Het raadsel van Zegelsem (4)
Hoe is het in godsnaam zo verkeerd kunnen lopen? Dat is de vraag die ik me telkens weer stel sinds ik in Zegelsem woon. Want het is niet zomaar een beetje verkeerd gelopen, ik kan werkelijk niks bedenken dat goed gelopen is. Ieder nadeel heeft zijn voordeel, zegt men wel eens, maar dat voordeel heb ik tot nog toe niet kunnen ontdekken. Ik kan me zelfs niet voorstellen dat er iets goeds uit Zegelsem zou kunnen voortkomen. Dat klinkt behoorlijk emotioneel, en daarom wil ik de vraag opnieuw stellen, maar nu nuchter en zakelijk: hoe is het zo verkeerd kunnen lopen? Het antwoord bestaat uit twee delen: het vertrek uit Scheldewindeke en de aankomst in Zegelsem. Die twee horen natuurlijk samen – als we Scheldewindeke niet hadden moeten verlaten, zouden we nooit in Zegelsem zijn terechtgekomen – maar er is een wezenlijk verschil. Aan Scheldewindeke konden we niks doen, we hadden er geen enkele schuld aan. Zegelsem daarentegen was wel degelijk onze schuld, daar konden we wel iets aan doen.
Waarom we opeens uit Scheldewindeke weg moesten, is niet duidelijk. Onze nieuwe huisbazin had ons verzekerd dat ze haar ouderlijk huis nooit zou verkopen. Haar eigen kinderen hadden allebei reeds een eigen huis, dus we konden er blijven wonen zolang we wilden. Dat was een grote geruststelling, want nog eens moeten verhuizen, dat zagen we echt niet zitten. En dan wisten we nog niet hoe graag we in Scheldewindeke zouden wonen. De huisbazin was blij met ons als huurders en wij waren blij met haar. Ze was echt begaan met het huis waar ze was opgegroeid en dat was een groot verschil met onze vorige huisbaas, die nooit een vinger had uitgestoken naar het huis waar we 21 jaar hebben gewoond, één van de vele die hij bezat trouwens. Na verloop van tijd deden we zelf ook geen moeite meer om het op te knappen. In Scheldewindeke was dat helemaal anders. Toen we vertrokken zagen zowel het huis als de tuin er een stuk beter uit dan toen we er kwamen wonen. We hadden er goed voor gezorgd.
Het bericht dat we na drie jaar alweer moesten verhuizen, kwam dan ook als een donderslag bij klaarlichte hemel. We begrepen er niks van. De uitleg van de huisbazin klonk verward. Ze leek wel ten prooi aan een paniekaanval, alsof ze bang was binnenkort te zullen sterven en haar zaken op orde wilde hebben. Uiteindelijk bleek dat ze het huis op naam van haar dochter had gezet en die wilde nu zelf in het huis komen wonen. We wisten niet wat we ervan moesten denken. Het leek wel een constructie om ons uit het huis te kunnen zetten. Anderzijds begrepen we dat onze huisbazin haar dochter in de buurt wilde hebben nu ze een dagje ouder werd. Maar wat ons kwalijk trof was dat ze er geen probleem mee had om – tegen de afspraak in – twee mensen die even oud waren als zij uit hun huis te zetten. Ook de dochter vond het heel normaal dat we eruit moesten, het was tenslotte haar huis nu. Ze had het recht om ons eruit te zetten, maar dat betekende nog niet dat het was zoals het hoorde.
