Het raadsel van Zegelsem (13)
Het raadsel van Zegelsem is het raadsel van de geboorte van een kind. In zekere zin is het dus een kerstraadsel. Toch is de geboorte van het kerstekind slechts een beeld van wat er destijds op 25 december gebeurde. In werkelijkheid ging het om de intrede van het Christuswezen in de aardesfeer. Kerstmis is dus niet het feest van de geboorte – geen van beide Jezuskinderen wordt in december geboren – maar het feest van de conceptie: een geestelijk wezen verbindt zich met de materie. Vergeleken daarbij is de geboorte een relatief eenvoudig gebeuren dat zich helemaal afspeelt op het fysieke vlak: het kind verlaat de baarmoeder. De conceptie daarentegen is een mysterie dat zich afspeelt op de grens tussen twee werelden: de kosmisch-geestelijke wereld en de aards-fysieke wereld. Daarom is kerstmis het meest tot de verbeelding sprekende feest: we vieren de ontmoeting tussen hemel en aarde. Het is ook het enige feest dat de ontkerstening van onze tijd overleefd heeft.
Om dezelfde reden zal ik nooit onze verhuizing van Destelbergen naar Scheldewindeke vergeten: het was het moment waarop de hemel doordrong in mijn leven en daar een aards paradijs creëerde, dat wil zeggen een materieel beeld van de hemel. Dankzij dat beeld – mijn nieuwe huis en tuin – kon ik op mijn beurt denkend doordringen in de hemel en werd ik (zonder het te beseffen) zwanger van een kind, een gedachtenkind dat aards en hemels tegelijk was. Ik nam met andere woorden een zaadje van die binnendringende hemelse wereld in me op, niet alleen door na te denken over mijn karma maar ook door te tuinieren. Ik had dat even goed niet kunnen doen en me tevreden stellen met gewoon te genieten van mijn aardse paradijs – al zou dat wel moeilijk zijn geweest, want wat moet je als gepensioneerde de hele dag doen? – maar ik genoot heel actief van mijn ontmoeting met de hemel, ik werkte volop mee met de hemelse geest, zoals een goede minnares dat doet wanneer een minnaar haar leven binnendringt.
Anders gezegd, de vreugdevolle ontmoeting met mijn ‘hemelse minnaar’ werd lichamelijk, ik liet hem niet alleen mijn leven maar ook mijn lichaam binnendringen, mijn etherisch lichaam welteverstaan, want het was geen fysieke minnaar. Maar ook al kon ik hem niet zien, hij was heel reëel, hij was reëler dan alles wat ik ooit gekend had. Hij drukte zich uit in de betoverende stilte die me omgaf, in het comfortabele huis dat precies groot genoeg was voor ons beiden, in de zuivere lucht die ik inademde, in de eindeloze ruimte, in de bomen en struiken, de vogels en vossen, de vriendelijke buren, kortom in alles. En met dat alles verbond ik mij, met hart en ziel, met hoofd en handen, met mijn hele wezen. Daardoor werd ik bevrucht, zonder het te weten, maar wel met mijn volle toestemming. Nog nooit – één keer uitgezonderd – had ik zo volmondig ja gezegd tegen het leven. Ik was altijd een trotse maagd geweest, uiterst kritisch en veeleisend op het vlak van minnaars. Maar als ik de ware ontmoette, gaf ik mij helemaal.
