waarheid verandert echter in een leugen wanneer het gaat over de manier van strijden, over de strategie en de gebruikte wapens. Hier speelt Ahriman ten volle de kaart van het materialisme uit en verleidt hij ons de strijd louter en alleen op fysiek vlak te voeren: tegen virussen, tegen CO2, tegen drugs, tegen terroristen, tegen mensen, tegen iedereen behalve tegen hemzelf. Zijn leugens zijn zo overtuigend omdat ze niet ingaan tegen de waarheid, maar de waarheid gewoon omkeren. Ahriman ontkent de Michaëlimaginatie niet, wel integendeel, hij verwisselt alleen de strijdende partijen.
Hij brengt de idealistische jeugd ertoe Michaël te bevechten in plaats van hemzelf. Antiracisten, activisten en andere wereldverbeteraars: allemaal zijn ze ervan overtuigd het kwaad te bevechten, maar in werkelijkheid is hun strijd gericht tegen de christelijke grondslagen van de Europese beschaving. Het is beslist geen toeval dat ze de christenvervolgers bij uitstek – de moslims – als bondgenoten beschouwen. Hun recente (stand)beeldenstorm ligt in het verlengde van de islamitische beeldenstorm die overal ter wereld aan de gang is en die door de media zorgvuldig wordt doodgezwegen. Het racisme van de afgebeelden is slechts een voorwendsel, de storm is in wezen gericht tegen de beelden zelf en waar ze voor staan: de door het christendom gelegitimeerde beeldvorming. Ahriman haat beelden, want hij weet dat hij alleen door middel van kunstzinnige beelden ontmaskerd kan worden. Daarom doet hij er ook alles aan om beelden ‘om te keren’ en kunst te vernietigen.
Als we deze omkeringstechniek doorzien, doorzien we ook Ahriman. Hij is de geest die alles omkeert. Maar die ahrimaanse omkering is buitengewoon moeilijk te doorgronden, omdat ze ingrijpt in het scheppingsproces en dat houdt eveneens een omkering in. Nemen we bijvoorbeeld het oerbeeld van de schepping: de geboorte van de mens. De 9 maanden durende innige verbinding tussen moeder en ongeboren kind wordt opeens omgekeerd in haar tegendeel: de moeder stoot het kind af. Liefde, zou je kunnen zeggen, verandert in haat. Maar wanneer de haat zijn scheidende werk heeft gedaan, verbindt de moeder zich weer met het kind en is de liefde groter dan ooit. Liefde en haat, lijden en vreugde, dood en leven liggen hier heel dicht bij elkaar en wanneer we het geboorteproces vertalen in abstracte begrippen kan het heel gemakkelijk verkeerd – en zelfs omgekeerd – begrepen worden. Dat is precies wat Ahriman doet: abstraheren en omkeren, zonder dat we het merken.
In ons abstracte cijferdenken is er geen verschil tussen één plus twee en twee plus één. Het levert in beide gevallen drie op. Wanneer we de geboorte vertalen in cijfers krijgt het kind twee ouders, de ouders krijgen één kind, en in beide gevallen ontstaat precies dezelfde drieëenheid: het gezin. Toch gaat het om twee zeer verschillende zaken. In het eerste geval gaat het om een geestelijk wezen dat mens wordt, in het tweede geval gaat het om twee mensen die een geschenk uit de hemel ontvangen. Twee tegengestelde processen die één gebeuren vormen. Verwissel je die processen, dan verandert er in abstracto niets, maar in concreto ontstaat er een chaos die het scheppen omkeert tot vernietigen. We kennen die vernietigende chaos maar al te goed uit de hedendaagse kunst. Want ook de kunst wordt geboren, net als de nieuwe mens en de nieuwe wereld: ze worden niet gemaakt. Het is dat geboorte- of scheppingsproces waarin Ahriman ingrijpt, en dat hij in zijn tegendeel omkeert.
Om Ahriman te ontmaskeren, moeten we ons een beeld vormen van het scheppingsproces, want daar is hij werkzaam en injecteert hij zijn leugens. De voorbije eeuw is hij met zijn cijferdenken doorgedrongen in het fysieke geboorteproces, hij is ook doorgedrongen in de kunst, en vandaag dringt hij door in de schepping van de nieuwe mens en de nieuwe wereld. In alledrie deze gevallen zien we hetzelfde gebeuren: Ahriman gaat niet tegen het scheppingsproces in, wel integendeel, hij stimuleert het krachtig. Door zijn toedoen worden vandaag meer mensen geboren dan ooit tevoren, maar tegelijk worden er ook steeds meer geaborteerd. In de kunst is vandaag Jeder Mensch ein Künstler, maar zijn scheppen is niet meer te onderscheiden van vernietigen. En meer dan wat ook stimuleert Ahriman de geboorte van een nieuwe wereld waarin alle mensen gelijk zijn, want hij weet: hoe vroeger die wereld geboren wordt, des te minder kans op overleven heeft hij.