We voelden ons niet alleen bedrogen door mensen die we vertrouwd hadden, we voelden ons ook bedrogen door de goden. Het was duidelijk dat zij ons dit huis hadden bezorgd, want zelf hadden we het nooit kunnen vinden. Het was op alle vlakken ideaal voor ons. Zeker als je zo weinig keuze hebt als wij, valt zoiets onmogelijk te voorzien of te regelen. Alleen goden zijn daartoe in staat. Dat maakt het juist zo onbegrijpelijk dat we dit godsgeschenk na drie jaar weer moesten teruggeven. En het is niet dat we hen niet dankbaar waren voor hun geschenk, wel integendeel. Ik besefte iedere dag hoe gezegend we waren. Maar vandaag blijft van die zegeningen niets meer over. Alles is ons afgenomen tot zelfs de kleinste dingen. Er is letterlijk niets waarvan we kunnen zeggen: dit is toch wel beter, dit hadden we in Scheldewindeke niet. Integendeel, iedere dag weer ontdekken we zaken waarvan we denken: het is niet mogelijk. Soms is het zo erg dat we er bijna moeten om lachen. Bijna.
Zegelsem is niet zomaar slechter dan Scheldewindeke, het is zelfs niet veel slechter, het is zonder meer … het omgekeerde van Scheldewindeke. Ons huis daar was op zich niet veel bijzonders. Toen ik het de eerste keer bezocht, was het zelfs alsof ik een stomp in mijn maag kreeg. Moest ik hier gaan wonen? Het was er klein, ongezellig, lelijk, ouderwets en het behang hing te schreeuwen aan de muren. De tuin lag er verwaarloosd bij en was eigenlijk veel te groot voor me. Bovendien was het november, alles zag er grauw en troosteloos uit. Ik was er het hart van in. Had ik kunnen kiezen, ik zou waarschijnlijk nee hebben gezegd. Gelukkig had ik geen keuze, want het zou de grootste vergissing van mijn leven zijn geweest. De goden wisten veel beter dan ik wat goed voor me was. Dat ondervond ik al toen we arriveerden en ik die absolute stilte hoorde die me in verrukking bracht. Vanaf dat moment werd het alleen maar beter. Al vlug groeide het lelijke jonge eendje uit tot een prachtige zwaan.
In Zegelsem ging het net omgekeerd. Het huis was veel groter en imposanter dan dat in Scheldewindeke. De tuin was dan weer een stuk kleiner, maar dat kwam goed uit want ik wilde meer tijd om te schilderen. Het zag er allemaal prima uit en dat was een verademing na alle lelijkheid en bekrompenheid die we tijdens onze huizenzoektocht al hadden gezien. Dit was een buitenkans! Dat leek bevestigd te worden door de adembenemende panorama’s die we aan weerzijden van de weg zagen toen we erheen reden om het te bezichtigen. De streek van Scheldewindeke mocht dan best mooi zijn, Zegelsem was toch nog heel wat anders. We hadden het gevoel dat de goden opnieuw met ons waren en in die lichtjes euforische stemming stapten we over de drempel van het huis. Vanaf dat moment ging alles mis, al beseften we dat toen nog niet, want we liepen met ons hoofd in de wolken. We bleven blind voor alle mankementen of dachten: dat komt wel in orde.
Zo goed als Scheldewindeke was, zo slecht is Zegelsem. Ze zijn op ieder gebied elkaars tegengestelde. Dat is geen overdrijving of boutade, het is een nuchtere vaststelling. En juist die nuchterheid overtuigt me ervan dat zoiets geen toeval kan zijn. Scheldewindeke op zich kon al geen toeval zijn. Je vindt niet zomaar een huis dat je, ondanks de eerste povere indruk, drie jaar lang van de ene verbazing in de andere doet vallen, zonder één wolkje aan de lucht. En hoeveel huizen zouden er bestaan die, net als het huis in Zegelsem, er aanvankelijk heel aantrekkelijk uitzien maar die daarna het ene gebrek na het andere onthullen, zonder ook maar één pluspunt? Nee, noch Scheldewindeke noch Zegelsem konden toeval zijn. Maar nog minder kon het toeval zijn dat ze elkaar met slechts drie jaar tussenruimte opvolgden en daardoor als een volmaakt tegenbeeld tegenover elkaar kwamen te staan. Dat zijn drie onwaarschijnlijkheden die samen één grote, verbijsterende onwaarschijnlijkheid opleveren.