Nee, ik zal die liefdeshistorie – dat mysterie van de (etherische) conceptie – nooit vergeten. Mijn leven lang zal ik dit kerstfeest in gedachten blijven vieren, al ligt het momenteel wat moeilijk zo vlak na de bevalling. Want dat mysterie had ik niet zien komen toen ik zo genoot van de eenwording met mijn geestelijke minnaar. Het verschil tussen het mysterie van de conceptie en dat van de geboorte kon niet groter zijn. De herinnering aan de uittocht uit het paradijs, de lijdensweg naar Zegelsem en (vooral) de verschrikkelijke aankomst ligt nog vers in mijn geheugen, maar ik hoop dat ze daar vlug zal uit verdwijnen. Die geboorte was het tegendeel van een feest en zeker geen reden om te vieren – tenzij ik natuurlijk mijn kind mag zien en het in mijn armen houden. Dat zou alles veranderen. In die hoop en verwachting leef ik nu, want dankzij die schokkende geboorte weet ik dat mijn kind bestaat, anders had het mijn leven niet zo op zijn kop kunnen zetten. Mijn zalige minnaar zie ik niet meer – hij is in geen velden of wegen te bespeuren – maar ik vermoed dat hij nu in mijn kind leeft, en ik hoop ze samen terug te zien.
Het mysterie van de geboorte is dan ook het mysterie van de toekomst, van datgene wat er al is maar nog moet komen. Of het er komt, hangt van mezelf af, van de moederlijke en vaderlijke kwaliteiten die ik in mezelf ontwikkel. Het mysterie van de conceptie daarentegen is het mysterie van het verleden, en dat is het mysterie waar we momenteel in de eerste plaats mee te maken hebben, gewoon omdat er vandaag zoveel verleden en zo weinig toekomst is. Maar het is de bedoeling dat het mysterie van de geboorte toeneemt, terwijl dat van de conceptie afneemt. We leven op het keerpunt der tijden: beide mysteries ontmoeten elkaar en gaan in elkaar over. We leven in feite op een wereldhistorisch conceptiemoment en of het ook een wereldhistorisch geboortemoment wordt, hangt af van ons vermogen om die ‘penetratie van de geest’ te beantwoorden en denkend door te dringen in het mysterie van de conceptie, het mysterie waar we nu middenin zitten.
De bewustwording van deze geestelijke liefdesdaad – de (weder)komst van Christus – is in zekere zin reeds een geboorte, want we maken ons los uit de roes die dit conceptiegebeuren veroorzaakt en gaan ertegenover staan. In mijn eigen leven heb ik dat conceptiemoment – de verhuizing van Destelbergen naar Scheldewindeke – heel bewust beleefd. Ik wist weliswaar (nog) niet dat het om een conceptie ging en dat ik zwanger zou worden – daarvan werd ik me pas veel later bewust, na de geboorte in Zegelsem – maar ik beleefde alles niettemin heel wakker. Daardoor viel het me op dat alles zo wonderlijk gesmeerd liep, alsof er een onzichtbare regisseur aan het werk was. Het was de eerste gewaarwording van de ‘hemelse minnaar’ en het bracht mijn gekwelde zenuwen tot bedaren. De zware, pijnlijke verhuizing begon te veranderen in een genot, dat in Scheldewindeke zijn climax bereikte. De bewustwording van de liefdesdaad maakt het genot dus niet minder, wel integendeel. Maar het moet eerst wel door een doodservaring gaan.
Dat zien we vandaag ook in het groot. De menselijke sexualiteit (de aardse kant van het hemelse conceptiegebeuren) is altijd het voorwerp geweest van strenge voorschriften en taboes. Doordat de mens (nog) weet had van de geestelijke keerzijde van deze medaille, wist hij welke enorme krachten er schuilgingen in de sexualiteit. En zoals de verticale conceptie (het contact tussen hemel en aarde) streng behoed werd in de mysterietempels, zo werd ook de horizontale conceptie (het contact tussen man en vrouw) aan strenge regels onderworpen. Doordat we vandaag geen weet meer hebben van de geestelijke dimensie van het hele gebeuren zijn de regels verdwenen en is het mysterie aan de openbaarheid prijsgegeven. Met ons ‘halve’ bewustzijn zijn we echter niet opgewassen tegen de krachten die in de sexualiteit leven. Ze sleuren ons mee, verdoven ons bewustzijn en doen genot in geweld ontaarden. Het enige wat daartegen helpt, is de ‘heling’ van ons bewustzijn, het doordringen in de geestelijke dimensie van de conceptie.
