Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: februari, 2015

Geen kennis van het genezende zonder kennis van het ziekmakende

De kennis van genezende krachten is onlosmakelijk verbonden met de kennis van ziekmakende krachten.
Men kan het een niet verwerven zonder het andere.
Niemand kan de heilzame krachten leren kennen zonder ook de ziekmakende krachten te leren kennen.
De morele gezindheid van de mens speelt dan ook een cruciale rol, want wie geestelijk kan genezen, kan ook geestelijk ziek maken, en wel in dezelfde mate.
Daarom kunnen de goden dergelijke waarheden pas meedelen als een zodanige trap van moraliteit is bereikt, dat het geneesmiddel niet in vergif veranderd kan worden.

(Rudolf Steiner)

GA 173 – Dornach, 24 december 1916

De bijbel en de koran

Op de website Zaman Vandaag lees ik dat er volgens de islamitische rechtsgeleerde Ahmet Kurucan geen enkele rechtvaardiging voor de recente aanslagen in Parijs te vinden is in de koran, de soenna, de hadith of andere bronnen van het islamitische recht.
Kurucan studeerde in 1985 af aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit van Ankara.
Daarna werkte hij 7 jaar als imam in Manisa, Izmir en Istanbul.
In 2006 promoveerde hij aan de Erzurum Atatürk Universiteit op het onderwerp ‘vrijheid van gedachte in het islamitische recht’.

Volgens Kuracan kent de koran weliswaar waarschuwingen, directieven en verboden met betrekking tot ongewenst gedrag, zoals belediging en laster, maar hij legt geen specifieke straf op voor het beledigen van de profeet Mohammed.
Sterker nog, de koran adviseert moslims zelfs om weg te lopen wanneer ze beledigingen van de koran of islamitische percepties moeten aanhoren.
De hadith (of overlevering) zegt hetzelfde.
Toen Abdullah ibn Saba Mohammed en de moslims in Medina beledigde, reageerde de profeet niet.
Hij verwierp het aanbod van moslims die de beledigingen met geweld wilden vergelden.

Er is dus, aldus Kuracan, niets binnen de islamitische traditie dat de aanslagen rechtvaardigt.
Uiteraard kent de geschiedenis veel bloedige oorlogen, onenigheden, politieke onrust, listen en onlusten, maar dat waren tribale geschillen, die bestonden al vóór de islam.
We moeten er duidelijk over zijn dat noch de aanslagen van 11 september noch de aanslagen in Parijs islamitisch van aard zijn.
Uit de verhalen in de koran over de verschillende profeten, kunnen we concluderen dat God de moord op ongelovigen niet goedkeurt noch dat hij hen straffen oplegt.
Religieuze geschriften moedigen het gebruik van de rede en het intellect aan en waarschuwen weliswaar dat er een eeuwige straf in het hiernamaals zal zijn, maar schrijven geen straffen in deze wereld voor.

Tot daar deze moslimgeleerde.

Als ik zijn woorden lees, kan ik niet anders dan besluiten dat er twee totaal verschillende islams bestaan: een vredelievende en een gewelddadige.
Ik heb immers geen reden om eraan te twijfelen dat Ahmet Kuracan een echte moslim is.
Hij heeft lang genoeg gestudeerd om te weten waarover hij het heeft.
Maar dat heeft al-Baghdadi ook, hij kent zijn koran als geen ander.
Niemand kan eraan twijfelen dat ook hij een echte, overtuigde moslim is.
En toch zeggen die twee vrome moslims precies het tegenovergestelde.

Hoe kan dat?

Het is geen geheim dat er in feite twee korans bestaan.
In het heilige boek van de moslims komen twee soorten verzen voor: de verzen die Mohammed in Mekka schreef en verzen die hij later in Medina schreef.
De Mekka-verzen zijn vredelievend.
De Medina-verzen zijn gewelddadig.
Wil een moslim in vrede leven met zijn medemensen, dan vindt hij steun in de oudere Mekka-verzen.
Wil hij zich aansluiten bij IS, dan vindt hij een rechtvaardiging in de latere Medina-verzen.
Voor elk wat wils dus.
Oorlog of vrede: met de koran kun je alle kanten uit.

Het doet me onwillekeurig denken aan het christendom.
Dat bestaat eveneens in twee versies: een vredelievende en een gewelddadige.
De gewelddadige versie is het Oude Testament.
De vredelievende het Nieuwe Testament.
En daar heeft men, net als in de islam, één boek van gemaakt: de bijbel.
Wie oorlog wil voeren, vindt in dat boek ruim zijn gading.
Wie in vrede wil leven eveneens.
Net als de moslim kan de christelijke lezer dus kiezen.

Nochtans weet iedere christen (of hoort hij te weten) dat Christus gekomen is om het oude verbond of testament te vervangen door een nieuw.
In het Oude Testament is God hardvochtig en meedogenloos.
Wie zijn geboden overtreedt, wordt genadeloos gestraft.
Zonder verpinken geeft hij opdracht tot bloedig geweld.
De joodse Jahweh lijkt heel sterk op de islamitische Mohammed.
In het Nieuwe Testament treedt echter een heel andere God op, een God die louter liefde is.
En dat zijn geen loze woorden want Hij stuurt zijn Zoon, die de goddelijke liefde tot in zijn uiterste consequenties belichaamt.
Jezus is een totaal andere figuur dan Mohammed.
Groter verschil is niet mogelijk.

De christen hoort zich dus niet op het Oude maar op het Nieuwe Testament te baseren.
Het Oude Testament is niet christelijk, het is joods.
Die oud-testamentische joden hebben Christus zelfs gekruisigd, want in hun ogen was hij een Godslasteraar.
Duidelijker kan de tegenstelling tussen oud en nieuw niet zijn.
Christenen die zich alleen baseren op het Oude Testament zijn dus eigenlijk joden
Echte christenen volgen het Nieuwe Testament.

In de islam is het niet anders.
De meer recente Medina-verzen – het islamitische nieuwe testament dus – vervangen de oudere Mekka-verzen.
Als ze elkaar tegenspreken, dan moet de moslim voor de nieuwe kiezen.
Daarom is hij trouwens ook moslim: omdat de islam recenter is dan het jodendom of het christendom.
De koran is het ‘allernieuwste testament’ en vervangt alle voorgaande testamenten.
Mohammed is ‘het zegel der profeten’: hij vervangt alle voorgaande profeten.
Hij ‘bezegelt’ het profetendom: na hem komen er geen profeten meer.
Hij is de laatste – en daarom grootste – der profeten.

Van alle gelovigen is de moslim dus de ‘progressiefste’.
Hij onderscheidt zich van de christenen zoals de christenen zich onderscheiden van de joden: door voor het nieuwe te kiezen.
Om die reden zijn de echte moslims dan ook de moslims die kiezen voor de ‘nieuwste’ koran, de koran van de Medina-verzen.
Tussen alle overeenkomsten komt hier het wezenlijke verschil tussen moslims en christenen naar boven.
Beiden kiezen voor het nieuwste, het jongste, het meest recente.
Maar voor de christen betekent dat dat hij vrede boven oorlog en liefde boven haat verkiest.
Voor de moslim betekent het dat hij oorlog en haat boven vrede en liefde verkiest.

De gewelddadige Al-Baghdadi is méér moslim dan de vredelievende Kurucan.
Zo wordt het ook begrepen door veel moslim-jongeren.
Zij leven in een verwarrende wereld, ze zijn losgerukt van hun wortels en weten niet meer wie ze zijn.
Ze willen duidelijkheid, ze willen helderheid.
En die vinden ze bij Al-Baghdadi.
Hij trekt een scherpe lijn tussen echte moslims en valse moslims.
Hij maakt duidelijk onderscheid tussen de ‘oude’ koran en de ‘nieuwe’ koran, en laat er geen twijfel over bestaan welke van de twee de echte moslim dient te volgen.
Alleen door ingewikkelde theologische redeneringen kan men iets tegen zijn argumenten inbrengen.
Maar de jongeren zijn dat verstikkende en troebele intellectualisme beu.
Zij willen leven, zij willen het bloed weer door hun aderen voelen stromen.
En die mogelijkheid biedt Al-Baghdadi hen.
Hij voegt de daad bij het woord.
Hij doet de echte islam weer verrijzen, de oorspronkelijke islam, ontdaan van alle compromissen en toegevingen en aanpassingen die hem onherkenbaar hebben gemaakt.
Door zich met die islam te identificeren, voelen ook de moslimjongeren zichzelf weer verrijzen.
Hun ziel klaart op, ze herkennen zichzelf weer, ze weten weer wie ze zijn.

Maar wat de moslimjongeren (menen te) herkennen is niet hun eigen Ik, het is een oud groeps-Ik dat niet meer van deze tijd is en daarom kwaadaardig is geworden.
Dat is eigenlijk de grote tragiek van onze tijd.
Doordat de mensheid ‘over de drempel’ gaat, wordt haar ziel als het ware in twee gespleten.
Er ontstaat ruimte voor het Ik van de mensheid, voor Christus.
Zoals het vrouwelijk lichaam in twee wordt gespleten bij de geboorte van een kind, zo wordt de mensheid in twee gespleten bij de geboorte van haar Ik.
Dat in-twee-splijten vindt in iedere hedendaagse mensenziel plaats, de westerse zowel als de oosterse.
De moderne mens herkent zichzelf niet meer.
Hij is zijn oude groeps-Ik kwijt en heeft zijn nieuwe individuele Ik nog niet gevonden.
Maar dit ‘vinden’ hangt van hemzelf af.
Hij beleeft vandaag het grote vrijheidsmoment in de geschiedenis: hij moet kiezen.
Want er dienen zich twee nieuwe Ikken aan: een echt en een vals.
Als dat niet zo was, zou er geen vrije keuze zijn.

Het echte Ik is het christelijke, vredelievende en menslievende Ik.
Het valse Ik is het antichristelijke, gewelddadige en menshatende Ik.
Diep van binnen heeft ieder mens weet van dit onderscheid.
Daarom is er in de moslimwereld een massale emigratie naar het christelijke Westen op gang gekomen.
Moslims weten onbewust dat de lege ruimte in hun ziel veel kans loopt om gevuld te worden met een anti-Ik als ze de islamitische wereld niet verlaten.
Ze komen naar het Westen om als Ik ‘geboren’ te worden.
Maar ze herkennen dat Ik niet in het Westen.
Hun luciferische aard deinst terug voor het ahrimanische materialisme dat daar aantreffen.
In al die hardheid vinden ze het zachte kind niet dat ze onbewust zoeken.

