Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: mei, 2020

Corona (13)

  

(zonder woorden)

Corona (12)

  

Schoonheid zal de wereld redden, schreef Dostojevski 150 jaar geleden. Op een onverwachte manier zijn die woorden vandaag heel actueel geworden. Meer dan ooit staan we voor de keuze tussen schoonheid en lelijkheid. We moeten beslissen of we het leven willen dat zich momenteel aandient, een leven waarin wetenschappers ons doen en laten bepalen, een leven in voortdurende angst voor virussen en andere onzichtbare vijanden, een leven achter slot en grendel, een leven met iedere dag weer nieuwe wetten, voorschriften en verboden, een leven met mondmaskers, contactonderzoeken en social distancing, een leven met mensen die elkaar wantrouwen en aangeven bij de politie, een leven met vaccinaties die ons steeds afhankelijker maken van medicatie, een leven waaruit langzaam maar zeker alles verdwijnt wat het mooi en de moeite waard maakt. Als we niks doen, dan is dit lelijke leven – waar we de jongste maanden al hebben kunnen van proeven – wat ons te wachten staat. 

Maar kunnen we wel iets doen? Kunnen we ook kiezen voor een ander leven, een mooi leven, een kunstzinnig leven? Behoort dat nog tot de mogelijkheden? Dagelijks schrijven de kranten hoe dodelijk het coronavirus wel is en de WHO waarschuwt dat het misschien wel nooit meer weggaat. Met andere woorden: de kans is reëel dat het lelijke leven zoals we het nu meemaken, permanent wordt. Dat is een huiveringwekkend vooruitzicht. Na twee maanden lockdown zitten veel mensen reeds op hun tandvlees, ze worden halfgek. En dan rekenen we nog niet met de economische gevolgen van het stilleggen van de maatschappij: al die bedrijven die op de fles gaan, al die mensen die in de schulden terechtkomen. Als dit het nieuwe leven wordt, zal er ook een nieuwe mens moeten verschijnen, een mens die al die lelijkheid kan uithouden. En dat zal ofwel een betere ofwel een slechtere mens zijn, afhankelijk van de keuze die we maken. We beslissen vandaag over wat voor soort mens we willen zijn. 

Maar om überhaupt te kunnen kiezen, moeten we een duidelijk beeld hebben van de keuzemogelijkheden. We kunnen niet kiezen voor iets waarvan we ons geen voorstelling kunnen maken. Van het lelijke leven kunnen we dat inmiddels heel goed: het is angstwekkend concreet geworden. Maar wat moeten we ons voorstellen bij het mooie leven? Dat wordt meer en meer een utopische wensdroom, een herinnering aan lang vervlogen tijden, een abstract denkbeeld zonder enige realiteit. Zo het al een beetje concreet wordt, grijpen we terug naar oude zonden, naar communistische of fascistische modellen, naar een wereld geleid door een ‘sterke man’. En dan zijn we weer terug bij af. Nee, als we willen ontsnappen aan het lelijke leven, hebben we een duidelijke en concrete voorstelling nodig van het mooie leven, anders zullen we nooit de moed en de overtuiging opbrengen om ons te verzetten tegen het deprimerende en mensonwaardige leven dat ons momenteel wordt opgedrongen door wetenschappelijke experts. 

Het toeval wil dat we op hetzelfde moment dat we een voorsmaakje krijgen van het lelijke leven ook een overtuigend beeld krijgen van het mooie leven. Want de quarantaine of lockdown valt samen met de lente, een lente waarin de bloemen uitbundiger lijken te bloeien dan ooit, als om onze aandacht te trekken, als om de tegenstelling in de verf te zetten en ons te wijzen op de keuze die we moeten maken. De lente is inderdaad alles wat het lelijke leven niet is: zij is het seizoen van de nieuwe hoop, van het geloof in het leven, van de vreugde, de schoonheid de scheppingskracht. Zadelt de lockdown ons op met angst, dan doet de lente die angst verdwijnen en vervult ons met frisse moed. Er kan geen twijfel over bestaan: de lente is het beeld bij uitstek van het mooie leven. En dat betekent dat beide keuzemogelijkheden ons momenteel klaar en duidelijk voor ogen staan, als het ware wachtend op onze beslissing. De coronacrisis is een vrijheidsmoment, misschien wel het vrijheidsmoment.