De jonge zwarte (en blanke) intellectuelen ijveren voor een betere wereld, een wereld zonder racisme, zonder ongelijkheid, zonder discriminatie. Die wereld is volop aan het ontstaan, de geboorte is ingezet, het keerpunt bereikt. Maar het gaat hen allemaal niet vlug genoeg, zij willen dat hele pijnlijke en moeizame geboorteproces zo snel mogelijk achter de rug hebben. Eigenlijk willen ze het helemaal niet doormaken. Ze gedragen zich als een kind dat weigert mee te werken en zelfs denkt: hoe meer pijn mijn moeder heeft, des te vlugger kan ik van de vrijheid genieten. En dus schelden ze onophoudelijk op de blanke wereld, die de moeder is van de nieuwe world of color, die de vrije samenleving in haar schoot heeft laten groeien en nu gekweld wordt door de weeën van de geboorte. Uiteraard heeft ook het kind het moeilijk, het raakt in het nauw en heeft het gevoel te stikken. Maar de vijandschap die het zijn moeder, op influistering van Ahriman, toedraagt is niet van aard om de geboorte te versnellen, wel integendeel, ze blokkeert de hele zaak en brengt moeder en kind in gevaar.
Ahriman blokkeert het geboorteproces en maakt er een vernietigingsproces van door het te versnellen. Het onuitroeibare communisme – in Duitsland werd nog maar pas een standbeeld (sic) van Lenin onthuld – is daar het beste voorbeeld van: grote mensheidsidealen die pas in de verre toekomst gerealiseerd kunnen worden, dringen zich met geweld aan de hedendaagse werkelijkheid op. De angry young people van onze tijd sturen aan op een Culturele Revolutie naar Chinees model. Scholieren en studenten roepen – met de steun van de overheid en de grote bedrijven – hun leraren en hun hele culturele verleden op het matje alsof het Laatste Oordeel is aangebroken en de schuldige moet worden aangewezen, veroordeeld en gestraft. Het voorbeeld van China herinnert er ons aan dat ze het niet zullen laten bij opiniestukken in de kranten. Daar maken ze trouwens geen geheim van: steeds luider roepen ze dat de tijd van praten voorbij is en dat er gehandeld moet worden. Hun haast is een vorm van ahrimaanse bezetenheid waartegen we ons moeten vaccineren, anders raken we vroeg of laat zelf besmet, voor zover dat nog niet het geval is.
Krachtige analyse, waar ik het fundamenteel mee eens ben.
Los van de inhoud: ik waardeer het dat je het politiek correcte woord ‘blank’ blijft gebruiken voor wat, hilarisch genoeg volgens schimmige beslismechanismen, de ‘witte’ (en toch zo gedemoniseerde) medemens zou moeten heten. Dat voortdurend vervangen van gestigmatiseerde woorden door nieuwe (van heel bedenkelijke aard dan nog) komt mij als een fenomeen over uit diezelfde Ahrimanische werking. Ik kan dit vermoeden echter nog niet kaderen. Hoe sta jij daar tegenover?
Ik herinner me nog één van mijn eerste lessen aan de univ. De prof vertelde ons dat we het als aankomende Germanisten aan onszelf verplicht waren om overal en altijd ABN te spreken. Ik dacht bij mezelf: kerel, wie denk jij wel dat je bent! Uiteraard had hij het recht van ons te eisen dat we keurig ABN leerden spreken, maar met ons persoonlijke leven had hij zich niet te moeien. Ik besloot ter plekke om altijd en overal dialect te spreken (behalve op de examens natuurlijk), een belofte waaraan ik me gehouden heb. Het was een instinctieve reactie op wat ik ervoer als grensoverschrijdend gedrag. De antiracisten gaan nog een stap verder: ze willen niet dat ik mijn woorden anders uitspreek, ze willen dat ik andere woorden gebruik. Ze willen dat ik in plaats van neger zwarte zeg, en in plaats van blanke witte. Die eerste eis heb ik ingewilligd, de tweede niet. Ik ben best te vinden voor een compromis, maar de kerk moet dan ook echt in het midden blijven. Het is inmiddels echter duidelijk geworden dat de anti’s niet geïnteresseerd zijn in het midden, en dat ze alsmaar meer willen. Dus houd ik het been stijf. Ik overweeg zelfs om terug te keren naar neger, maar dat is nauwelijks nog mogelijk.