En hier raakt hun tragiek die van het Westen.
Want het Westen is zwanger van dat kind en weet het niet.
Het beschouwt dat Ik-kind als een kwaadaardig gezwel en doet er alles aan om het te onderdrukken en verborgen te houden.
Daardoor onthoudt het dat mensheids-kind echter ook aan de moslims die van zover komen om het te zoeken en te begroeten.
Want het is ook hún kind, ze zijn er als het ware de vader van.
Christus is in het Midden-Oosten op aarde gekomen, niet in het Westen.
De bevruchting met het zaad van het Ik vond in het Oosten plaats.
De bevalling vindt in het Westen plaats.
En zoals moderne vaders vandaag aanwezig zijn in de verloskamer, zo zijn de moslims vandaag in het Westen aanwezig bij de geboorte van hun kind.

Maar zij vinden in de Westerse verloskamer geen moeder die gaat bevallen.
Ze vinden daar een vrouw die zich laat behandelen voor een kankergezwel, een moeder die niet alleen niets afweet van haar kind maar het zelfs wil vernietigen.
Het is als een soort herhaling van het bijbelse geboorteverhaal: de drie koningen komen uit het Oosten om ‘het kind’ te zoeken, maar de plaatselijke koning – Herodes – heeft geen weet van een (mensheids)kind.
Hij ziet dat onbekende kind als een bedreiging voor zijn eigen (ahrimanische) koningschap en probeert het te vermoorden.
Dat lukt hem niet omdat de ouders van het Jezuskind in een droom verwittigd worden.
Ook de drie wijzen waren verwittigd door de nachtwereld van de sterren.
Vandaag vindt het drama echter overdag plaats, op het grote wereldtoneel.
De vrije, bewust handelende mens speelt er een cruciale rol in.

Dertienhonderd jaar geleden gebeurde het omgekeerde.
Men probeerde toen het Ik van de mens veel te vroeg geboren te laten worden, en wel in het Oosten, in Gondisjapur (in het huidige Iran) waar in de 6de en 7de eeuw de grootste intellecten van de wereld waren samengestroomd.
Die (fatale) vroeggeboorte werd verhinderd door de islam, die volgens Rudolf Steiner speciaal daarvoor in het leven werd geroepen.
Vandaag doet de islam nog altijd hetzelfde: ze wil de geboorte van het Ik verhinderen.
Maar wat destijds een zegen was, is vandaag een vloek geworden.
Want het Ik moet dit keer wel geboren worden, zijn tijd is gekomen.

Het ahrimanische materialisme dat het Westen verhindert zich bewust te worden van het Ik dat in zijn schoot leeft, is afkomstig uit Gondisjapur.
Daar werd Aristoteles namelijk ‘geahrimaniseerd’ en kwam hij in de vorm van de materialistische wetenschap terug naar het Westen.
Aan de fysieke immigratie van de moslims die we vandaag meemaken, ging dus een geestelijke immigratie vooraf: die van het abstracte, intellectuele denken.
Zoals het ahrimanische denken van Gondisjapur werd afgezwakt door de luciferische islam, zo werd het ahrimanische intellectualisme in het Westen afgezwakt door het christendom, met name door Thomas van Aquino.
Maar het werd er niet door tegengehouden want vandaag viert het zijn grootste triomfen, terwijl het christendom alle kracht verloren heeft.

De Westerse intelligentsia begroet de islam dan ook als een oud familielid.
Ze herkent er (onbewust) haar eigen abstracte, ahrimanische geest in.
Want de islam is op uiterlijk, fysieke vlak dan wel luciferisch (religieus, spiritueel, opgewonden, driftig, gewelddadig) maar op innerlijk, geestelijk vlak is hij ahrimanisch (kil, abstract, intellectualistisch).
Wat we vandaag dus meemaken, is een hereniging van de twee aspecten van de islam: het uiterlijk luciferische (het blinde geloof) en het innerlijk ahrimanische (het intellectualistische denken).
Die twee aspecten hebben zich de afgelopen 1300 jaar afzonderlijk ontwikkeld – het ene in het Oosten, het andere in het Westen – en hun hereniging betekent de geboorte van een vervaarlijk antichristelijk Ik dat zijn kracht ontleent aan zijn dubbele natuur.

Het enige wat we daar tegenover kunnen zetten is een christelijk Ik dat deze dubbele natuur onderscheidt.
Onderscheidingsvermogen is ons enige wapen tegen de Antichrist, die ons van twee kanten tegelijk aanvalt: van buitenaf (de oosterse islam) en van binnenuit (het westerse intellectualisme).
We staan machteloos tegenover de islam omdat we niet beseffen dat hij ook in onszelf zit, in de vorm van ons intellectualistische, harteloze denken.
Als we er een christelijk – ook op het gebied van het hart scherp onderscheidend – denken tegenover zouden plaatsen, maakte de islam geen enkele kans.
Het is niet de uiterlijke moslim die ons zorgen moet baren, hoe grimmig en agressief hij er ook uitziet, het is de ‘innerlijke moslim’ met zijn beschaafde, menslievende, rationele voorkomen.

Daarmee ben ik weer bij de vriendelijke en beschaafde Ahmet Kurucan beland, het schoolvoorbeeld van de aaibare moslim: vredelievend, verstandig, volkomen aangepast, ein Mensch wie Du.
Wie leest wat hij schrijft, zou niets liever willen dan hem geloven.
Want als de islam werkelijk is zoals hij beweert, dan is er geen enkele reden om die islam niet met open armen te ontvangen.
En wie zou durven twijfelen aan de woorden van zo’n eminent islamgeleerde!
Maar wie zich niet in slaap laat wiegen, stelt zich toch enkele vragen.
Als het waar is dat er in de koran (of gelijk welk ander islamitisch geschrift) geen enkele rechtvaardiging te vinden is voor geweld en terrorisme, hoe komt het dan dat bijna iedere terrorist een moslim is?
Hoe komt het dat er sinds 9/11 al 25.000 moslim-aanslagen zijn gepleegd, de ene al bloederiger dan de andere?
Dat is bijna 5 per dag, 15 jaar lang, ononderbroken.
En er is niets dat erop wijst dat het zal verminderen, wel integendeel.
Toch beweert Kurucan, samen met steeds meer collega’s moslimgeleerden, dat al die ontelbare terreurzaaiers géén moslims zijn.

Hoe valt dat samen te rijmen?

De kern van de islam lijkt een broederstrijd te zijn.
Soennieten en sjiieten bevechten elkaar op leven en dood.
Dat doen ze al sinds Mohammed stierf.
De reden?
De anderen zijn geen echte moslims.
Maar dat zegt Kuracan ook: Baghdadi is geen echte moslim.
En Baghdadi zegt: Kurucan is geen echte moslim.
Wat ze zeggen maakt deel uit van die typisch islamitische broederstrijd.
Naarmate wij Kurucan geloven en zijn ideeën tot de onze maken, nemen we deel aan die strijd.
We laten ons – uit sympathie voor de vredelievende moslim – meesleuren in deze vernietigende broederstrijd.

Het enige wat we daartegen kunnen doen, is onderscheiden.
We moeten Kurucans woorden onderscheiden van de werkelijkheid.
We moeten de Mekka-verzen in de koran onderscheiden van de Medina-verzen.
We moeten het Nieuwe Testament onderscheiden van het Nieuwe Testament.
We moeten de islam onderscheiden van het christendom.
We moeten Mohammed onderscheiden van Jezus.
We moeten de Vader-God onderscheiden van de Zoon.
We moeten de Mattheus-Jezus onderscheiden van de Lucas-Jezus.
Enzovoort, enzovoort.

Als we al die aspecten van elkaar onderscheiden hebben, wordt er één grote dualiteit zichtbaar, de oer-dualiteit van deze wereld.
Tegelijk wordt ook de tegengestelde manier zichtbaar waarop christendom en islam deze dualiteit proberen te overwinnen.
Het christendom doet dat door het Christus-Ik te introduceren en een nieuwe driegelede wereld te creëren.
De islam doet dat door het Ik te ontkennen en de oude dualiteit ten top te drijven, want beide tegenpolen trachten de eenheid te herstellen door de ander te vernietigen.
En pas wanneer we die dualiteit in het oog krijgen – de tegenstelling tussen tweegeleding en driegeleding – zien we wat er aan allebei ontbreekt: bewustzijn.
Noch de moslims noch de christenen weten wat ze doen, omdat geen van beiden oog hebben voor de dualiteit, noch bij henzelf noch bij de ander.
De moslims beseffen niet dat hun doorgedreven dualisme tot zelfvernietiging zal leiden.
En de christenen beseffen niet dat er een diepe kloof gaapt tussen hun Oude en Nieuwe Testament, een kloof die in het evangelie tot uiting komt in de tegenstelling tussen de oude Jezus en de jonge Jezus.

De moslims leven in een oude wereld die zichzelf aan het vernietigen is.
Ze beseffen dat wel maar ze weten niet wat ze eraan kunnen doen, gevangen als ze zijn in een uitzichtloos dualisme dat telkens weer ontaardt in een bloedige broederstrijd.
Wijzelf leven in een nieuwe, christelijke wereld, maar we laten hem vernietigen omdat we ons niet bewust zijn van het dualisme dat (nog) in die driegelede wereld leeft.
We kennen de tegenstelling niet tussen het materialisme (de moeder) en ons Ik (het kind).
We beseffen niet hoe materialistisch we zijn, en we beseffen niet hoe christelijk we zijn.
Die twee vormen in ons bewustzijn één geheel, en juist daardoor verandert de geboorte van het Ik in een vernietigend gevecht tussen moeder en kind.
Dat is de reden waarom de christelijk bijbel – in tegenstelling tot de koran – bestaat uit twee duidelijk van elkaar gescheiden delen: het Oude en het Nieuwe Testament.
Het gaat in het christendom namelijk niet (zoals in de islam) om het vervangen van het oude door het nieuwe.
Het gaat om de relatie tussen beide, om het geboorteproces waarbij het kind zich losmaakt van de moeder om er zich op een nieuwe, bewustere manier mee te verbinden.

Het driegelede christendom – Vader, Zoon en Geest – is geboren uit de dualistische wereld van het Midden-Oosten en daar moet dit ‘kind’ zich nu weer mee verbinden.
Anders zal het ten gronde gaan.
Het heeft de scherp onderscheidende kracht van het dualisme nodig opdat zijn nieuwe eenheid in leven zou blijven in plaats van te verstarren tot een dode schijneenheid.
Hoe die schijneenheid eruitziet toont ons de ene koran.
Hoe de levende eenheid eruitziet toont ons de dubbele bijbel.