Ofschoon we een beeld van het mooie leven hebben, kunnen we er niet voor kiezen, want we begrijpen het niet. De lente spreekt, net als de kunst, tot ons hart en niet tot ons hoofd zoals de wetenschap. Daarom kunnen we er ons geen voorstelling van maken. Het is met de lente als met de liefde: ze verbergt haar gezicht. Als we verliefden vragen hun geliefde te beschrijven, staan ze met de mond vol tanden. Ze kunnen zich het gelaat van de ander met de beste wil niet voor de geest halen. De reden is dat ze dwars door het uiterlijk van de ander heen kijken en diens (geestelijke) wezen waarnemen. Verliefdheid is een vorm van helderziendheid, ze gaat gepaard met blindheid voor de fysieke, materiële wereld. Zoals de liefde maakt ook de lente ons blind, zij wekt in ons vreugde en liefde voor het leven, ze maakt ons een beetje dronken en licht in het hoofd, en daardoor kunnen we ons haar gelaat niet voor de geest halen. De lente onttrekt zich aan het voorstellingsvermogen van ons hoofd.

Maar dat voorstellingsvermogen is nu juist wat we nodig hebben om voor het mooie leven te kunnen kiezen. We moeten ons een nauwkeurig beeld vormen van de lente. We moeten als het ware haar portret leren tekenen, want alleen op die manier worden we niet verblind door haar wezen en kunnen we het bewust leren kennen. Bij het lelijke leven doen we dat vanzelf, het spreekt een duidelijke taal, de taal van pijn en lijden. Het maakt ons wakker en ons dwingt een beeld te vormen van de lelijkheid zodat we er iets kunnen aan doen. Het is die lelijkheid waardoor we aan wetenschap zijn gaan doen, we danken er ons beeldvormende vermogen aan. De schoonheid daarentegen zet ons niet aan tot beeldvorming en actie, integendeel, ze doet ons dromen, ze brengt ons in een staat van verrukking die ons onnuttig maakt voor het praktische leven, waar lelijkheid, lijden en pijn dienen bestreden te worden. De schoonheid kan niet strijden, ze heeft geen wapens. Ze kan zich ook niet verdedigen, bijvoorbeeld tegen de wetenschap. 

De wetenschap sluit de lente op en zij is ook de enige die de lente weer kan ‘ontsluiten’. Zij moet haar sluier oplichten zodat we haar gezicht kunnen zien en haar woorden verstaan. Maar dat doet de wetenschap niet door zichzelf uit de weg te ruimen zoals ze dat vandaag – vreemd genoeg – doet. Ze gedraagt zich als een chauffeur die verblind wordt door de zon, zijn tegenwoordigheid van geest verliest en wild aan het stuur begint te draaien. Ze houdt met andere woorden op wetenschap te zijn. Die ‘zelfopheffing’ is al een hele tijd aan de gang en – meer nog dan de klimaatkwestie – toont de coronacrisis wat er gebeurt als de wetenschap haar beeldvormende vermogen opgeeft: de machtswellust komt tevoorschijn. Een wetenschap die zichzelf uit de weg ruimt, maakt niet de baan vrij voor de lente en het mooie leven, ze vernietigt het mooie leven, ze effent het pad voor de lelijkheid en maakt zichzelf tot een werktuig van Ahriman, de machthebber bij uitstek.