Aangezien toeval uitgesloten is en een mens zoiets nooit zou kunnen regelen, blijft er maar één verklaring over: dit is het werk van de goden, dit is karma. Dat voelde ik al in Scheldewindeke en toen ik het ging onderzoeken zag ik het ook bevestigd. Dat er in Zegelsem eveneens ‘hogere machten’ aan het werk zijn, daar twijfel ik niet aan, juist omdat de tegenstelling met Scheldewindeke zo volmaakt is. Maar welke machten zijn dat? Dezelfde goden als in Scheldewindeke zijn het beslist niet, want die waren over de hele lijn goedgunstig. In Zegelsem gaat het om kwaadaardige goden die er plezier in scheppen een mens te kwellen en hem alle levensvreugde af te nemen. Maar welke goden zijn verantwoordelijk voor de tegenstelling tussen beide? Hebben de kwade goden de goede overwonnen toen ze zagen hoeveel geschenken we kregen in Scheldewindeke? Of hadden ze zich toen reeds als goede goden vermomd om de klap van Zegelsem des te harder te doen aankomen?
In dat laatste geval ging het in Scheldewindeke om schijngoden of luciferische goden, die het voorbereidende werk deden voor de ahrimaanse geesten die in Zegelsem zouden toeslaan. Beide verhuizingen zouden dan deel hebben uitgemaakt van één grote, kwaadaardige valstrik. Die gedachte is des te deprimerender omdat ik in Scheldewindeke kennismaakte met Michaël en begreep welke rol hij in mijn leven heeft gespeeld. Ik deed er ook aan karmaonderzoek en ik maakte er contact met de aarde. Ten slotte leerde ik er ook Adriaen Brouwer kennen. En dat zou allemaal het werk van Lucifer zijn geweest? Nee, dat kan ik niet geloven, het zou van mijn leven met terugwerkende kracht één grote kwaadaardige illusie maken. Bovendien is er een element dat het luciferische karakter van Scheldewindeke tegenspreekt. Lucifer is een verleidelijke, uiterst aantrekkelijke geest. Dat strookt niet met de indruk die Scheldewindeke maakt, maar wel met de indruk die Zegelsem maakt.
Onlangs was ik voor het eerst weer in Scheldewindeke, ik moest naar de tandarts. Toen ik Zegelsem verliet, was ik als altijd onder de indruk van het majestueus golvende landschap. Hoe was het mogelijk dat zich achter zoveel schoonheid zo’n lelijke geest verborg? Het verschil met Scheldewindeke trof me meer dan ooit: hoe gewoon zag alles er hier uit! De grandeur van de Vlaamse Ardennen liep hier leeg als een ballon. Maar toen ik een uur later een wandeling maakte, trof me nog iets anders: hoe vriendelijk zag alles er hier uit! Ik bevond me nochtans niet bepaald op een idyllische plek: de parking van de Carrefour, de weg naast de spoorlijn. Lag het aan de opluchting na de tandboor, aan het heerlijke herfstzonnetje, of was het gewoon nostalgie? Best mogelijk. Maar toen ik, als naar gewoonte, opzij stapte voor de passerende auto’s, kreeg ik van iedere chauffeur een vriendelijk teken van appreciatie. Daar moest je in Zegelsem niet om komen, daar vinden ze het maar vanzelfsprekend dat je opzij gaat.