De strijd van de geallieerden tegen Christus

Verleden week verscheen in de kranten het bericht dat in Oslo 1300 jonge moslims een levende ketting hadden gevormd rond de plaatselijke synagoge, ter (symbolische) bescherming van de joden.
Na de aanslag van een Israël-hatende moslimterrorist in Kopenhagen, was dat een statement van formaat dat de islamofobe critici de mond snoerde.
De moslimgemeenschap nam hier duidelijk afstand van het terrorisme dat in haar naam werd begaan.
Althans, zo leek het.
Want wie wat aandachtiger keek naar de foto’s, stelde vast dat daar nogal veel blonde Denen op te zien waren.
Hadden die zich allemaal tot de islam bekeerd?
Na een beetje speurwerk bleek dat niet zo te zijn.
Het waren gewone Denen.
De ketting bestond hoofdzakelijk uit autochtone Denen.
Er stonden slechts een 20-tal moslims tussen.
Nog geen anderhalve procent dus.
Maar die druppel-op-een-hete-plaat volstond voor de kranten om er een indrukwekkende moslim-manifestatie van te maken.
Waar ze dan weer in alle talen over zwegen, was dat enkele dagen tevoren 700 jonge moslims de begrafenis hadden bijgewoond van … de moslimterrorist.
Eerder hadden ze zelfs geprobeerd om van de plaats waar hij door de politie was doodgeschoten een soort bedevaartsoord te maken, een heiligdom.
Ook daarover geen woord in de media.

Wat is de moraal van dit verhaal?

Om te beginnen dat er een diepe kloof gaapt tussen de moslims en de Westerse wereld.
De solidariteit van (vooral jonge) moslims met terroristen is vele malen groter dan hun solidariteit met de slachtoffers.
Dat is niet alleen in Denemarken zo, het is overal zo.
In Frankrijk bijvoorbeeld was de moslimsolidariteit met Charlie Hebdo nagenoeg nihil.
De solidariteit met de ‘wrekers van de Profeet’ daarentegen …

Dat is één.

Twee is dat er een diepe kloof gaapt tussen wat er in de media verschijnt en wat er in werkelijkheid gebeurt, zeker als het om moslims gaat.
Om de een of andere reden weigeren de media de kloof tussen de moslims en het Westen onder ogen te zien.
Ze wordt zoveel mogelijk gerelativeerd, geminimaliseerd en genegeerd.
Zo nodig wordt er zelfs ronduit over gelogen.
Dat is niet alleen vandaag zo, dat is altijd zo geweest.
Vanaf het prille begin van de moslim-immigratie hebben de media en de intelligentsia de problemen die erdoor veroorzaakt werden onder tafel geveegd.
Dat wekte in ons land zelfs zoveel ergernis dat er een heuse politieke partij kon van leven.
Maar die werd prompt opgesloten achter een cordon sanitaire.

Men heeft er werkelijk alles aan gedaan om de kloof met de moslims te negeren.
Waarschijnlijk in de hoop dat ze vanzelf kleiner zou worden.
Maar dat gebeurde niet, de kloof werd alsmaar groter.
En naarmate ze groter werd, nam ook de ontkenning toe.
De vermoorde redactieleden van Charlie Hebdo waren nog niet begraven of in de media verschenen alweer volop artikels die waarschuwden voor geweld tegen … moslims.
Zonder de minste gêne werden moslims afgeschilderd als slachtoffers en het scheelde niet veel of de slachtoffers van de aanslag werden bestempeld als … terroristen.
Drie dagen: méér hadden de media niet nodig om de zaken helemaal op hun kop te zetten en de waarheid onbeschaamd geweld aan te doen.

Hoe groter de kloof tussen de moslims en het Westen, hoe groter de ontkenning.
Hoe meer geweld moslims gebruiken, hoe meer geweld de waarheid wordt aangedaan.
Alsof het om één en hetzelfde fenomeen gaat.
Alsof het om twee vormen van hetzelfde geweld gaat, om twee vormen van dezelfde kloof.
Over welke kloof gaat het dan wel?
Over welk geweld spreken we hier?

Wat ligt aan de basis van de kloof tussen het Westen en de moslims?
Waarom gedragen moslims zich zo agressief, zo onverdraagzaam en zo ondankbaar tegenover het Westen?
Het grote struikelblok is de Westerse vrijheid.
Die staat haaks op de islam, die ‘onderwerping’ betekent.
Een moslim kan niet tegelijk vrij zijn EN zijn leven laten bepalen door de koran.

Wat ligt er aan de basis van de kloof tussen het Westen en de waarheid?
Waarom gedragen de Westerse media zich zo agressief, zo onverdraagzaam en zo ondankbaar tegenover de waarheid?
Wat is hier het grote struikelblok?
Dat zijn de grote idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.
Zij staan haaks op een samenleving die, net als destijds het Westromeinse rijk, geïnfiltreerd wordt door ‘barbaren’.
De Westerling kan niet tegelijk verdraagzaam zijn EN zijn leven laten bepalen door onverdraagzamen.

Zowel de moslims als de Westerse intellectuelen worden geconfronteerd met de kloof tussen ideaal (de islam, de Verlichting) en werkelijkheid (de verscheurde samenleving, de verscheurde mens).
Allebei proberen ze die kloof eenzijdig te overbruggen door hun ideaal aan de werkelijkheid op te leggen.
Maar die werkelijkheid verzet zich daartegen.
Ze laat zich als levend organisme niet zomaar een dood ideaal opleggen.
Want de islam zoals we die kennen, is een dode letter.
De koran is meer dan 1000 jaar oud en toch wordt dat boek nog altijd als levensrichtlijn gebruikt door hedendaagse moslims.
Ook de Verlichtingsidealen leven niet meer bij de Westerse intellectuelen, ze zijn tot dode abstracties geworden.
Maar hoe doder deze (oosterse en westerse) idealen worden, des te verbetener worden ze aan de (levende) werkelijkheid opgedrongen en des te meer verzet die werkelijkheid zich daartegen.

Het gaat dus in feite om een strijd tussen doodskrachten en levenskrachten.
De doodskrachten van de islam en het intellectuele Westen proberen uit alle macht de levenskrachten onder controle te krijgen.
In de islam komt dat duidelijk tot uiting in de manier waarop mannen vrouwen behandelen.
In het Westen komt het tot uiting in de manier waarop het intellect alles wat uit het hart komt het zwijgen oplegt.
Maar dit oude ‘patriarchaat’ is niet meer van onze tijd.
Het heeft juist geleid tot het hedendaagse Golgotha: het leven sterft, op alle gebieden.
In het Westen is dat vooral het fysieke leven: de moderne wetenschap betekent een zware aanslag op de natuur.
In de moslimwereld is het vooral het geestesleven: de islam heeft zowat alle culturele leven verstikt.

De doodskrachten van het patriarchale denken hebben zowel in West als Oost de levenskrachten ‘gekruisigd’.
Maar wat dit denken niet weet, is dat op deze kruisiging een opstanding is gevolgd.
De oude levenskrachten zijn als het ware uit de doden verrezen: het zijn opstandingskrachten geworden.
Deze nieuwe levenskrachten worden echter niet opgemerkt, want de doodskrachten – die bewustzijnskrachten zijn – blijven strijd voeren tegen (wat zij menen) oude levenskrachten (te zijn).
Zij voeren die (oude) strijd des te verbetener naarmate ze merken dat die levenskrachten zich niet laten uitroeien.
En de strijdroes maakt hen blind: ze zien niet dat ze tegen nieuwe opstandingskrachten vechten en niet tegen oude levenskrachten.

Een mooi voorbeeld is de strijd tegen het racisme.
Dat is een strijd tegen oude (luciferische) levenskrachten die leven in het bloed en die het eigen ras, het eigen volk, het eigen lichaam zuiver willen houden.
Die oude, egoïstische levenskrachten zijn in het Westen, en zeker in Europa, duidelijk op hun retour.
Tussen de laatste verdorde resten van het racisme groeien reeds overal de jonge scheuten van een nieuwe broederlijkheid.
Die racisme-restanten zouden vanzelf verdwijnen, ware het niet dat de oude (ahrimanische) bewustzijnskrachten er een niets ontziende strijd tegen ontketend hebben.
Ze denken dat het de oude strijd is tegen Lucifer, maar in feite is het een strijd tegen Christus, tegen de nieuwe verdraagzame levenskrachten.
En juist doordat deze laatste geen kans krijgen, leven de oude egoïstische krachten weer op, wat dan weer koren is op de ahrimanische molen.
De overgang van oude naar nieuwe levenskrachten wordt als het ware omgedraaid.
In plaats dat de oude (verder) afnemen en de nieuwe toenemen, gebeurt het tegenovergestelde: de nieuwe verdraagzaamheid neemt af en het oude racisme neemt weer toe.
Christus wordt onderdrukt en Lucifer verrijst weer uit zijn graf.
En hij vermengt zich met Ahriman.

De strijd tegen het racisme is een schijngevecht.
Het is een strijd van Ahriman tegen Lucifer.
Die strijd is zo hevig dat de uitersten elkaar raken en in elkaar overgaan.
In werkelijkheid gaan Lucifer en Ahriman dus een alliantie aan tegen Christus.
Achter het masker van de (ahrimanische) strijd tegen het racisme gaat de strijd tegen Christus schuil.
Diezelfde strijd gaat ook schuil achter het (luciferische) schijngevecht van de moslims tegen het decadente, materialistische Westen.
Het gevecht dat de Westerse intellectuelen tegen de waarheid voeren en het gevecht dat de moslims tegen de vrijheid voeren, is één en hetzelfde gevecht: een (door de Antichrist geregisseerd) gevecht van Lucifer en Ahriman tegen Christus.

De dode letter en het levende woord

Moslims krijgen het vreselijk op hun heupen als de Profeet wordt afgebeeld.
Dat hebben ze bij Charlie Hebdo wel ondervonden.
Afbeeldingen zijn taboe in de islam.
De islamitische kunst is dan ook volkomen abstract en non-figuratief.
In moskeeën vind je alleen ornamenten, geen beelden.
Het verschil met een christelijke kerk kan niet groter zijn.
Daar bulkt het van de beelden.
In het centrum staat zelfs een beeld van de naakte mens: het kruisbeeld.
De artistieke tegenstelling tussen abstract en figuratief is de uitdrukking van een religieuze tegenstelling.
In het christendom is God mens geworden.
Hij is uit de hemel afgedaald om onder de mensen te leven en hun lot te delen.
In de islam heeft God zijn hemel nooit verlaten.
Hier is het de mens (Mohammed) die naar de hemel is opgestegen en het woord van God heeft gehoord.
In het christendom is dat woord vlees geworden.
In de islam is het een boek geworden.
Levend vlees en dode letters.
Ziedaar het verschil tussen beide.