We hebben de wetenschap nodig om ons een beeld te kunnen vormen van de lente, zodat ze ons tot voorbeeld kan dienen voor het mooie leven. We moeten met andere woorden een innerlijk beeld vormen van een uiterlijk beeld. Dat laatste krijgen we kado: het wordt ieder jaar weer lente. Het eerste daarentegen moeten we stap voor stap opbouwen. Achter beide beelden – het natuurlijke en het wetenschappelijke – staat de wereld van de geest: hij is het die de beelden schept, zowel buiten ons (de lente) als in ons (de voorstelling van de lente). Wat werkzaam wordt als we proberen ons een denkbeeld te vormen van de lente, is dezelfde geest die de lente voortbrengt. We begrijpen de lente dus door ze na te bootsen, door hetzelfde te doen als de geest die in haar werkzaam is, namelijk beelden vormen. Dat geldt trouwens niet alleen voor de lente – we leren de hele wereld kennen door hem na te bootsen – maar in de lente is dat beeldvormende, scheppende, kunstzinnige vermogen van de geest het sterkst.

Tenminste in de natuur, want in onszelf is het dan juist het zwakst. In de lente worden we verblind door het scheppende genie dat aan het werk is en we kunnen er alleen maar in stomme verbazing naar kijken, als een kind dat vol ontzag toekijkt hoe een kunstenaar een beeld schept. De scheppingskracht van de lente vervult ons met zoveel vreugde en verrukking dat het laatste waar we aan denken is om het ook eens te proberen. Het komt niet in ons op om een voorstelling van haar te maken. Haar (natuur)beelden zijn zo vol glans en leven, dat onze (denk)beelden wel droog stro lijken. Als de lente komt laten we alle terughouding varen, we gooien alle afstandelijkheid overboord en werpen ons verliefd in haar armen. Anders gezegd, we verliezen ons hoofd. In de lente willen we alleen maar één worden met de natuur, genieten van het leven. Tijdens de (lelijke) winter hadden we alle tijd om na te denken, maar nu de schoonheid terugkeert vegen we al die muizenissen in een hoek en vullen onze ziel weer met licht en leven. 

Dit jaar is het echter anders. De wetenschap verspert ons de weg tot de schoonheid van de lente, als een strenge vader verbiedt zij ons de geliefde te ontmoeten. Net nu het leven op zijn mooist is, wordt het lelijker dan ooit. De hele mensheid lijdt vandaag aan liefdesverdriet: wanhopig verlangt ze naar het mooie leven, dat zo vlakbij is en toch zo ver. Het grote gevaar dat haar bedreigt, is dat haar hart breekt, dat ze erbij gaat zitten en zegt: wat kan het mij nog schelen, ze doen maar, het leven heeft voor mij geen enkele zin meer! Hoeveel jonge mensen worstelen vandaag niet met dat gevoel van wanhoop, nu hun toekomstdromen steeds onbereikbaarder worden? Was de moderne mens al verslaafd aan drugs en anti-depressiva, dan zal het nu nog erger worden. Hij dreigt deze lente niet alleen zijn hoofd te verliezen, maar ook zijn hart. Hij loopt het gevaar herleid te worden tot een lethargisch, depressief en willoos wezen door een wetenschap die de schoonheid verboden heeft. 

We staan vandaag voor de keuze waarvoor ook de verliefde mens staat die zijn geliefde niet mag zien. Wat zullen we doen: ons hart volgen of het ouderlijke gezag gehoorzamen? Verliefdheid is een enorme kracht, maar de wetenschap is dat ook: zij beschikt vandaag over het grootste gezag dat ooit bestaan heeft op aarde. Voor het eerst in de geschiedenis der mensheid staan deze twee grote krachten als gelijken tegenover elkaar: de levenskrachten van de liefde en de doodskrachten van de wetenschap. Het is de grootste krachtmeting ooit en de uitkomst ervan zal onze toekomst bepalen. Als de wetenschap wint, zal het hart van de mens gebroken worden, hij zal een machteloos wezen worden dat meegesleurd wordt door lagere driften, zijn eigen driften of die van de machthebbers, dat komt op hetzelfde neer. Wint daarentegen de liefde en trotseert ze het ouderlijk gezag, dan zal … hetzelfde gebeuren. De levenskrachten zullen het rationele denken vernietigen en van de mens (weer) een dier maken. 