Sinds het ontstaan van het internet ligt het hele mysterie van de sexualiteit op straat. Het is ontheiligd en vervuild. Maar juist op dit dieptepunt ontbrandt een intens verlangen naar her-wijding en vergeestelijking. Het komt tot uitdrukking in de metoo-beweging en in het feminisme in het algemeen: vrouwen willen paal en perk stellen aan de ontaarding van de sexualiteit, aan het overschrijden van de grens met de gewelddadigheid. Wat hen drijft is in wezen het verlangen naar een hemelse minnaar. Maar omdat ze niet meer kunnen geloven in de geest, projecteren ze hun verlangen op de fysieke wereld, met alle gevolgen vandien. Hetzelfde zien we gebeuren met het kerstfeest, het feest van de conceptie. Dat is verworden tot een louter materieel ritueel, met veel eten, drinken en kadootjes. Bij veel mensen is daar een diepe afkeer voor ontstaan, een afkeer die dit jaar de (materiële) vorm aannam van politieagenten die controleerden of het kerstfeest wel beantwoordde aan de corona-regels.
Voor het eerst in vele jaren hebben we in 2020 weer een bescheiden kerstfeest gevierd, in kleine kring. Dat moet voor veel mensen een verademing zijn geweest, een terugkeer naar het oude ‘geestelijke’ kerstmis. Helaas, gebeurde die terugkeer niet uit vrije wil, hij werd afgedwongen via boetes en gevangenisstraffen, zoals dat nu ook gebeurt in de omgang tussen man en vrouw. Dat is natuurlijk geen vooruitgang, integendeel, het is een reactionaire beweging die kwaad met kwaad bestrijdt. Feministen bestrijden het sexuele geweld met politiegeweld, op dezelfde manier dus als politici en virologen het kerstfeest bestrijden. Het is de tragiek van onze tijd in een notedop: het verlangen naar de geest – dat in wezen het verlangen is naar Christus, naar de hemelse bruidegom – wordt omgebogen tot het verlangen naar Ahriman, de onderaardse wereldheerser die ons met geweld dwingt tot datgene waartoe we zelf niet in staat zijn: de bewustwording van het kerstfeest, van het mysterie van de conceptie.
Op kerstavond liepen dit jaar overal ‘de soldaten van Herodes’ rond, die in opdracht van hun corona-koning al maandenlang een sfeer van angst verspreiden. Maar juist dit akelige beeld moet ons eraan herinneren dat wat we beleven een oerbeeld is, waaraan de tegenmachten (zonder het zelf te weten) meewerken, maar dat geschapen wordt door een geest die daar ver boven staat: Christus zelf. De hele onzalige toestand waarin we ons vandaag bevinden, wordt veroorzaakt door de wederkomst van Christus, door zijn hernieuwde liefdesdaad: zijn ‘penetratie’ in de etherische sfeer van de aarde. Maar Christus is een minnaar die ons op geen enkele manier dwingt: het staat ons volkomen vrij om op zijn avances in te gaan of niet, dat wil zeggen om er ons bewust van te worden en er actief aan mee te werken, dan wel om ze als grensoverschrijdend gedrag te interpreteren en de hulp in te roepen van de tegenmachten. Wat we echter ook kiezen, het zal uiteindelijk tot bewustwording leiden.
Dat is de keuze waarvoor we vandaag staan: ofwel worden we ons bewust van het kosmische conceptiegebeuren dat in onze tijd plaatsvindt, ofwel verslapen we de wederkomst van Christus. In dat laatste geval zullen we uit onze (materialistische) droom worden gewekt door een uiterst pijnlijke geboorte die ons tot waanzin zal drijven. Het goede nieuws is: in al die madness is a system te vinden: het oerbeeld van Christus. Hij openbaart zich in apocalyptische tijden. Dat zien we nu gebeuren. De corona-maatregelen die voor kerstmis werden getroffen waren buitensporig. Het naderende feest veranderde de politici in kleine Herodessen wier soldaten niet zouden aarzelen kleinkinderen uit de armen van hun grootouders te rukken – net als tweeduizend jaar geleden. Als dat niet hielp, verklaarden ze grimmig, zouden ze nog strenger optreden. De komst van het kerstekind deed de heersers der aarde het hoofd verliezen, maar juist daardoor maakten ze – ongewild – de geestelijke dimensie van onze conceptie-tijd even zichtbaar.