Het verhaal van Mohammed doet denken aan het verhaal van Mozes.
Mozes besteeg de berg, vernam het woord van God, en schreef het op.
Islam en jodendom zijn dan ook zeer verwant.
Het zijn de godsdiensten-van-het-boek.
Ze gaan allebei terug op Abraham.
Het christendom is een heel ander verhaal.
Het gaat terug op Jezus.
Het is de godsdienst-van-de-mens.
Hier wordt niet de dode letter maar het levende woord van God vereerd.
Hier staat niet de abstracte geest centraal maar het concrete vlees.
Het christendom is onlosmakelijk verbonden met het menselijk lichaam.
Het verkondigt de lichamelijke opstanding uit de doden.
In de christelijke visie is het menselijk lichaam dus niet zomaar de tijdelijke behuizing van de geest.
Lichaam en geest horen ad aeternum samen.
Door mens te worden heeft God het lichaam ‘verheerlijkt’.

Het christendom wordt vaak geassocieerd met ascetisme, met sexuele onthouding, met vijandigheid tegenover het lichaam.
Niets is minder waar.
We hebben onze moderne sexuele vrijheid juist te danken aan … de katholieke kerk.
Haar niets ontziende strijd tegen de katharen was een strijd tegen het ascetisme en voor de lichamelijkheid.
De katharen – die in de Middeleeuwen een reële bedreiging vormden voor de kerk – waren heel wat spiritueler en verfijnder dan de katholieken, maar hun spiritualiteit was oosters-luciferisch van aard.
Ze beschouwden het aardse, het lichamelijke en het zinnelijke als zondig.
Hun burchten bouwden ze hoog op de rotsen, om zich te onttrekken aan aardse invloeden.
Hadden de katharen destijds het pleit gewonnen, dan zouden we nu in een heel andere wereld leven, een wereld zonder alcohol, zonder zinnelijke genietigen, zonder lichaamscultus, zonder vrijheid, zonder beelden van God of mens.
Een veel ‘islamitischer’ wereld dus.
De hele Griekse erfenis zou eraan zijn gegaan, ten voordele van de oosterse ascetische abstractie.

We realiseren ons veel te weinig welke cruciale rol het christendom heeft gespeeld in het ontstaan van onze vrije samenleving, een samenleving die gebaseerd is op de vereenzelviging van geest en lichaam.
Het is onze lichamelijkheid die ons vrij maakt.
In een zuiver geestelijke omgeving kunnen we niet vrij zijn.
Door ons te identificeren met ons lichaam onttrekken we ons aan de dwingende invloed van de geest.
Een godsdienst als de islam, die de geest (ver) BOVEN het lichaam stelt, laat geen vrijheid toe.
Die vrijheid is alleen mogelijk dankzij een godsdienst die, zoals het christendom, de geest (diep) IN het lichaam laat neerdalen.
Vandaag is de geest zelfs zo diep in het lichaam afgedaald dat hij zichzelf ‘vergeten’ is.
Hij is overweldigd en verdoofd door de zintuiglijkheid van het lichaam.
En precies die ‘verdoving’ maakt onze vrijheid mogelijk.

De paradox is dus dat het christendom ten grondslag ligt aan het hedendaagse materialisme en atheïsme.
Geen enkele andere godsdienst zou het mogelijk hebben gemaakt om het bestaan van God te ontkennen.
Het absoluut unieke van het christendom is dat die ontkenning van God zelf is uitgegaan.
Hij is zelf in een menselijk lichaam afgedaald tot op het punt dat hij zijn goddelijkheid was ‘vergeten’. Mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij verlaten?
Toen Christus deze woorden sprak, was hij helemaal mens geworden.
Hij wás nog wel God, maar dat wist hij niet meer, zijn bewustzijn was volkomen menselijk geworden.
Het was een bewustzijn zoals … wij dat vandaag hebben.

De moderne mens beleeft vandaag zijn Golgotha.
We zijn helemaal gekluisterd aan onze lichamelijkheid.
We hebben geen ander bewustzijn meer dan het bewustzijn van ons lichaam, van de materiële wereld.
En net als Christus moeten we nu met behulp van dat lichaamsbewustzijn de krachten van de opstanding ontwikkelen, de opstanding van het lichaam die tegelijk de opstanding van de geest is.
Want die twee gaan voorgoed samen.
Ze kunnen nooit meer van elkaar worden losgemaakt.
Dat is de essentie van het christendom.

We hoeven helemaal niet te geloven in het christendom om in te zien hoe cruciaal het geweest is voor de ontwikkeling van onze moderne wereld.
Zonder christendom geen materialisme.
We hebben ons materialisme vanuit een diepe religieuze bewogenheid zelf tot stand gebracht.
Het is namelijk gebaseerd op ons geloof in de Rede, en de Rede is het vleesgeworden woord van God, het is de Christus-in-ons.
Ons geloof in God-in-den-hoge is in de loop der eeuwen overgegaan op God-in-den-vleze.
Doordringen tot de grond van ons materialisme is dus doordringen tot ons (onbewuste) geloof in Christus.
Hij is de geest die zich ‘verbergt’ in het materialisme, die ‘vergeten’ is in het materialisme.
We moeten het materialisme dus niet opgeven om (weer) christelijk te worden.
We moeten het niet vervangen door een of ander spiritueel geloof.
We moeten alleen doordringen tot de kern ervan.

Het heeft iets ontroerends om te zien hoe sterk het geloof van materialisten is.
Op grond van hun onwrikbare geloof in de Ratio verwerpen ze alle godsdiensten, alle spiritualiteit, de hele geestelijke wereld.
Ze steunen helemaal op de kracht van hun eigen denken.
Ze steunen met andere woorden op de Christus-in-hen.
Maar hun tragiek is dat ze zich daar niet van bewust zijn en het ook niet willen worden.
Ze ‘herkennen’ het christendom niet meer, ze verwerpen het.
Ze weigeren om in te zien dat hun materialisme steunt op een geloof: het geloof in de rede.
En dat geloof valt niet te bewijzen.
Het is – net als de weigering om er zich bewust van te worden – een wilsdaad, een keuze.
Maar het is geen vrije keuze, want ze weten niet waarvoor ze kiezen.
Ze weten niet dat ze kiezen voor de geest van het christendom én hem tegelijk afwijzen.

Na de kruisdood van Christus volgt de neerdaling ter helle, de confrontatie met de onderwereld.
Het dode lichaam wordt van het kruis gehaald, het kruis wordt afgebroken.
Maar de geest van Christus daalt in de duistere diepten van de materie af en stijgt daar weer uit op.
Dat punt hebben we vandaag in de moderne wereld bereikt: het (oude, uiterlijke) christendom verdwijnt, kerken worden gesloten, kruisbeelden verwijderd.
Alleen de dode materie blijft nog over.
En precies op dat moment worden we geconfronteerd met de onderwereld: het Beest stijgt op uit de aarde.
Ontsnappen aan dat apocalyptische monster kunnen we niet.
Het zal de materiële wereld aan stukken scheuren.
En in de mate dat we ons identificeren met die wereld zal het ook ons aan stukken scheuren.
Dat ontbindingsproces is reeds begonnen: ons astrale, ons etherische en ons fysieke lichaam worden langzaam maar zeker uit elkaar getrokken.
Denken, voelen en willen verliezen hun onderlinge samenhang en gaan hun eigen weg.
Ons Ik verliest zijn greep op het geheel.
Things fall apart, the centre cannot hold.
Mere anarchy is loosed upon the world.

The rough beast that slouches towards Bethlehem to be born plaatst ons voor de keuze.
Ofwel geven we ons willoos en gedachtenloos over aan zijn ‘ontbindende’ krachten.
Ofwel dringen we bewust en vrijwillig in zijn onderwereld door.
In het eerste geval zal ons Ik steeds zwakker worden en zich uiteindelijk niet meer kunnen handhaven in het uiteenvallende lichaam.
Zijn plaats zal dan worden ingenomen door het Beest, dat in dat verlaten lichaam ‘geboren’ zal worden, en op die manier een nieuw ras van beestmensen zal doen ontstaan.
In het tweede geval – dat van de vrijwillige ‘neerdaling ter helle’ – zal de bewuste confrontatie met de werking van dit Beest ons Ik versterken en daardoor ook ons uiteenvallende lichaam ‘helen’.
Er zal dan eveneens een nieuw ras van mensen ontstaan: mensen die vrijwillig kiezen voor de eenheid van geest en lichaam.

De keuze waar we op dit Golgotha-moment in de mensheidsgeschiedenis voor staan, is de keuze tussen Christus en de Antichrist, de keuze tussen de Mens en het Beest.
Aan de enorme impact die het begrip ‘racisme’ op ons heeft, kunnen we aflezen dat we diep van binnen weet hebben van die keuze.
Zoals steeds is het niet de keuze op zich die zo moeilijk is, maar de bewustwording ervan.
Niemand zal voor het Beest en zijn onderwereld kiezen als hij weet waarvoor hij kiest, dat wil zeggen als hij het verschil ziet met Christus.
Maar juist dat laatste is zo moeilijk.
Als jonge moslims die in het christelijke Westen wonen, naar de Islamitische Staat van al-Baghdadi reizen om daar een bloedige jihad uit te vechten, dan hebben we daar wel allerlei rationele verklaringen voor, maar echt begrijpen waarom moderne jongeren de gruwelen van IS verkiezen boven de vrije samenleving doen we toch niet.
Zien zij dan werkelijk het verschil niet?
Zien zij de goddelijke geest eerder in verkrachtingen, onthoofdingen en andere martelingen dan in een vreedzame samenleving?

Dat zijn vragen die we niet kunnen beantwoorden, en dat is een kwalijke zaak, want als we niet begrijpen hoe moslimjongeren ertoe komen om deze keuze te maken, zullen we niet kunnen verhinderen dat er steeds meer die keuze zullen maken.
Ons onbegrip zal als een boemerang naar ons terugkeren, want de jihad die de moslimjongeren in het Midden-Oosten gaan uitvechten, is in wezen een heilige oorlog tegen het christelijke Westen.
Maar dat zien we niet.
We zien de oorlog BUITEN ons niet, omdat we de oorlog BINNEN in onszelf niet zien.
Want ook in onze eigen ziel wordt de strijd tussen mens en beest, tussen Christus en de Antichrist uitgevochten.
We zien die strijd echter niet omdat we er niet aan deelnemen.
We gaan de innerlijke strijd niet aan, we verzetten ons niet tegen de Antichrist.
We geven er ons willoos en gedachtenloos aan over.