Overal klinkt vandaag de stem van het gekwelde mensenhart: het wil de lokroep van de liefde beantwoorden en zich in de armen van de lente werpen, het wil een heerlijke nieuwe wereld scheppen en de oude, verstarde wereld achter zich laten. Maar hoe moet die nieuwe wereld eruitzien? Daar heeft de mens geen voorstelling van, althans geen nieuwe. Het zijn oude linkse of rechtse idealen die weer uit de kast worden gehaald, idealen die in de voorbije eeuw zoveel ellende veroorzaakt hebben. Er dreigt dus opnieuw groot gevaar, een gevaar dat alleen bezworen kan worden als we nieuwe voorstellingen maken van het mooie leven, als we een nieuwe wetenschap in het leven roepen, een wetenschap van de lente. Want de oude voorstellingen – linkse zowel als rechtse – zijn allebei gebaseerd op de moderne, materialistische wetenschap. Ze gaan niet uit van de liefde voor het mooie leven, ze gaan uit van de haat tegen het lelijke leven. Ze zijn het product van angst en macht, en eindigen logischerwijze in geweld en onderwerping. 

Wanneer we vandaag kiezen voor het mooie leven, doen we dat blindelings, gedreven door onze groeiende afschuw voor het lelijke leven. Mensen pleiten hartstochtelijk voor liefde, verdraagzaamheid en menselijkheid, maar ze worden gedreven door blinde haat die hen ertoe brengt anderen onophoudelijk te beschuldigden, te verketteren en te achtervolgen. Wat ze vooral haten is de haat zelf, dat wil zeggen, ze haten in de eerste plaats zichzelf. Op grond van die onbewuste zelfhaat (gecamoufleerd door sentimentele liefdesverklaringen) kan nooit een ‘heerlijke nieuwe wereld’ worden gebouwd. Een voorstelling van het mooie leven moet zowel de liefde als de haat omvatten, ze kan nooit ontstaan uit de overwinning van één van beide tegenpolen. We hebben de haat nodig om voor de liefde te kunnen kiezen, want zonder haat kunnen we ons geen voorstelling maken van het mooie leven, zonder haat kunnen we geen afstand nemen van wat we liefhebben, zonder haat kunnen we ons nooit het gelaat van de lente voor de geest halen. 

Each man kills the thing he loves, schreef Oscar Wilde na zijn lockdown in de gevangenis van Reading. Hij componeerde zijn beroemde ballade na het bijwonen van de terechtstelling van een man die zijn vrouw had vermoord. De schok deed hem doordringen tot een diepe waarheid: we moeten de liefde vermoorden om haar te leren kennen en bewust voor haar te kiezen. Vandaag zijn we er getuige van hoe de schoonheid vermoord wordt door de wetenschap, en de reden daarvoor is dat we het zelf niet doen. We komen er niet toe to kill the thing we love, we maken ons geen voorstelling van de schoonheid, van de lente, van het leven. Hoe lelijker dat leven wordt, des te meer verlangen we naar het mooie leven, des te meer dromen we ervan. We zitten in ons kot te treuren terwijl zich voor onze ogen de prachtigste lente in jaren afspeelt. Maar we durven niet kijken, we durven de lente niet vermoorden. Alsof ze niet ieder jaar vermoord wordt, alsof ze niet ieder jaar weer uit de dood verrijst. 

Corona (11)

  

 

Rudolf Steiner vertelde ooit volgende anekdote. ‘In een dorp arriveert een vreemdeling, een kennis van de burgemeester. Hij komt te paard het dorp binnengereden en dat doet de dorpelingen op straat komen om getuige te zijn van die niet alledaagse verschijning. De vreemdeling stalt zijn paard bij de burgemeester en brengt er het hele weekend door. Als hij ’s maandags weer wil afreizen, vraagt hij om zijn paard. Verwonderd zegt de burgemeester: maar je hebt geen paard, je bent te voet gekomen! Alle protesten van de vreemdeling worden weggewuifd: er is helemaal geen paard geweest. Weet je wat, zegt de burgemeester, laten we het de dorpelingen vragen, ze moeten je zeker het dorp hebben zien binnenkomen. Hij laat iedereen verzamelen en vraagt hen of ze de vreemdeling te voet hebben zien komen. Ja, zeggen ze allemaal. Zweren jullie dat deze man te voet is gekomen? Ja, antwoorden ze opnieuw allemaal. Zie je wel, zegt de burgemeester, waarop de man geen andere keuze heeft dan het dorp te voet, en zonder paard, te verlaten. Na een tijdje rijdt de burgemeester hem achterna om hem zijn paard te brengen. Verbaasd vraagt de man: waarom deze hele komedie? Antwoordt de burgemeester: om je mijn dorpelingen voor te stellen!