Nee, ik denk niet dat die vriendelijkheid van Scheldewindeke inbeelding was. Ik heb ze trouwens drie jaar lang ondervonden. Ze is even reëel als de grimmigheid van Zegelsem die ik nu al maanden ondervind. Tijdens mijn korte herfstwandeling kwam dan ook de gedachte in me op: de tegenstelling tussen Scheldewindeke en Zegelsem is niet die tussen Lucifer en Ahriman, het is die tussen Christus en de tegenmachten. Want die gewoonheid en die vriendelijkheid, zijn dat niet bij uitstek christelijke eigenschappen, terwijl uiterlijke schoonheid luciferisch is en grauwe grimmigheid ahrimaans? Ik heb Scheldewindeke ook altijd als terughoudend ervaren, als een plek die me alle ruimte bood om mezelf te zijn en actief te worden. Ik voelde me er volkomen vrij en is vrijheid niet het grootste geschenk van Christus? Hij doet alsof hij er niet is, maar hij steunt je in alles wat je doet. In Zegelsem daarentegen voel ik een heel andere geest, een tegelijk verleidelijk-luciferische en onverschillig-ahrimaanse geest.
De meest acceptabele conclusie is dus dat het de goede goden zijn me confronteren met die enorme tegenstelling tussen Christus en de tegenmachten. Maar waarom doen ze dat? Waarom hebben Christus en Michaël zich eerst drie jaar in Scheldewindeke gemanifesteerd om daarna in Zegelsem de plaats te ruimen voor hun tegenstanders? Want ik ga ervanuit dat zij het zijn die – in overleg met mijn hoger Ik – deze confrontatie tot stand hebben gebracht. Waarom hebben ze mij (of heb ik mezelf) in handen van Lucifer en Ahriman overgeleverd? Dat is het raadsel waarvoor ik sta. Het raadsel van Zegelsem is in feite het raadsel van goed en kwaad. Zo beleef ik inderdaad de tegenstelling tussen Scheldewindeke en Zegelsem in al zijn aspecten: als een morele tegenstelling. Maar goed en kwaad zijn hier geen abstracte begrippen, ze staan voor twee heel concrete zintuiglijke werkelijkheden die ik op een heel directe en persoonlijke manier beleefd heb en nog altijd beleef.
Het is in die concrete werkelijkheid dat ik het antwoord moet zoeken op de vraag waarom de goden mij midden in die scherpe tegenstelling tussen het ‘christelijke’ Scheldewindeke en het ‘antichristelijke’ Zegelsem hebben geplaatst. Anders blijft het bij speculeren want ik heb geen rechtstreekse lijn met de goden. En zo kom ik weer terug bij mijn oorspronkelijke vraag: hoe is het kunnen gebeuren? In dat hoe moet het antwoord liggen. Het cruciale moment was ongetwijfeld de drempeloverschrijding in Zegelsem, het moment dat we het huis voor het eerst binnenstapten om het te bezichtigen en een keuze te maken. Dat was het keerpunt. We zijn op een luciferische – lichtjes euforische – manier over de drempel gegaan en zijn daardoor in ahrimaanse handen gevallen. Hadden we onze tegenwoordigheid van geest bewaard, dan zouden we het huis in Zegelsem afgewezen hebben. Of we iets beters in de plaats hadden gevonden, is zeer de vraag, maar zo erg als Zegelsem kon het moeilijk geweest zijn.
Deze drempeloverschrijding doet de vraag rijzen naar de relatie tussen karma en vrije wil. Het is niet mogelijk dat Zegelsem niet ingeschreven stond in mijn karma, daarvoor is de impact veel te groot, daarvoor is de ontstane tegenstelling ook veel te extreem. Het oerbeeld van Christus en de tegenmachten kan onmogelijk per toeval zijn ontstaan. Alles in deze overgang ademt wetmatigheid. Maar dat neemt niet weg dat die overgang onze eigen schuld, onze eigen beslissing was. Wij hebben voor dit huis gekozen en we hadden het net zo goed niet kunnen doen. Het scheelde zelfs geen haar of we hadden het afgewezen. Hadden we bijvoorbeeld de airco van de buren gehoord, dan zouden we geen moment geaarzeld hebben. Waren we wat alerter geweest, dan zouden we dit huis nooit genomen hebben. Maar we waren niet alerter, we hebben niets gehoord, en dat maakte het hele verschil, het verschil tussen goed en kwaad, het verschil tussen hemel en aarde, het verschil tussen Scheldewindeke en Zegelsem.