Artistic research

‘Ga voor de spiegel staan. Adem rustig in. Kijk jezelf diep in de ogen. Adem rustig uit. Stel jezelf de vraag: ‘Waar ben ik in godsnaam mee bezig?’ Noem het gerust artistiek onderzoek …‘ Zo begint het jongste nummer van RECTO:VERSO, een online tijdschrift voor cultuur en kritiek dat me iedere maand (ongevraagd) per e-mail wordt opgestuurd.

Daaronder lees ik:

‘De twee belangrijkste internationale kunstmanifestaties – de Documenta in Kassel en de Biënnale in Venetië – stonden de jongste jaren in het teken van artistic research. De snelheid waarmee ‘artistiek onderzoek’ zich vooral eind jaren 2000 heeft verspreid in de kunstwereld en in academia zou een indicatie moeten zijn van een artistieke of wetenschappelijke doorbraak. Maar een Demoiselles d’Avignon, Zwart Vierkant of Brillo Box van het artistiek onderzoek bleef uit, laat staan een e=mc2. Wel waren er eindeloze discussies over wat artistic research zou moeten zijn. Zelfmystificatie ligt op de loer: er wordt een soort status aparte bedongen die alleen maar grotere onduidelijkheid schept over wat het ‘onderzoek’ inhoudt, wat ‘goed’ artistiek onderzoek is, laat staan of de uitkomsten ook waar of onwaar kunnen zijn. Die vaagheid maakt het des te moeilijker om vast te stellen in hoeverre de opkomst van artistiek onderzoek de kunstwereld, de kunstpraktijk en het denken over kunst nu veranderd heeft.

En ten slotte wordt er geconcludeerd:

‘Het debat over onderzoek in de kunsten is ondertussen geluwd. De onderzoeksinfrastructuur staat er en de literatuur is te omvangrijk geworden om in zijn geheel te lezen; nieuwe inzichten zijn niet meer te verwachten. De paradoxale uitkomst is dan ook dat artistiek onderzoek – misschien wel de grootste omwenteling in de kunstwereld van de afgelopen decennia – in essentie niet bestaat.’ 

Als ik het hele artikel terugbreng tot zijn kern – en daarvoor is drastisch snoeiwerk nodig – dan houd ik over: ‘Waarmee ben ik in godsnaam bezig? Met niets eigenlijk.’ Het is echter niet duidelijk door wie deze woorden worden gesproken. Wie is het die voor de spiegel moet gaan staan? Eerst lijkt dat de kunsttheoreticus zelf te zijn, de schrijver van het artikel in RECTO:VERSO, want hij is tenslotte degene die kunst onderzoekt, die erover nadenkt, die erover schrijft. Maar algauw blijkt artistic research iets te zijn wat door kunstenaars wordt uitgevoerd en waarmee ze een omwenteling in de kunstwereld van de 21ste eeuw hebben teweeggebracht. Deze omwenteling wordt door de kunsttheoreticus echter als een non-event beschouwd, want artistiek onderzoek … bestaat eigenlijk niet. 

Dat is een hard oordeel, maar het is wel waar. Ik kreeg onlangs een luxueus boek cadeau over een jong hedendaags kunstenaar, een aanstormend Vlaams talent. (De gulle schenker vond wellicht dat ik dat ik een update nodig had) Maar toen ik dat boek gelezen had (en vooral gekeken naar de bijgevoegde dvd) kon ik niet anders dan tot de conclusie komen: dit gaat nergens over. Deze jonge kunstenaar houdt zich vol overgave bezig met … niets. Op de dvd kon je zijn jarenlange queeste volgen die ten slotte uitmondde in een filmpje over een nonsensicale installatie die buitengewoon veel tijd, inspanning en geld gekost had. Zijn ‘onderzoek’ leverde hem weliswaar naam en faam, ruime subsidies en een luxueus ‘onderzoeksrapport’ op, maar dat nam allemaal niet weg dat het in de grond nergens over ging. En deze jonge kunstenaar is geen uitzondering, integendeel. De hele ‘hedendaagse kunst’ gaat over niets, Niets met een grote N. 

De kunsttheoreticus van RECTO:VERSO sloeg dus de nagel op de kop. En dat is vreemd, want deze kunst-die-nergens-over-gaat, is zijn reden van bestaan. Hij denkt erover na, hij schrijft er ellenlange artikels over, hij geeft er les over, verdient er zijn brood mee. Hij is met andere woorden een wetenschapper die onderzoek doet naar onderzoek dat eigenlijk niet bestaat. Wat hij over de kunstenaar schrijft (die aan artistic research doet) slaat dus net zo goed op hemzelf. De grens tussen kunstenaar en wetenschapper is trouwens zeer vaag geworden. Sinds de Bologna-onderwijshervorming kunnen kunstenaars ook doctoreren. Dat gebeurt uiteraard onder supervisie van iemand die reeds doctor is. Die zijn er in de kunstwereld (nog) niet, en dus moeten kunstenaars hun promotor zoeken onder de universiteitsprofessoren, in de wetenschappelijke wereld dus. Maar die professoren weten natuurlijk niets af van de kunstpraktijk. Dus hoe moet dat? Een onoverkomelijk probleem is dat evenwel niet want je kunt geen master in de kunst halen zonder behoorlijk wat intellectuele capaciteiten. Geen enkele kunstenaar haalt vandaag nog een diploma als hij ‘het niet goed kan uitleggen’. Het is voor de doctorerende kunstenaar dus maar een kleine stap om zich helemaal te voegen naar de eisen van de wetenschap, om met andere woorden zelf wetenschapper te worden. 