Deze anekdote, aldus Rudolf Steiner, is warer dan waar, want ze speelt zich voortdurend onder ons af. Het hele menselijke leven is erop gericht degenen die zweren geen paard gezien te hebben steeds talrijker te maken.   

Corona (10)

  

De zon schijnt en de seringen bloeien. Na een malse regenbui ligt de wereld er als nieuw bij, glanzend van gezondheid en groeiend dat het een lieve lust is. Maar in onze ziel is het geen lente, wel integendeel, onze innerlijke zon is verdwenen. We tasten in het duister en weten niet meer wat we moeten denken van die stralende natuur. Is ze wel te vertrouwen? Is zij niet het liefelijke gezicht van het kwaad dat in de vorm van dodelijke virussen overal op de loer ligt? Opeens blijkt de lente levensgevaarlijk te zijn en kan ze ons leven onverwacht in een hel veranderen. Of komt het coronavirus niet uit de natuur maar uit één van onze laboratoria, waar we het gecreëerd hebben als leerling-tovenaars die nu de controle over hun eigen schepping kwijt zijn? Ja, misschien zijn wij zelf wel een kwaadaardig virus dat het leven op aarde bedreigt! Wat moeten wij onze kinderen nog vertellen over de lente, over de wereld, over onszelf? De waarheid? Maar wat is de waarheid? We weten het minder dan ooit.

Hoe ouder een mens wordt, hoe meer hij beseft niets te weten. De wereld wordt voor hem opnieuw een mysterie, net als bij zijn geboorte. Vandaag lijken we allemaal oud te zijn geworden, want de werkelijkheid heeft de illusies van de wetenschap doorprikt. Het pronkstuk van ons denken heeft geen antwoord op de problemen waarmee we momenteel geconfronteerd worden (en die het voor een groot deel zelf veroorzaakt heeft). We staan met lege handen tegenover de corona-dreiging en worden overrompeld door de vraag: wat kunnen we nog geloven? De waarheid is onvindbaar geworden en we worden overspoeld door angst, depressie en vertwijfeling. Wanhopig zoeken we naar houvast en zekerheid in een wereld die steeds chaotischer, steeds onherbergzamer, steeds dreigender wordt. De behoefte aan een sterke man (of vrouw) groeit, want het wordt alsmaar duidelijker dat de wetenschap dat houvast niet kan bieden. Ons weten is aan een grens gekomen, het verandert steeds meer in een niet-weten.

Maar hoe kunnen we dan nog zekerheid vinden in het leven zonder onze vrijheid kwijt te raken? Het antwoord komt uit onverwachte hoek, namelijk uit de kunst. Dat is de laatste plek waar we de waarheid gaan zoeken, want kunst staat voor ons gelijk met subjectiviteit en individualisme, terwijl we van de waarheid juist verwachten dat ze – zoals de wetenschap – objectief is en geldt voor iedereen. Maar het is precies deze dualiteit die overwonnen moet worden, want de waarheid mag dan wel objectief zijn, ze is tevens subjectief: ze kan niet los worden gemaakt van ons eigen wezen. De waarheid is geen ding dat buiten ons kan worden geplaatst, zij moet worden beleefd. Ze is iets levends: we moeten haar kunnen voelen in ons hart, ze moet ons vervullen. Zonder die rechtstreekse, persoonlijke verbinding merken we het niet als de leugen de plaats van de waarheid inneemt. En die gevoelsmatige verbinding, die hart-kwaliteit, vinden we in de kunst: zij geeft ons wat de wetenschap niet kan geven.