Het zijn dit soort beelden waar we attent op moeten zijn, en we zien ze pas wanneer we ons niet laten meesleuren door de angst of de verontwaardiging, maar ons losmaken uit deze emoties en afstand nemen van de gebeurtenissen. Hoe we dat moeten doen, leert ons het eerste (bijbelse) kerstverhaal. Het kind krijgt bezoek van de drie koningen die ieder een geschenk meebrengen: goud voor een warm hart, wierook voor een zuivere wil en mirre voor een helder hoofd. De kleine Jezus kan daar natuurlijk niks mee doen, maar zijn ouders wel, en dan vooral Jozef. Tot nog toe heeft hij de gebeurtenissen moeten ondergaan – een vrouw die zwanger werd zonder dat hij er iets van wist en dan de geboorte zelf waarbij hij alleen maar hulpeloos kon toekijken – maar nu treedt hij handelend op. Na een droom beslist hij om naar Egypte te vluchten. Dat is geen kleine verhuizing en hij moet alles alleen regelen want Maria wordt helemaal in beslag genomen door haar kind. Jozef kan de koninklijke geschenken nu heel goed gebruiken.
Ook de vlucht naar Egypte is een veelbetekenend beeld, want het is een vlucht naar het verleden. In het heden heerst immers Herodes en die heeft het op het kind gemunt, niet alleen het kind van Jozef en Maria, maar alle kinderen, ook – en vooral – het kind-in-de-mens. Dat beeld is vandaag heel herkenbaar. De moderne machthebbers – met hun corona op het hoofd – stellen de jeugd aansprakelijk voor de dood van de bejaarden. De jongeren moeten boeten voor de zonden van de ouderen. Ook alles wat kinderlijk is in de mens, zijn hele middengebied – de ontmoeting, het gesprek, de kunst – moet het ontgelden. En het mensenkind is weerloos, het kan zich niet verweren en kwijnt langzaam weg. Er komt een groot innerlijk sterven over de mens en de vraag is of hij in dat sterven, in zijn gekwelde, verduisterde hart het licht van het bewustzijn kan ontsteken, het bewustzijn dat de tekenen des tijds kan lezen en doorheen de Herodiaanse machtsontplooiing het kind kan waarnemen waar het allemaal om draait.
Om dat kind op het spoor te komen moeten we – zoals de herders in het tweede kerstverhaal – ons hart volgen. Maar dat hart wordt geterroriseerd door de valse koningen, de intellectuele Herodessen van onze tijd, en dus moeten we naar het oude Egypte vluchten, naar de wereld van het verleden, van onze herinneringen en voorstellingen. Daarvoor moeten we tegen de stroom in roeien, want de media schreeuwen dagelijks om aandacht voor het heden. Slagen we er echter in ons terug te trekken uit het dagelijkse tumult en een innerlijk Egypte te bereiken, dan komen we langzaam tot rust en keren uiteindelijk zelfs terug naar Nazareth waar onze beide Jezuskinderen – hoofd en hart – samen kunnen opgroeien. Als alles goed gaat verenigen ze zich met elkaar en wordt in het hart het licht van de rede ontstoken en wordt dat licht tegelijk verwarmd door onze gevoelens. Dat is in ieder geval de weg die ik tot nog toe gevolgd heb en ook verder zal volgen, want ook – en vooral – als het kind geboren is heeft het allebei zijn ouders nodig.