De zogenaamde ‘omwenteling’ in de kunst door de opkomst van de artistic research, en de onderwijshervorming van Bologna waardoor nu ook kunstenaars kunnen doctoreren, zijn helemaal geen vernieuwingen. Het zijn gewoon verderzettingen van een evolutie die nu al 100 jaar aan de gang is: de vermenging van kunst en wetenschap. Kunst wordt tot wetenschap en wetenschap wordt tot kunst. Maar dat gebeurt niet bewust en gewild, het gebeurt als het ware stiekem zonder dat iemand dat echt wil, want het resultaat is noch kunstzinnig noch wetenschappelijk. Het is … niets. Wetenschap en kunst heffen elkaar op, vernietigen elkaar wanneer ze rechtstreeks vermengd worden, dat wil zeggen wanneer er geen menselijk bewustzijn als verbindende factor fungeert. Dat bewustzijn wordt juist uitgedreven of verdoofd wanneer kunst en wetenschap zich vermengen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurt wanneer een kunstenaar onder leiding van een universiteitsprofessoren gaat ‘doctoreren’ en ‘onderzoek doen’. 

Ik vraag me al m’n hele leven af hoe een fenomeen als ‘de hedendaagse kunst’ in godsnaam mogelijk is. Ik hou zielsveel van de Europese beschaving en van de schitterende kunst die ze heeft voortgebracht. Te zien hoe ze in de 20ste eeuw plotseling krankzinnig wordt en (figuurlijk én letterlijk) met haar eigen uitwerpselen begint te spelen, heeft voor mij iets van een nachtmerrie. Maar het ergst van al vind ik het applaus dat de zogenaamde ‘nieuwe kunst’ ten deel valt en dat vanuit de hoek van de wetenschap komt, van de intellectuelen, de theoretici, de onderzoekers. Als de kunst opeens ziek wordt, dan is ze aangewezen op de wetenschap om haar te genezen. Maar deze laatste ontkent de ziekte. Er is helemaal niets aan de hand met de kunst, zegt ze, integendeel, ze is gezonder dan ooit want ze is opnieuw geboren. De wetenschap ziet niet dat de kunst ziek is omdat ze zelf ziek is: ze ziet niet meer wat er is, ze ziet alleen nog wat ze denkt of wenst dat er is. 

Als ik me afvraag hoe het mogelijk is dat het (door de wetenschap gevormde) moderne bewustzijn blind blijft voor de overduidelijk zieke kunst, dan kom ik uit bij het gevoel. Als iemand ziek wordt dan gaat hij zich anders gedragen. Het verstand stelt die verandering vast, maar het gevoel beoordeelt ze. Ze vergelijkt de verandering met een (innerlijke) norm en concludeert: deze persoon is ziek. Dit laatste is in onze tijd duidelijk taboe geworden: we mogen alleen nog een eindeloze diversiteit vaststellen, we mogen ze niet meer beoordelen. We hebben het (oordelende) gevoel aan de kant geschoven ten voordele van het (louter vaststellende) verstand. Als gevolg daarvan nemen we geen ziekte meer waar. De kunst mag zich te buiten gaan aan het meest beschamende gedrag, we vellen er geen oordeel over. Tenminste zo lijkt het. Want onder dit niet-oordelen gaat een zeer scherp oordeel schuil: alleen de zieke kunst wordt nog als kunst beschouwd. Wat eeuwenlang als (gezonde) kunst werd beschouwd, komt er niet meer in, het wordt gewoon genegeerd. Het rationele diversiteitsdenken is slechts één kant van de medaille, de andere kant is een barbaars racisme dat de (kunst)wereld in twee deelt. 

We leven in een tijd waarin het intellect allesoverheersend is. Zelfs de kunst is een aangelegenheid van intellectuelen en professoren geworden. Het oordelende gevoel (dat de grondslag is van de kunst) doet niet meer mee, het is uitgebannen. Maar het is langs de achterdeur weer naar binnengekomen en het zint op wraak. Hell has no fury than a woman scorned. De (vrouwelijke) gevoelswereld is kwaadaardig geworden. Door haar verbanning uit het menselijke bewustzijn is ze weggezonken in de wereld van de lagere driften waar egoïsme, uitsluiting en afkeer heersen. En van daaruit keert ze weer terug als een wraakgodin. De klassieke kunst, waarin het rationele verstand een steeds grotere rol speelde, ondergaat nu hetzelfde lot dat de gevoelswereld onderging: ze wordt verbannen, genegeerd, geëxcommuniceerd. De exclusieve aandacht van intellectuele wereld voor de ‘hedendaagse’ kunst is in werkelijkheid een middel om de aandacht af te leiden van de ‘klassieke’ kunst. Al die ontelbare kunsttheoretici (die onder meer RECTO:VERSO volschrijven) dansen naar het pijpen van hun eigen uitgebannen gevoel dat maar één doel heeft: wraak nemen op de ‘klassieke’ kunst.