Maar ook het omgekeerde is waar: de wetenschap geeft ons wat de kunst niet kan geven: helderheid en inzicht. Het licht van de rede is als de zon die alles doet verschijnen. Die zon leeft weliswaar ook in de kunst, maar daar is zij verduisterd door de materie. Deze artistieke ‘zonsverduistering’ maakt echter iets zichtbaar dat in de zonovergoten werkelijkheid niet kan waargenomen worden: de allesdoordringende zonne-aura van de waarheid. Dit waarheidslicht is er altijd, maar het verschijnt alleen wanneer de maan de zon precies bedekt, dat wil zeggen wanneer de kunstenaar erin slaagt geest en materie volkomen te doen samenvallen. Er is echter nog een tweede voorwaarde: alleen degenen die precies weten waar en wanneer ze moeten kijken, krijgen deze mysterieuze zonne-aura te zien. Zij weten ook wat ze zien, zodat de verduistering hen geen angst aankaagt. Anders gezegd, zonder de wetenschap krijgt men het waarheidslicht van de kunst niet te zien, tenzij per ongeluk. 

Kunst en wetenschap zijn dus allebei nodig om de waarheid te kunnen zien: in de kunst beleven we de waarheid zonder het te weten, in de wetenschap kennen we de waarheid, maar we hebben er het contact mee verloren. Het probleem is dat kunst en wetenschap elkaar uitsluiten: we kunnen de waarheid niet tegelijk kennen en beleven, evenmin als we tegelijk de aardse wereld en de sterrenwereld kunnen zien. Als de zon verschijnt, verdwijnen de sterren en omgekeerd. Ze zijn er altijd allebei, maar we zien ze nooit tesamen, tenzij tijdens een eclips. Zo gaat het ook met kunst en wetenschap. Om kunst te kunnen zien, moeten we er ons aan overgeven en dat maakt een rationele benadering onmogelijk. Een rationele benadering sluit dan weer de gevoelsmatige overgave uit en doet de kunst uit onze waarneming verdwijnen. Kunst en wetenschap wisselen elkaar af zoals de zon en de maan, maar ze vallen nooit samen, tenzij bij hoge uitzondering, zoals tijdens een zonsverduistering.

De grens die de wetenschap bereikt heeft, is de grens met de kunst. Pas wanneer ze die grens overschrijdt, kan ze de waarheid vinden die ze zoekt. Wat haar daarvan weerhoudt, is het feit dat ze dan verdwijnt, dat ze zichzelf opheft. De wetenschap kan het gebied van de kunst niet betreden zonder haar objectieve afstandelijkheid op te geven. En dus rijst de vraag: kan de wetenschap deze grens overschrijden en toch wetenschap blijven? Kunnen we de waarheid bewust leren kennen of kunnen we ze hoogstens gevoelsmatig beleven zoals in de kunst? Dat is de cruciale vraag die Rudolf Steiner zich stelde aan het eind van de 19de eeuw. Als helderziende was hij er diep van doordrongen dat de wetenschap aan een grens was gekomen: de grens tussen de dode materie en de levende geest. Voor hem was het geen probleem om die grens in beide richtingen te overschrijden, maar wat hij zocht was een brug tussen beide werelden, zodat er – op de grens – een wetenschap van de hele werkelijkheid kon ontstaan.

Die brug vond hij in de kunst (van Goethe) en dat is geen toeval, want in de kunst zijn materie en geest met elkaar verbonden. Maar dat zien we niet, want zowel materie als geest verdwijnen uit ons bewustzijn wanneer we naar kunst kijken. We zien geen van beide meer, zoals we ook de zon en de maan niet meer zien tijdens een zonsverduistering. Wat we wel zien, is een nieuwe, onbekende werkelijkheid: de zonne-aura van de waarheid. Daar zijn we ons echter niet van bewust, want we stellen ons geen vragen naar de aard van deze derde, kunstzinnige werkelijkheid. Ze vervult ons met verrukking en doet al onze vragen verstommen. De kunst is het antwoord op al onze vragen. Maar juist doordat we sprakeloos naar haar kijken, blijft haar (waarheids)wezen ons onbekend. Nochtans zien we in de figuur van Goethe dat de kunst wel degelijk gekend wil worden, dat ze streeft naar wetenschap en bewustzijn. Maar de laatste vraag, de vraag naar haar eigen wezen, kon Goethe niet stellen zonder op te houden kunstenaar te zijn. 