Met dit soort eisen, grijpen de anti’s in de taal zelf in en daarmee ook in het persoonlijk leven van andere mensen. Want taal is iets intiems, iets dat tegelijk persoonlijk en bovenpersoolijk is. Woorden geven uitdrukking aan de gebruiken en sociale relaties van een gemeenschap, van een volk. Ik geef een voorbeeld. Jaren geleden was er heibel in Sint-Niklaas omdat een koppel geweigerd had zich te laten trouwen door Wouter Van Bellingen, de (zeer) zwarte schepen van burgerlijke stand. Groot schandaal! Het was zelfs even wereldnieuws en Wouter werd een BV. Vreemd genoeg heeft de pers, die de hele zaak als een ouderwetse marktzanger opklopte tot ‘De Verschrikkelijke Misdaad van Sint Niklaas’, dat racistische koppel nooit gevonden. De vraag rees zelfs of het wel bestond. De ware toedracht zou evenwel zijn geweest zijn Wouter een adoptiekind was van een ‘zwarte’ familie, een familie die in de oorlog gecollaboreerd had, en daarom wilde het zogenaamde racistische koppel niet door hem getrouwd worden: omdat hij zwart was in een heel andere betekenis. Deze betekenis van het woord ‘zwart’ leeft nog altijd in Vlaanderen. Ik heb het mijn vader vaak horen gebruiken op een toon waar zoveel afkeer uit sprak dat ik het als kind niet begreep. Wat mochten dat dan wel zijn, zwarten?
Taal is iets levends, de betekenis en het gebruik van een woord kan veranderen. Maar dan verandert de hele context – maatschappij en mens – mee. Woorden zijn geen individueel bezit, ze behoren de hele gemeenschap toe. Wie woorden wil veranderen zonder dat de gemeenschap verandert, doet beide geweld aan. Dat geldt zelfs voor eigennamen. De naam die je draagt, is geen individueel bezit. Het is de naam die anderen je hebben gegeven en waardoor je in hun gemeenschap werd opgenomen. Je kunt die wel veranderen als de gemeenschap daarmee akkoord gaat, en dat gebeurt doorgaans in de jeugd, zonder dat daar veel woorden (sic) worden aan vuil gemaakt. Maar soms zijn er ook volwassenen die opeens besluiten om een andere (voor)naam aan te nemen. Ze mogen dat natuurlijk doen, maar ze kunnen van anderen niet eisen dat ze die nieuwe naam ook gebruiken. Het bekendste voorbeeld is bokser Cassius Clay die zijn naam veranderde in Mohammed Ali. Wie zijn oude naam nog gebruikte, zoals Ernie Terrell, sloeg hij verrot. Hoe verknipt zo’n hernaming vaak is, blijkt uit het feit dat Cassius Clay komaf wilde maken met zijn slavenverleden en zijn slavennaam en zich daarom bekeerde tot … de islam, die meer handelaars in zwarte slaven heeft voortgebracht dan welke religie ook.
Er is ook het veelzeggende voorbeeld van Rudolf Steiner die door zijn ouders Rudolf werd genoemd maar door de ambtenaar van de burgerlijke stand als Adolf werd ingeschreven. Het ging maar om twee letters, maar ze zouden een wereld van verschil hebben gemaakt als de jonge Rudolf ze niet had laten veranderen. Ik denk niet dat de jonge knaap overzag wat de gevolgen zouden geweest zijn als hij officieel Adolf Steiner was blijven heten (al is dat niet uitgesloten). Maar hij voelde waarschijnlijk wel aan dat die naamsverandering zijn wezen raakte en daarom bewoog hij hemel en aarde om het recht te zetten, wat hem uiteindelijk ook lukte. Namen en woorden zijn geen dode dingen waarmee je kan doen wat je wilt, ze leven en zijn verbonden met vele dingen. Dat geldt ook voor woorden als neger, zwarte, blanke en witte. De antiracisten hebben niet het recht die woorden te veranderen zonder dat de maatschappij mee verandert, en als ze zo hard en agressief blijven aandringen, zal die maatschappij zich verzetten en het tegenovergestelde gaan doen, zoals ik destijds aan de univ.
Het geval J.K.Rowling toont duidelijk aan dat de anti’s niet alleen taalverkrachters zijn maar ook zielverkrachters. Als je het woord ‘vrouw’ wil vervangen door ‘persoon die menstrueert’ en je wordt ziedend als iemand daar een onschuldig grapje over maakt, dan ben je niet alleen geestelijk ziek, maar ook gevaarlijk. Want deze geestesziekte is buitengewoon besmettelijk, ze verspreidt zich met de snelheid van een virus. Het is al erg genoeg dat de acteurs en actrices die wereldberoemd (en steenrijk) zijn geworden dankzij de verfilmingen van Harry Potter, J.K.Rowling aanvallen omwille van haar grapje. Maar het is nog enigszins begrijpelijk, want acteurs en actrices zijn sowieso wat hysterisch van aard. Wat echter te denken van het personeel van de uitgeverij die haar boeken uitgeeft en dat weigert mee te werken aan de publicatie van haar volgende boek? Dat is pas griezelig. Een mens vraagt zich af: waar gaat dit eindigen? Wellicht moeten we binnenkort ieder ochtend de kranten raadplegen om te weten welke woorden we die dag niet meer mogen gebruiken en door welke newspeak we ze moeten vervangen.