Ik herinner me nog dat ik ooit de (gelauwerde) licentiaatsthesis las van een bevriende kunsthistorica. Het werd me kil om het hart want achter al die abstracte en intellectualistische woorden voelde ik een intense haat tegen de kunst. Ik heb dat nooit durven zeggen want ze zou waarschijnlijk geschokt zijn geweest (en me gek verklaard hebben). Het was trouwens niet de eerste keer dat ik dat paradoxale fenomeen tegenkwam: mensen die denken dat ze de kunst liefhebben, maar die haar in werkelijkheid haten. Onder hun liefde, hun aandacht en hun inspanningen voor de kunst gaat een diepe instinctieve haat schuil. Veel intellectuelen gebruiken de kunst alleen maar als een spiegel waarin ze zichzelf bewonderen: ze hebben geen oog voor de kunst, ze onderwerpen haar, dwingen haar om naar hun pijpen te dansen. En ze beseffen niet dat de kunst hetzelfde met hen doet. 
Of toch? Als ik RECTO:VERSO lees, lijkt het alsof die kunsttheoretici iets begint te dagen. Ze hebben de kunst helemaal onderworpen, ze hebben haar zelfs herleid tot een doctoraatsthesis. ‘And maybe one day we will be quite accustomed to the fact that a solo exhibition in a museum of contemporary arts can’t be anything but the presentation of a … doctorate in the arts.’ Aldus kunsttheoreticus Dieter Lesage. Maar juist op het moment dat de overwinning van het intellect op het gevoel nagenoeg totaal is, rijst het (vooralsnog vage) vermoeden dat die overwinning wel eens een nederlaag kon zijn en dat de zogenaamde kunstwetenschap zich in wezen met … niets bezighoudt. Dat is natuurlijk een ontstellende gedachte, zeker als je aan dat ‘niets’ je halve leven opgeofferd hebt, als je er je sociale status en je inkomen aan te danken hebt. Dan wordt je pas echt geconfronteerd met het Niets, met het Zwarte Gat.

Ik vind het merkwaardig om zien hoe de theoreticus in RECTO:VERSO daarmee omgaat. Ga voor de spiegel staan, schrijft hij. Adem rustig in. Kijk jezelf diep in de ogen. Adem rustig uit. Stel jezelf de vraag: ‘Waar ben ik in godsnaam mee bezig?’ Hij richt zich (waarschijnlijk) tot de kunstenaar, maar het klinkt alsof hij het zelf gedaan heeft en tot de conclusie gekomen is: ik ben met NIETS bezig. Heb jij dat ook? lijkt hij de kunstenaar te vragen, en vooral: hoe ga jij daarmee om? Hij verwacht als het ware van de kunstenaar een oplossing voor het probleem waarmee hij zelf worstelt en dat hij eigenlijk niet onder ogen durft zien. Maar de kunstenaar waartoe hij zich richt, dat is hij eigenlijk zelf, want kunstenaars zijn vandaag wetenschappers geworden, intellectuelen zoals hijzelf. Hij ontdubbelt dus zichzelf, hij scheidt de kunstenaar en de wetenschapper in zichzelf en laat ze een gesprek voeren. Maar dat doet hij niet bewust, want hij verbergt dit gesprek onder een enorme hoop abstracte woorden en intellectualistische redeneringen. 

Dat is het beeld dat ik overhoud aan het lezen van dit nummer van RECTO:VERSO: een zorgvuldig gecamoufleerd verlangen naar een gesprek tussen kunst en wetenschap, een echt gesprek, gebaseerd op wederzijdse herkenning en niet op wederzijdse strijd. Misschien is dat wel het diepste verlangen van de moderne mens: een gesprek tussen de tegenpolen, tussen intellect en gevoel, tussen man en vrouw, tussen kunst en wetenschap, tussen Oost en West, tussen Plato en Aristoteles. Dat gesprek is heerlijker dan goud en verkwikkender dan licht, maar dat weten de tegenmachten ook, en daarom proberen ze dat gesprek met alle mogelijke middelen te verhinderen. En het beste middel lijkt wel te zijn: er een schijngesprek van maken, een gesprek dat met heel veel woorden … niets zegt. Daar zijn ze in RECTO:VERSO heel goed in, al schemert er tussen al dat niets toch af en toe een vermoeden van iets door …