Rudolf Steiner kon dat wel. Als wetenschapper kon hij de ultieme vraag stellen naar het waarheidswezen van de kunst, naar het scheppende wezen van de mens. Dat was een grote stap, want alles verandert wanneer we ons vragen beginnen te stellen over datgene wat alle vragen doet verstommen. Er is een enorm verschil tussen het onbewuste en het bewuste betreden van de geestelijke dimensie van de werkelijkheid, tussen het dromerig-gevoelsmatige beleven en het bewust-verstandelijke benaderen van het wezen van de kunst. Het eerste vervult ons met verrukking, het tweede met ontzetting. In ons hart kennen we de waarheid, zij is ons vertrouwd, het waarnemen ervan is een herkenning. Maar wat voor onze onbewuste ziel kinderspel is, is voor onze bewuste, verstandelijke ziel een schokkende ervaring. De wetenschapper die vragend doordringt tot het wezen van de kunst, voelt zich overweldigd, al zijn wapens worden hem uit handen geslagen. En daar staat hij dan: klein, nietig en onmachtig. 

Het bewust overschrijden van de grens tussen kunst en wetenschap is een beproeving en er is veel liefde nodig om deze beproeving te doorstaan. We kunnen ons niet voorstellen wat Rudolf Steiner doorgemaakt heeft toen hij – als eerste – deze grens overschreed. Voor het oog van de wereld was hij een mislukte wetenschapper die leefde als een bohémien tussen kunstenaars. Maar dat was slechts een uiterlijk beeld van wat zich in zijn ziel afspeelde: als wetenschapper betrad hij het gebied van de kunst en werd ‘verduisterd’. Maar dankzij deze (vrijwillige) verduistering zag Rudolf Steiner de zonne-aura van de waarheid verschijnen en werd een nieuwe wetenschap geboren: de geesteswetenschap, de wetenschap van de hele werkelijkheid, de materiële zowel als de geestelijke. Dit waarheidslicht scheen echter in de duisternis van een door en door materialistische wereld en werd er niet door aanvaard. Dat nam echter niet weg dat het een keerpunt was, het aanbreken van een nieuw tijdperk. 

Rudolf Steiner voorspelde dat de wetenschap zoals we die vandaag kennen zou verdwijnen. Dat kunnen we ons nauwelijks voorstellen, want de moderne wetenschap is machtiger dan ooit. Toch heeft de corona-crisis duidelijk gemaakt dat die machtige wetenschap een reus op lemen voeten is. En hij wankelt. Wat we vandaag meemaken, is de machtsgreep van een materialistische wetenschap die voelt dat haar dagen geteld zijn en zich gedraagt als een gewond dier dat gevaarlijker is dan ooit. Dit dier is vervuld van haat tegen de kunst en tegen het vrije, scheppende wezen van de mens wiens tijd gekomen is. Die haat is eigenlijk angst, want de enige manier waarop de wetenschap zichzelf kan redden, is door zich te verbinden met die verafschuwde kunst, er zich door te laten ‘verduisteren’ en daarna in een nieuwe vorm weer te verschijnen. Tegelijk is dat ook de enige manier waarop belet kan worden dat de vrije mens opgesloten wordt in een kooi: door de waarheid van de kunst bewust te leren kennen. 