Wat zoveel moslimjongeren doen, dat doen wij ook.
Wij kiezen voor het Beest en we weten het niet.
Het is louter instinctief groepsgedrag, een vorm van massahysterie.
En hoe meer we ons daaraan overleveren, hoe moeilijker het wordt om er ons aan te onttrekken.
Want we zijn trots op onze dienstbaarheid aan het Beest.
We kijken vol verachting neer op die bekrompen, oubollige, achterhaalde ‘christenen’ die krampachtig vasthouden aan de eenheid van lichaam en geest.
Waar wij naar streven is juist het losmaken van die eenheid.
Door ons lichaam over te geven aan de onderwereld stijgt onze geest steeds hoger ten de hemel, waar ons de eeuwige gelukzaligheid wacht.
Het afslachten van andere mensen – het scheiden van hun lichaam en geest – brengt ons in een spirituele roes, die ons steeds meer bevrijdt van de aarde tot onze eigen martelaarsdood ons de ultieme vrijheid brengt.

Dat alles speelt zich in onze ziel af, maar we hebben er geen flauw benul van, want we kijken niet in de spiegel.
We kijken weliswaar naar alles wat er in de wereld gebeurt, maar we herkennen het niet.
We herkennen de moslimjongeren niet, we herkennen al-Beghdadi niet, we herkennen de jihad niet.
Het speelt zich, menen wij, allemaal ver van ons bed af, in een andere wereld waar we niets mee te maken hebben.
Maar die ‘andere’ wereld komt steeds dichterbij.
En wat er in die spiegel te zien is, wordt steeds scherper, steeds duidelijker.
Tegelijk wordt het ook steeds moeilijker om die dreigende wereld als een spiegel te zien.
Toch schept juist het ontbindingsproces waaraan we overgeleverd worden de voorwaarden om zo’n spiegelbewustzijn te ontwikkelen.
De afstand tussen onszelf en ons lichaam wordt steeds groter.
Daardoor zijn we in staat om tegenover de wereld te gaan staan.
Die afstand opent de mogelijkheid om die wereld te her-kennen, dat wil zeggen op een nieuwe manier te kennen, als een spiegelend deel van onszelf.
Maar dan moeten we ons daar wel uit vrije wil weer mee willen verbinden.
We moeten vanuit ons Ik weer de brug willen slaan naar ons lichaam, niet alleen ons persoonlijke lichaam, maar ook ons wereldlichaam.

Dit hele proces van afstand nemen en opnieuw verbinden, is niet nieuw voor ons.
Integendeel, we kennen het heel goed.
We kennen het namelijk uit de kunst.
Telkens we naar een kunstwerk kijken, maken we instinctief die beweging van afstand nemen en opnieuw verbinden.
Deze zo typische pendelbeweging is een uitdrukking van onze onbewuste herkenning van het spiegelkarakter van het kunstwerk.
Wat de kunstenaar doet wanneer hij het kunstwerk maakt – geest en materie verbinden – doet ook de kijker wanneer hij het kunstwerk afwisselend van dichtbij en van op een afstand bekijkt.
Hij verbindt het waarnemen van de geest met het waarnemen van de materie.
Uit die instinctieve, lichamelijke beweging ontstaat langzaam het bewustzijn voor het ‘christelijke’ karakter van het kunstwerk, dat wil zeggen voor datgene wat geest en materie verbindt.
Naarmate dit Ik-bewustzijn zich ontwikkelt, verruimt ook het waarnemingsveld zich.
We bekijken niet langer één kunstwerk, we bekijken meerdere kunstwerken, en als we dit bewustwordingsproces voortzetten, kunnen we uiteindelijk de hele kunstwereld zien zonder er het contact mee te verliezen.

We kunnen, zegt Boeddha, maar twee fouten maken op deze bewustwordingsweg:
Er niet aan beginnen en hem niet tot het einde gaan.
Dat is de keuze waarvoor we op dit Keerpunt der Tijden staan: zetten we onze bewustwordingsweg verder of blijven we staan (en rusten we op onze lauweren)?
Het is een bijzonder moeilijke keuze want op dit beslissende moment wordt de verschrikkelijke kloof zichtbaar die onze wereld in twee deelt en het vergt moed om die kloof onder ogen te zien.
We wenden instinctief de blik af van deze ‘wonde’.
We willen de tweedeling eenvoudig niet zien.
Maar juist deze weigering maakt ons blind voor het verschil tussen de twee geesten die IN die kloof leven: de God die er uit de hemel is in afgedaald en het Beest dat er vanuit de aarde in oprijst.
In de kunstwereld zien we wat daar het gevolg van is.
We maken geen onderscheid meer tussen de klassieke ‘christelijke’ kunst waar de mens – als geest EN als lichaam – centraal staat, en de hedendaagse anti-kunst waar geest en lichaam van de mens gescheiden worden en op afschuwelijke wijze verminkt.
We gaan er zelfs prat op dat we niet discrimineren en voelen ons superieur aan de racisten met hun polariserende wij/zij denken.
We stijgen in onze eigen achting telkens we de gruwelen van deze nieuwe ‘kunst’ bewonderen.
En het ontgaat ons volkomen dat we ons gedragen als de eerste de beste moslimjongere die zijn haat tegen het christelijke Westen botviert …

Een zelfportret

Op de website van KifKif – ‘open je wereld, voor racisme ze sluit’ – tref ik een filmpje aan dat ons een blik gunt in de moslimziel.
Het is gemaakt door ene Abdelkarim El Fassi en het is gelukkig NIET het resultaat van introspectie, want dat zou het in hoge mate onbetrouwbaar maken.
Nee, het wil juist een beeld ophangen van de blanke, Europese ziel en dat maakt het tot een betrouwbaar zelfportret.
Want wil je iemand echt leren kennen, luister dan naar wat hij over anderen zegt.
Hij heeft het dan meestal over zichzelf.
En juist het feit dat hij zich daar niet bewust van is, staat garant voor de objectiviteit.

Wat zegt Abdelkarim nu over ons, blanken?
Wel, hij zegt het niet, hij toont het.
Hij filmt enkele gesprekken van volwassenen met kinderen.
Zo vraagt een moslimman aan een moslimjongetje van een jaar of vijf:
Wat wil je later worden: een boef of Superman?
Superman! lacht het kind.
Maar, zegt de man, je lijkt toch wel meer op die terroristen die in Parijs al die mensen hebben doodgeschoten! Die hadden ook donker haar en donkere ogen zoals jij.
Het kind weet – uiteraard – niet wat het daarop moet zeggen.
Ben je ook niet een beetje een terrorist? vraagt de man.
Het kind knikt.
Waarom vind je dat?
Omdat jij het zegt, antwoordt het kind.
Vervolgens zien we een blonde mevrouw die tegen een blond kindje zegt:
Weet je wie ook zo’n blond haar had zoals jij?
Anders Breivik!
En die heeft met een geweer allemaal mensen doodgeschoten!
Vind je niet dat je daar sorry moet voor zeggen?
Het kind begrijpt er niks van, maar zegt uiteindelijk ‘sorry’ om ervan af te zijn.

Wij volwassenen begrijpen de boodschap van het filmpje natuurlijk wel: moslims worden voortdurend geassocieerd met terrorisme en gedwongen te verklaren dat ze er niks mee te maken hebben.
Hoe akelig dat is, maakt Abdelkarim duidelijk door kinderen te gebruiken.
En het moet gezegd: het is bijzonder akelig.
Wat die volwassenen met die onschuldige kinderen doen, is een vorm van kindermisbruik die een diepe verontwaardiging oproept.
Wel, zegt Abdelkarim (zonder woorden), nu voelt u ook eens hoe wij ons voelen!
Want zo verontwaardigd zijn wij moslims ook!
We moeten ons voortdurend distantiëren van dingen waar wij niks mee te maken hebben.

Heel knap gedaan van Abdelkarim!
In plaats van ons iets te vertellen, laat hij ons het zelf ondervinden.
Hij verplaatst ons in de ziel van de moslim, zodat we aan den lijve kunnen ervaren hoe het is om moslim te zijn in het Westen.
Zo voelt een moslim zich! laat hij ons beleven.
Zo behandelen jullie ons! voegt hij er zonder woorden aan toe.

Zonder ook maar één beschuldigend woord te uiten, stelt Abdelkarim ons dus voor als … kindermisbruikers.
En de moslims stelt hij voor als … onschuldige kinderen.
Dat is zo extreem dat ik maar twee mogelijkheden zie:
Ofwel is het waar wat hij suggereert, en zij wij blanken inderdaad perverse racisten die nergens voor terugdeinzen, zelfs niet om kinderen voor onze kar te spannen.
Ofwel is het niet waar en heeft Abdelkarim het … over zichzelf.

Ik zou graag kunnen zeggen dat Abdelkarim het niet over alle blanken heeft maar slechts over enkelingen.
Zijn filmpje is echter zo extreem dat het vergezocht zou zijn er een dergelijke nuancering in te zien.
Ik ben dat soort nuancering trouwens nog nooit tegengekomen bij moslims.
Als ik hun opiniebijdragen lees in kranten en media dan klinkt daaruit nooit de boodschap dat er een kleine blanke minderheid is die zich bezondigt aan racisme.
Nee, die boodschap luidt steevast dat het blanke racisme algemeen is, diep geworteld, institutioneel, onuitroeibaar.
Als het over racisme gaat, is er bij moslims geen sprake van nuancering.
Wij blanken zijn racisten, punt.
Daarover valt niet te discussiëren.

En dus luidt de vraag: zijn moslims inderdaad zo onschuldig als de vijfjarige kinderen in dit filmpje, en zijn wij blanken allemaal zo pervers als de volwassenen die erin optreden?
Of is het omgekeerd, en schildert Abdelkarim hier een zelfportret?
De vraag stellen is (mijns inziens) ze beantwoorden.
Rest dan nog een laatste vraag: is Abdelkarim een uitzondering of kan hij model staan voor alle moslims?
Laat ons hopen dat dat laatste NIET het geval is.
Ik weet echter één ding: hij staat WEL model voor de moslim-intellectueel, want die heb ik nog nooit kunnen betrappen op een genuanceerd portret van zijn gastheer, de blanke.

De echte Jihad

Het is een vertrouwd tafereel in de grote Europese steden: het moslimkoppel.
Hij: moderner dan de modernste Westerling.
Zij: van top tot teen in zwarte sluiers gehuld.
Samen vormen ze een beeld van de gespleten moslimziel.
Aan de buitenkant: volkomen verwesterd.
Aan de binnenkant: fanatiek islamitisch.
Het verbazingwekkende is dat dit tafereel … geen verbazing wekt.
We lijken het niet eens op te merken, hoewel het een extreme onderwerping van de vrouw aan de man toont, iets wat ons normaal gezien toch hevig tegen de borst stoot.
Eén van onze grote idealen is namelijk de gelijkheid van man en vrouw.
We willen zelfs quota invoeren om die gelijkheid op ieder gebied af te dwingen.
Maar dat vurige idealisme geldt duidelijk niet de moslims.
Bij hen accepteren we de grootst mogelijke ongelijkheid tussen man en vrouw.
Meer zelfs, maatregelen om die ongelijkheid tegen te gaan – zoals het hoofddoekenverbod – stuiten op hevige tegenstand.
We hanteren dus heel andere normen voor onszelf en voor moslims.
Maar daar zijn we ons niet van bewust, integendeel.
Ons grote ideaal is juist de gelijkheid, niet alleen tussen man en vrouw, maar ook tussen Europeanen en moslims.
Alle Menschen werden Brüder en iedere discriminatie wekt onze verontwaardiging.