Inderdaad. Bedankt voor die beschouwing.
Sorry voor mijn lapsus: ik bedoelde met ‘politiek correct’ voor ‘blanke’ natuurlijk ‘politiek incorrect’.
Nog even over ‘neger’: dit woord is hier bij mijn weten nooit een scheldwoord geweest, in tegenstelling tot het Engels-Amerikaanse ‘negro’. Intrigerend is de vraag wie het ooit zo ver kreeg om de hele wereld ineens dat woord te laten vervangen door ‘zwarte’ (‘zwarten’ met een letterlijk zwarte huidskleur zag ik zelden of nooit. Ik vind het trouwens een sinister woord, zoals inderdaad de term voor collaborateurs uit WO II. Arme negers).
Als ik mij afvraag wat ik, of wij, kan doen tegen die steeds toenemende Ahrimaanse tendens dan bekruipt me de neiging om ontmoedigd te worden: die tendens is zo overweldigend en elke poging om een christelijke impuls naar voor te schuiven wordt weggelachen. Maar toch hebben wij een troostvol woord gekregen: het gaat hem helemaal niet om de kwantiteit, maar om de kwaliteit (Bonhoeffer). Als ieder klein ikje in zijn eigen wereldje, of groepjes van mensen in hun bubbel (om maar eens een woord dat in is te gebruiken) zo goed en zo kwaad als ze kunnen, streven naar Waarheid, Goedheid en Harmonie, dan zal het Kwade overwonnen worden ! Let niet op het resultaat (de kwantiteit), maar op de moeite die ge doet om christelijk te leven (de kwaliteit), daar gaat het om (Steiner). En erger u niet verder meer aan al die betogingen en wat dan ook. Integendeel: als we energie steken om het kwade aan te klagen en te bestrijden, dan stimuleren we het kwade, want wat ge voedt, dat groeit. Steek dus liever energie in het positieve en in het verdragen en vergeven.
Johan Hoet
Dat klinkt allemaal heel mooi Johan, maar het zal Ahriman heus niet tegenhouden, wel integendeel. Het klopt dat negativiteit hem voedt, maar positiviteit doet dat net zo goed. De reden is dat die twee altijd samengaan: waar positiviteit is, is ook negativiteit, waar liefde is, is ook haat. Wie alleen maar positief en liefdevol is, doet niks anders dan zijn negativiteit en haat onderdrukken of negeren. Als je weet dat de moderne mens volgens Rudolf Steiner 100 (honderd) keer meer haat dan liefde in zich heeft, dan begrijp je dat positiviteit een goudmijn is voor Ahriman, want hij kan dan ongestoord aan de haal gaan met die 99 percent, dat wil zeggen met nagenoeg je hele ziel. Dat alleen al zou voldoende moeten zijn om heel, heel erg wantrouwig te staan tegenover ‘positieve’ mensen. Zelf háát ik positieve mensen (grapje), maar het is wel zo dat uitgerekend die positieve, van liefde vervulde mensen heel gemeen en hatelijk kunnen worden als ze in het nauw gedreven worden. Dat is wat vandaag op grote schaal gebeurt. Al die onderdrukte of genegeerde haat komt opeens naar boven en al die welmenende mensen worden erdoor overspoeld omdat ze er nooit een relatie mee hebben aangegaan. Ze doen dat zelfs niet wanneer ze overspoeld worden. Ze zijn zich totaal niet bewust van de soms ongelooflijke haat die van hen uitgaat. Er circuleren filmpjes op het internet waarop je antiracisten, social justice warriors en andere wereldverbeteraars kunt zien schreeuwen, brullen, krijsen en gillen als wilde beesten, en toch komt de gedachte niet in hen op dat er haat en negativiteit in hun ziel leeft. Dat is wat Ahriman doet met ‘positieve’ mensen: hij speelt ermee als een kat met een muis. Nee Johan, de enige manier om aan die muizenvanger te ontkomen, is hem leren kennen. Dat is ook wat Rudolf Steiner zegt aan het eind van zijn mysteriedrama’s: we moeten Ahriman leren denken.
Goed zo Lieven
Een doordenkertje:
Da’s een makkelijke: wit mag altijd beginnen.
Een overdenkertje dan (2:40):