Honderd jaar geleden zei Rudolf Steiner dat het in de 20ste eeuw twee kanten op kon: ofwel kwam de antroposofie tot bloei en gaf zij de menselijke beschaving de geestelijke impuls die ze nodig had, ofwel kwam die beschaving aan de rand van het graf te staan. Alles hing af van de samenwerking tussen platonici en aristotelici, tussen de kunstenaars en wetenschappers par excellence dus. Er moest op ruimere schaal gebeuren, wat 2000 jaar geleden op één enkele plaats gebeurde: in de tempel van Jeruzalem, waar het Ik van de solomonische Jezus (de ‘wetenschapper’) overging in de nathanische Jezus (de ‘kunstenaar’). Door dit goed bewaarde geheim te onthullen, maakte Rudolf Steiner het oerbeeld zichtbaar van wat hij zelf zou doen tijdens de Weihnachtstagung: hij offerde zijn leven door zijn lot te verbinden met dat van zijn leerlingen. Toen hij vervolgens – wegkwijnend als de solomonische Jezus – het geheim onthulde van de oude en de jonge zielen, nodigde hij ons uit zijn voorbeeld te volgen.

De kern van dat voorbeeld is de manier waarop de tegenpolen met elkaar verbonden worden. De verbinding zelf wordt bewerkstelligd door de (weder)komst van Christus en ligt niet in de vrijheid van de mens. Wat wel in zijn vrijheid ligt is hoe de verbinding tot stand komt: op de manier van de wetenschap of op die van de kunst. In het eerste geval is de verbinding gebaseerd op macht: zoals de wetenschap de natuur onderwerpt, zo onderwerpt ze ook de kunst. Het resultaat zien we in de hedendaagse kunst. Deze zogenaamde ‘nieuwe’ kunst kan niet bestaan zonder de uitleg van experts, ze is afhankelijk van de wetenschap. Eigenlijk is ze niet meer dan een toegepaste wetenschap: ze brengt de ideeën van de (materialistische) wetenschap in beeld. In het tweede, kunstzinnige geval is de verbinding gebaseerd op liefde: de wetenschap geeft zich over aan de kunst, en laat er zich door verduisteren. Het resultaat van deze kunstzinnige verbinding zien we in de antroposofie: een wetenschap die tegelijk een kunst is.

Het kan dus twee richtingen uit met de verbinding der tegenpolen: de richting van de kunst of de richting van de wetenschap. De eerste resulteert paradoxaal genoeg in een nieuwe wetenschap (de antroposofie), de tweede in een nieuwe kunst (de hedendaagse). In beide gevallen worden kunst en wetenschap één, maar in het ene geval gebeurt dat op christelijke wijze (naar het voorbeeld van de twee Jezuskinderen), in het andere geval gebeurt het op omgekeerde, ahrimaanse wijze. Wat de hele zaak zo complex maakt, en waardoor beide manieren voortdurend met elkaar verward worden, is dat het in beide gevallen om een omkering gaat. In het christelijke geval wordt de wetenschapper een kunstenaar, in het ahrimaanse geval wordt de kunstenaar een wetenschapper. In abstracto lijkt dat hetzelfde te zijn, in concreto is het het verschil tussen goed en kwaad: de christelijke omkering leidt tot een Steigerung van zowel kunst als wetenschap, de ahrimaanse omkering leidt tot de vernietiging van beide. 

Op welke manier verbinden we kunst en wetenschap met elkaar? Dat is de keuze waarvoor we vandaag staan. Het is de keuze tussen Christus en Ahriman, tussen goed en kwaad, tussen een nieuwe lente en de dood. Op zich is die keuze niet moeilijk, het probleem ligt in het onderscheiden van de twee keuzemogelijkheden. Doordat we allemaal ‘wetenschappers’ zijn geworden en met ons hoofd denken, zien we geen verschil tussen beide. Dat verschil zien we alleen met ons hart. De wetenschapper onderscheidt zintuiglijk en verstandelijk, dat wil zeggen op materieel vlak. De kunstenaar onderscheidt ook op moreel-geestelijk vlak: hij kan de waarheid waarnemen. Maar hij onderscheidt niet met zijn hoofd, hij onderscheidt met zijn hart, en dat hart moet de wetenschapper leren kennen. Daarvoor moet hij dit ‘waarheidsorgaan’ echter bevrijden, want Ahriman heeft het in zijn wurgende greep, de greep van de angst. En om het hart te bevrijden is moed nodig, michaëlische moed.