Hoe valt deze contradictie te verklaren?
Hoe komt het dat we niet verontwaardigd reageren op zo’n moslimkoppel, terwijl het toch een beeld is van de meest extreme onderwerping van de vrouw aan de man?
We doen zelfs alsof het een volkomen vanzelfsprekend beeld is.
En eigenlijk is het dat ook.
Het is namelijk een beeld van … onze eigen ziel.
Aan de buitenkant volkomen verwesterd.
Aan de binnenkant fanatiek islamitisch.
Het enige verschil is dat de moslims hun gespleten ziel openlijk in beeld brengen terwijl wij die ziel zorgvuldig verbergen.
Maar geen van beiden zijn we ons daarvan bewust.

Moslims zien er aan de buitenkant uit zoals wij: modern, zelfbewust, volkomen geïntegreerd, handig in de omgang met mechanica en electronica.
Van binnen leven ze echter nog in de Middeleeuwen.
Een vrije, democratische samenleving vinden ze onzin, een uitvinding van de duivel.
Waar ze met heel hun hart naar haken is een van hogerhand geleide samenleving, een samenleving waarin hen precies verteld wordt wat ze moeten doen.
Dat verlangen vermindert niet naarmate ze hier langer leven, integendeel het wordt alleen maar groter.
Zo kan het gebeuren dat er in het Midden-Oosten een profeet opstaat die alle moslims ter wereld oproept om terug te keren naar de 7de eeuw (toen God de mensheid vertelde wat ze moest doen) en dat tienduizenden moslims – jonge, moderne, verwesterde moslims – daar gehoor aan geven, alles laten vallen en in de verre woestijn de heilige oorlog gaan uitvechten, de oorlog tegen de goddeloze vrije samenleving.

Deze diepe gespletenheid van de moslimziel is de voedingsbodem voor de jihad, en zolang we dat niet begrijpen, zullen we niks kunnen doen aan het moslimgeweld, tenzij erin meegesleurd worden.
We kunnen die moslimgespletenheid echter niet begrijpen, als we niet ook onze eigen gespletenheid begrijpen, als we niet inzien dat de moslims ons een spiegel voorhouden.
Rudolf Steiner zei 100 jaar geleden al dat we veel meer moslim zijn dan we beseffen.
Vandaag zijn we fanatieke moslims geworden, bereid om de jihad uit te vechten, de heilige oorlog tegen de ongelovigen.
Dat is een harde noot om te kraken.
Maar als we niet in de moslimspiegel durven kijken, zal het ermee eindigen dat we hem stukslaan omdat we onszelf niet onder ogen kunnen zien.
Moslims en Westerlingen zullen elkaar proberen te vernietigen omdat ze niet in elkaars spiegel durven kijken.

De drijfveer van de jihad waartoe al-Baghdadi oproept, leeft in ieder van ons: het is de onwil om in de spiegel te kijken, de onwil om de wereld als een kunstwerk te zien.
Want dat is wat een kunstwerk voor de mens is: een spiegel van zijn ziel.
En de grootste vreugde die hij in de kunst schept, is de herkenning van het Ik, de kern en de hoeksteen van de menselijke ziel, het wezen dat de Zwei Seelen in iedere borst tot een eenheid smeedt.
De joy forever die we aan de kunst beleven, is de vreugde over de heelwording van onze ziel, over de overwinning van haar gespletenheid.
Het is in de kunst dat we de echte jihad uitvechten.
De pseudo-jihad die al-Baghdadi wil ontketenen, is eveneens gericht tegen de gespletenheid van de menselijke ziel, maar ze wil die gespletenheid opheffen door terug te keren naar het verleden, naar de paradijselijke tijd van vóór de ‘splijting’.
Dat komt echter neer op de vernietiging van de ziel, want het is onmogelijk om haar bewustwording om te keren.
De ‘artistieke jihad’ daarentegen wil niet terugkeren naar de oorspronkelijke eenheid.
Zij wil de gespletenheid behouden en haar gebruiken om een nieuwe eenheid tot stand te brengen, een driegelede eenheid waarbij de Zwei Seelen met elkaar verbonden worden door het Ik.

De jihad van al-Baghdadi is in wezen gericht tegen het menselijke Ik.
Hij wordt geïnspireerd door de Antichrist die de bewustwording van Christus wil verhinderen.
Want die bewustwording is de geboorte van het Ik, een geboorte die begint wanneer we in de spiegel kijken en onszelf herkennen in de ander.
Die herkenning kan niet langer ‘als in een droom’ gebeuren zoals wanneer we verliefd worden.
Daarvoor is de afstand tussen onszelf en de ander veel te groot geworden.
Die afstand wordt treffend in beeld gebracht door het moslimkoppel, en op grotere schaal door de clash of civilisations.
We zijn zo individueel geworden, zo anders-dan-de-anderen, dat iedereen voor ons een moslim is geworden (of een Westerling als we moslim zijn).
Aan de buitenkant is daar misschien niet zoveel van te merken, maar diep van binnen ervaren we dezelfde vreemdheid en afkeer die moslims en Westerlingen tegenover elkaar voelen.
In onze ziel heerst een heel groot NEEN tegenover andere mensen en dat NEEN maakt ons ontzettend eenzaam, radeloos en wanhopig.
Als we er niet in slagen om dat NEEN te overwinnen, zal de pijn in onze ziel zo ondraaglijk worden dat alleen geweld ze nog zal kunnen verdoven.
Dat is uiteindelijk ook wat de jihadi's in de armen van al-Baghdadi drijft: hun zielepijn, het lijden aan de gespletenheid van hun ziel.

Die zielepijn is wat we allemaal gemeen hebben.
Geen enkel modern mens – moslim of Westerling – ontsnapt eraan.
Het is de geboortepijn van ons Ik.
Maar ten aanzien van dat Ik moeten we een keuze maken.
We zijn ervóór of we zijn ertegen.
We kunnen niet half geboren worden.
Ofwel vechten we om dit zielekind ter wereld te brengen.
Ofwel vechten we om zijn geboorte te verhinderen.
Dat is de keuze waarvoor we staan: welk soort jihad willen we uitvechten?
De scheppende jihad die het Ik ter wereld brengt en de ziel heelt?
Of de vernietigende jihad die de geboorte van het Ik wil verhinderen en daardoor moeder en kind in gevaar brengt?
Die keuze is niet moeilijk want het is de keuze tussen leven en dood.
Moeilijk is alleen de bewustwording van die keuze.
Moeilijk is het kijken in de spiegel.
Want door in die spiegel te kijken en door te dringen tot de kern van het spiegelbeeld, springt het kind in onze schoot op en worden we ons ervan bewust dat we zwanger zijn.

Van zodra we dat weten, verandert alles en bereiden we ons voor op de geboorte.
Blijven we echter onwetend over ‘het kind in onze schoot’ dan zal de gespletenheid van onze ziel steeds ondraaglijker worden tot we dit ‘pijnlijke gezwel’ met geweld zullen willen verwijderen.
Voor het Westen is de IS van al-Baghdadi zo’n kwaadaardig woekerend gezwel dat chirurgisch verwijderd moet worden voor het zich uitzaait over het hele wereldlichaam.
Voor de IS van al-Baghdadi is de vrije samenleving van het Westen dan weer een kwaadaardig gezwel dat de hele wereld dreigt aan te tasten en dat met de meest agressieve middelen dient bestreden te worden.
Allebei willen ze dus de wereld redden, en allebei dreigen ze die wereld te vernietigen omdat ze niet in elkaars spiegel durven kijken.

Hoe moeilijk dat laatste is, kunnen we aflezen aan de diepe weerzin die in ons opstijgt als we op televisie zo’n uitzinnige moslimmenigte zien die met opengesperde mond en van woede verwrongen gezicht zijn haat uitschreeuwt tegen het Westen.
Of als we zien hoe in oranje geklede gevangenen worden onthoofd, gekruisigd of levend verbrand door zwartgemaskerde mannen.
Deze middeleeuwse barbarij doet onze maag keren, en verre van tot inkeer en zelfinzicht te komen, voelen we in ons dezelfde verontwaardiging, woede en haat opkomen die deze blaffende en bijtende barbaren bezielt.
Zonder erbij na te denken storten we ons in een vernietigende jihad tegen deze honden, niet beseffend dat onze woede en onze haat hen met een diepe vreugde vervult, de vreugde van de Antichrist.
Want zijn natte droom is de apocalyptische eindstrijd waarbij de mensheid zichzelf vernietigt in een orgie van geweld en in de heilige overtuiging de wereld te bevrijden van het kwaad.

Nee, het is nagenoeg onmogelijk om in deze spiegel te kijken, en hoe meer de vernietigende jihad zich uitbreidt, hoe onmogelijker het zal worden.
De enige manier waarop we in de spiegel kunnen kijken, is de kunstzinnige manier.
Als we de werkelijkheid tot beelden herleiden, kunnen we – misschien – de moed opbrengen om onszelf in die (spiegel)beelden te herkennen.
Maar ook dat is heel moeilijk geworden.
We hebben het immers afgeleerd om (levende) beelden te maken van de werkelijkheid.
In de kunst hebben we ons radicaal afgekeerd van de zichtbare werkelijkheid.
Het ‘nabootsen’ van die werkelijkheid is het grootste artistieke taboe geworden.
We hebben de levende beeldvorming vervangen door een dode beeldvorming.
In plaats van beelden te maken met onze ziel, maken we beelden met camera’s en smartfoons.
En intussen is de cirkel rond: we maken nu pseudo-levende beelden op basis van dode beelden.
Luc Tuymans en Michaël Borremans zijn wereldberoemd geworden door foto’s na te schilderen en in hun zog slepen ze een lange stoet van epigonen achter zich aan.
Het idee om levende beelden te maken van de levende werkelijkheid komt in de hedendaagse kunstenaar niet eens meer op.
Hij ziet het verschil niet meer tussen levend en dood.

We hebben het niet alleen afgeleerd om levende beelden te maken van de werkelijkheid, we hebben het ook afgeleerd om naar die beelden te kijken.
We worden zodanig omringd door dode beelden dat we niet meer weten hoe we naar levende beelden moeten kijken.
Als we een zeldzame keer nog levende beelden zien, kijken we ernaar alsof het dode beelden waren.
We weten niet beter of het moet zo, we hebben het nooit anders geleerd.
We herkennen in beelden heel goed de materiële werkelijkheid.
In het beste geval herkennen we er ook nog de ziel van de maker in, zijn unieke stijl.
Maar de kern van die ziel, het Ik, die blijft voor ons verborgen.
Toch is het juist dat Ik waarin we onszelf kunnen herkennen en dat ons eigen Ik doet opspringen van vreugde.
Wie kan zeggen dat hij die vreugde nog kent?
Wie kan zeggen dat hij nog verliefd kan worden op een beeld en iedere keer weer dezelfde vreugde in zijn hart voelt opstijgen als hij het ziet?
Met (astrale) muziek lukt ons dat misschien nog, maar met een natuurgetrouw (etherisch) beeld van de werkelijkheid?

Met het fameuze moslimkoppel lukt het ons alvast niet.
We herkennen het niet eens als een beeld, laat staan als een beeld van onze eigen ziel.
Daarvoor zijn we veel te veel moslim geworden.
We maken geen beelden meer, tenzij dode of abstracte beelden.
Het afbeelden van de concrete, zintuigelijke werkelijkheid is taboe.
En het afbeelden van de geestelijke kern van die werkelijkheid is helemaal een doodzonde.
In goede moslim-traditie verzetten we ons hevig tegen het afbeelden van de Profeet, want daarachter schuilt de – christelijke – overtuiging dat het mogelijk is het goddelijke in een zintuiglijke vorm te vatten.
Al-Baghdadi wijst er met klem op dat Allah alleen is en dat hij géén zoon heeft.
En als goede moslims geloven wij dat.
We ontkennen in alle toonaarden dat de mens een Ik heeft en dat het mogelijk is dat Ik af te beelden.
We erkennen Jezus als een profeet, dat wil zeggen als een zuivere ziel, maar hij is in geen geval de mens geworden God.
Die christelijke overtuiging wijzen we verontwaardigd af als een schandelijke blasfemie.
We zeggen er heel luid NEEN tegen.

We zijn dus niet alleen niet meer bij machte om door te dringen tot het Ik-niveau van een beeld of een kunstwerk, we proberen het ook niet meer, we WILLEN het doodeenvoudig niet.
We verzetten ons uit alle macht tegen de idee dat dit IK zou bestaan en dat we het kunnen herkennen in een zintuiglijk waarneembare gedaante.
Van dat verzet zijn we ons helemaal niet bewust.
Integendeel, we treffen het net zo goed aan bij moslims, christenen als antroposofen.
Dit antichristelijke NEEN leeft vandaag bij heel veel mensen, ongeacht hun bewuste overtuiging.
Er is voor de moderne gespleten mens helemaal geen kunst aan om tegelijk JA en NEEN te zeggen tegen Christus.
Die kunst verstaan we allemaal.
Christus en de Antichrist vormen in onze ziel één groot kluwen en zolang we daar geen onderscheid in maken, heeft de Antichrist het laatste woord, want Christus is gebonden door onze vrije wil.
Hij wacht geduldig tot we die andere kunst leren, die hele moeilijke kunst om in de spiegel van de wereld te kijken en daarin onszelf te herkennen.
De kern van dat zelf is ons Ik en als het zichzelf herkent in het Ik van de wereld, dan springt het op van vreugde en gaat het de strijd aan, de echte jihad, de heilige oorlog van de geest.

De al-Baghdadi in ons

Verleden week verscheen in de kranten een korte biografie van al-Baghdadi, de gevreesde leider van IS.
Ik moest onwillekeurig denken aan Hitler: eenzelfde banale figuur, eenzelfde schimmig verleden, eenzelfde studie-afwijzing, eenzelfde verblijf in de gevangenis, eenzelfde politiek talent, eenzelfde hypnotiserende redenaar, eenzelfde wreedaardigheid, eenzelfde blitzcarrière.
Een jaar geleden wist niemand nog wie deze man was, vandaag jaagt hij de hele wereld angst aan.
Ik ging op youtube eens kijken naar de toespraak waarmee hij verleden zomer in de openbaarheid is getreden en dat was … verhelderend.
Het is voor een modern mens namelijk totaal onbegrijpelijk hoe zo’n monotone, slaapverwekkende speech wereldwijd zo’n opschudding kon veroorzaken, want onmiddellijk begonnen van over de hele wereld de jihadi’s toe te stromen.
Blijkbaar heeft al-Baghdadi iets wakker gemaakt dat in de ziel van vele moslims sluimert en verstaat hij – net als Hitler – de kunst om te verwoorden wat in diepe onbewuste lagen van de moslimziel leeft.

De vraag is wat dat wel zou kunnen zijn.

Uit alles wat al-Baghdadi zegt, blijkt dat hij terug wil keren naar de oorspronkelijke islam, de islam van de 7de eeuw.
Uit alles wat hij doet, blijkt dat hij Mohammed wil navolgen, de profeet waarvan hij trouwens beweert rechtstreeks af te stammen.
Alles wat hij zegt en doet, wordt tot in de details gestaafd met verzen uit de Koran.
Zijn fameuze toespraak in de moskee van Mosul bestaat voor meer dan de helft uit Koran-verzen.
De bewering dat hij geen moslim zou zijn, is bespottelijk.
Als er één echte moslim bestaat, dan is het wel al-Baghdadi.
Hij is als het ware een tweede Mohammed, de ideale moslim dus.
En zo gedraagt hij zich ook.
Ik ben de leider van ALLE moslims, zegt hij, wie mij niet volgt is geen moslim.

Het is een bijzonder hoog spel dat Al-Baghdadi speelt want ‘als een moslim tegen zijn broeder zegt dat hij geen moslim is, dan heeft één van beiden gelijk’.
Aldus Mohammed.
Ofwel is de beschuldigde een afvallige, ofwel de beschuldiger.
En groter zonde bestaat er niet in de islam.
Op afvalligheid staat de doodstraf.
Al-Baghdadi plaatst moslims dus voor de keuze: ofwel is men VOOR hem, ofwel is men TEGEN hem.
Ofwel is hij de grootste moslim, en moet iedereen hem navolgen.
Ofwel is hij de grootste ketter, en dan moet men hem ter dood brengen.
Een tussenweg is er niet, daar laat Al-Baghdadi geen twijfel over bestaan.
Alleen moslims die IS vervoegen, kennen in zijn ogen genade.
Hij is er dan ook van overtuigd dat de eindstrijd begonnen is.
Het kaf wordt van het koren gescheiden.
En iedereen moet kiezen waartoe hij wil behoren.

Dat is in een paar lijnen wat er blijkbaar op de bodem van de moslimziel sluimert en wat op de een of andere manier door al-Baghdadi wordt wakker gemaakt: het einde der tijden is aangebroken, de scheiding der geesten is ingezet, het laatste oordeel is nakende.
Deze dingen leven echter niet alleen in het onderbewuste van de moslim, ze leven in het onderbewuste van ieder mens.
Diep van binnen weten we allemaal dat we op een kritiek moment in de wereldgeschiedenis zijn aangekomen.
Wat dat betreft is er geen verschil tussen de moslim en de Westerling.
Maar er is een heel groot verschil in de manier waarop beiden daarop reageren.
Wij Westerlingen reageren door na te denken.
In crisissituaties proberen we het hoofd koel te houden en overleg te plegen.
Moslims reageren op de tegenovergestelde manier.
Ze verliezen het hoofd en geven zich over aan een hogere leiding.
De Westerse reactie is een individuele reactie, de moslimreactie is een groepsreactie.

Natuurlijk is dit een veralgemening – Westerlingen zijn vaak heel wat minder individueel dan ze lijken en moslims reageren zelden als één blok – maar als we kijken naar het streven is het onderscheid heel duidelijk.
Bij Westerlingen overheerst het streven naar individualiteit, vrijheid en zelfstandigheid.
Bij moslims overheerst het tegenovergestelde streven.
Dat merk ik nog het duidelijkst bij moslim-intellectuelen: ook al schoppen ze het tot hoogleraar aan een Westerse universiteit, ze blijven in de eerste plaats moslim.
Ik heb het al meer gezegd: in al die jaren heb ik nog nooit een artikel gelezen van een moslim-intellectueel dat niet dezelfde boodschap uitdroeg: jullie zijn verkeerd, daar zijn wij het slachtoffer van en dat zal jullie berouwen.
In welke vorm die boodschap ook wordt gegoten, in wezen is het dezelfde boodschap die ook al-Baghdadi uitdraagt.
Ook al lijken ze perfect geïntegreerd, niet één van die talrijke moslim-intellectuelen slaagt erin een eigen, individueel standpunt in te nemen, althans niet in het openbaar.

We mogen er als Westerlingen dan wel van overtuigd zijn dat alle mensen gelijk zijn, ze zijn ook in hoge mate ongelijk.
Tussen onszelf en de moslims bijvoorbeeld gaapt een diepe kloof.
En dat is een zeer inconvenient truth.
Als we werkelijk een gemeenschappelijke grond willen vinden, dan zullen we in die kloof moeten afdalen.
En dat is wat we doen als we met ons bewustzijn doordringen in de wereld van de kunst.
Want we begeven ons dan op een gebied waar materie en geest samenkomen en waar ook het Westerse materialisme en het islamitische geloof elkaar ontmoeten.

We realiseren het ons namelijk niet, maar in de kunst gedragen we ons als … moslims.

Toen Marcel Duchamp 100 jaar geleden zijn pispot tentoonstelde, deed hij dat met een uitspraak die sindsdien de grondgedachte van de Westerse kunst is geworden: dit is kunst omdat ik het zeg!
We kunnen moeilijk beweren dat we pispotten, uitwerpselen en ander afval als kunst beschouwen op basis van een zelfstandig, individueel oordeel.
We doen dat ‘omdat het ons gezegd wordt’.
We doen het omdat we niet anders durven.
Want er zwaait wat als we het (collectief) opgelegde oordeel niet accepteren en het vervangen door ons eigen (afwijkende) oordeel.
We worden dan als ‘afvalligen’ beschouwd en uit de artistieke gemeenschap gestoten.
En dat is een ‘doodstraf’ die we onder geen beding willen riskeren.
Stiekem twijfelen we er misschien wel aan dat een pispot kunst is, maar dat zullen we nooit openlijk toegeven.
In het openbaar erkennen we de Hedendaagse kunst als de enige, echte kunst van onze tijd en Jan Hoet (vrede zij met hem) als haar Profeet.

Wat moslims op religieus gebied doen, dat doen wij op artistiek gebied: ons onderwerpen aan profeten, kaliefen, ayatollahs en andere van God gezondenen.
Op het niveau van ons heldere (fysieke) bewustzijn begrijpen we niets van die moslims met hun fanatieke geloof en voelen we een diepe afkeer voor hun primitieve groepsgedrag.
Maar op het niveau van ons dromerige (etherische) bewustzijn doen we precies hetzelfde als zij.
Dat beseffen we natuurlijk niet, want we vermijden angstvallig de grens die tussen deze twee bewustzijnsniveaus loopt.
Want dan zouden we moeten inzien dat we ons op kunstzinnig gebied net als moslims gedragen: we buigen diep ter aarde voor zelfverklaarde profeten die allerlei nonsens uitkramen.
We zouden dan ook moeten inzien dat moslims zich op wetenschappelijk gebied net als Westerlingen gedragen: ze drijven de spot met het blinde geloof van anderen (in dit geval: ons geloof in de Rede).

Als we de grens tussen de fysieke en de etherische wereld overschrijden, komen we terecht in een wereld waar Westerlingen zich als moslims en moslims zich als Westerlingen gedragen.
Beiden ontmoeten elkaar dus op die grens en stellen tot hun verbazing vast dat ze eigenlijk gelijk zijn.
Tenminste, dat zouden ze vaststellen als ze hun bewustzijn konden bewaren.
Maar dat is nu net het grote probleem: we verliezen het bewustzijn wanneer we deze grens overschrijden.
We beginnen te dromen zoals wanneer we een museum binnenstappen.
En we weten het niet.
We denken dat we wakker blijven, maar ons denken heeft ongemerkt zijn helderheid verloren.
Dat beseffen we niet omdat we doorgaans niet denken in een museum: we kijken alleen maar in zwijgende bewondering.
Beginnen we toch te denken (zoals intellectuelen dat vandaag in groten getale doen) dan klinkt ons betoog misschien wel geleerd en gepassioneerd, maar eigenlijk houdt het geen steek.
We zijn geestelijk in zekere zin dronken.
Jan Hoet (vrede zij met hem) was daar een treffend voorbeeld van: als je je door hem liet ‘betoveren’, dat wil zeggen als je je liet wegglijden in de etherische droomsfeer die hij wist te creëren, dan was hij een machtig interessante kerel, een visionair, een profeet.
Maar als je wakker en nuchter bleef, dan stelde je vast dat er geen logica zat in wat hij vertelde.
Hij verkocht gebakken lucht, net als al-Baghdadi.

De ongelooflijke invloed die van dit soort profeten uitgaat, illustreert hoe buitengewoon moeilijk het is om wakker te blijven op de grens tussen geest en materie.
Maar als we de apocalyptische clash of civilizations willen vermijden waar een zelfverklaarde profeet als al-Baghdadi rechtstreeks op aanstuurt, dan hebben we geen keuze.
Als we willen doordringen tot de gemeenschappelijke grond van moslims en Westerlingen, dan moeten we over de drempel gaan zonder ons hoofd te verliezen.
Of beter, zonder ons bewustzijn te verliezen, want ons hoofd kunnen we niet meenemen over de ‘drempel’.
En dan komen we (weer) bij de vraag: is dat wel mogelijk?
Is het mogelijk om ons hoofd te verliezen en toch bij bewustzijn te blijven?
Bestaat er nog een ander bewustzijn dan ons hoofdbewustzijn, een bewustzijn dat even helder en objectief is?
Is het met andere woorden mogelijk om helder te zien op een gebied dat we alleen maar dromerig, gevoelsmatig kunnen waarnemen?
Is het bijvoorbeeld mogelijk om helderziend te worden op het gebied van de kunst?

De onthoofding van de mens

Kunnen we zien met ons hart?
Kunnen gevoelens met andere woorden objectief zijn?

Op die vraag – de belangrijkste van onze tijd – antwoorden we met een luid en overtuigd NEEN.
De clash of civilisations bijvoorbeeld is een botsing tussen hoofd en hart.
In de Westerse wereld staat de objectiviteit van de wetenschap centraal.
In de moslimwereld de subjectiviteit van het geloof.
En in geen van beide werelden gelooft men dat die twee tot een overeenkomst kunnen komen .
Ook in de kunst klinkt dat NEEN loud and clear.
In de klassieke kunst staat het hart centraal.
In de Hedendaagse kunst draait alles om het hoofd.
Maar een gesprek tussen beide is onbestaande, het wordt aan beide kanten radicaal afgewezen.
Kunst en werkelijkheid zeggen dus hetzelfde: NEEN, de kloof tussen hoofd en hart kan niet overbrugd worden.

Dit luide en eensgezinde NEEN is echter geen bewust neen.
Het is niet het antwoord op een bewust gestelde vraag.
Want we zien de kloof niet eens.
Er is nauwelijks iemand die ziet dat de kunst in twee gedeeld is en dat ze bestaat uit een hart-kunst en een hoofd-kunst.
De Sixtijnse madonna en de pispot van Duchamp: in de ogen van de moderne mens is het allemaal kunst.
Hij ziet geen wezenlijk verschil.
Ook de clash of civilisations wordt ontkend.
Onlangs verklaarde president Obama in oorlog te zijn met IS ‘omdat het de islam perverteert’.
Alsof dat een zorg van het Westen is, alsof het Westen en de islam één zijn.
Beide vormen een bijna absolute tegenstelling, maar dat wordt zoveel mogelijk genegeerd.

Het is een raadsel waarom er vandaag twee diametraal tegengestelde kunsten zijn: een oude en een nieuwe, een klassieke en een hedendaagse.
Het is ook een raadsel waarom er vandaag twee beschavingen tegenover elkaar staan: een middeleeuws islamitische en een modern Westerse.
Maar het is een nog veel groter raadsel waarom de moderne mens deze dualiteit niet opmerkt.
Gebrek aan onderscheidingsvermogen kan niet de reden zijn.
Wetenschappelijk gevormd als hij is, kan de moderne mens beter onderscheiden dan ooit.
Als hij niet ziet welke tegenstellingen de moderne wereld verdelen, dan is dat omdat hij ze niet WIL zien.

Dat levert het volgende plaatje op.
Enerzijds wil de moderne mens de wereld in twee delen.
Dat komt zowel in zijn kunst als in zijn werkelijkheid tot uiting: ze zijn allebei extreem gepolariseerd.
Anderzijds wil hij de wereld als een eenheid zien.
Dat komt tot uiting in zijn houding tegenover zowel kunst als werkelijkheid: hij negeert de diepe kloof die beide in twee deelt.
De moderne mens wil dus zowel scheiden als verenigen, en hij wil het in de allerhoogste mate.
Beide tegengestelde ‘WILLEN’ zijn uitermate sterk.
Beide zijn ook uitermate onbewust.

Zwei Seelen wohnen ach! In meiner Brust, schreef Goethe.
Het zou de klacht kunnen zijn van de moderne mens, ware het niet dat hij zich van die gespletenheid niet bewust is.
Nochtans zijn beide ‘zielen’ zeer extreem.
De ene wil niets anders dan scheiden, de ander wil niets anders dan verenigen.
En de mens, die is zich van geen kwaad bewust.
Want het gaat hier natuurlijk om Lucifer en Ahriman.
Ahriman wil de mens aan de materie binden (vandaar dat scheiden, analyseren, uit elkaar halen).
En Lucifer wil hem oplossen in de geest (waar alles één is en geen onderscheid meer bestaat).

Samen creëren Lucifer en Ahriman in de mens één groot instinctief NEEN.
NEEN, deze Zwei Seelen willen met elkaar niets te maken hebben.
De ahrimanische wetenschap van het Westen wil niets met het luciferische geloof van het Oosten te maken hebben en vice versa.
De ahrimanische hedendaagse kunst doet alsof de luciferische klassieke kunst niet bestaat en omgekeerd.
NEEN, de Zwei Seelen willen ook niets te maken hebben met het menselijke bewustzijn.
Ze willen niet dat de mens zijn licht over hen laat schijnen.
Ze willen in het duister blijven, ongezien en ongekend.
Daar zijn ze het roerend over eens.
In dat gemeenschappelijke, dubbele NEEN werken ze als één geest, een machtige anti-geest die ons zijn wil oplegt zonder dat we het weten: de Antichrist.

We worden ons pas bewust van die ANTI-WIL wanneer we er onze eigen wil tegenover zetten.
Doen we dat niet, dan wordt onze wil steeds zwakker en gaan we willen wat we NIET willen.
De wil van de Antichrist neemt het dan van ons over zonder dat we het beseffen.
Onze eigen menselijke wil komt het duidelijkst tot uiting in de kunst.
Want de kunst is ons grote JA.
In de kunst verenigen we ons hoofd en hart.
En die vereniging is het meest vanzelfsprekende wat we kennen.
Want wat is er vanzelfsprekender dan de vreugde die we beleven aan de schoonheid van een kind?
Het is de diepste esthetische ontroering die we kennen.
En het is geenszins alleen het fysieke uiterlijk dat ons ontroert, het is ook het innerlijke wezen van het kind dat ons zo diep raakt.
Het kind is dan ook de bron van alle kunst.
En kunst is de bewustwording van dit kind.
Wat we in de kunst bewonderen, is dezelfde eenheid van geest en materie die we ook in het kind bewonderen en liefhebben.
In feite treffen we die eenheid overal aan, als we maar lang genoeg zoeken.
De hele werkelijkheid waarin we leven is een eenheid van geest en materie.
We zijn er ons alleen niet van bewust.

Bewust worden van de kunst betekent: bewust worden van de werkelijkheid, van het (diep verborgen) kinderlijke wezen van die werkelijkheid, het wezen dat volmondig JA zegt.
Dit kinderlijke JA leeft diep in ons hart, maar zonder ouders kan het niet geboren worden.
Pas als wij dat willen, kan het ‘vlees’ worden.
Dit onvoorwaardelijke JA is Christus.
Net als een kind kan hij niets zonder ons, hij is aan ons overgeleverd.
Wat hij niet van ons krijgt, kan hij niet duizendvoudig teruggeven.
Als wij hem onze stem niet lenen, kan hij ons niets zeggen.
Hij spreekt met onze stem.
Hij denkt met ons verstand.
Hij leeft in ons bewustzijn.

Wanneer we naar kunst kijken, kijken we naar Christus.
Maar we weten het niet, want we dromen.
Al dromend kunnen we Christus gewaarworden in de vorm van een gevoel, een ontroering, een vreugde.
Maar het is geen vrije ervaring, juist omdat we niet wakker zijn.
We kunnen (de vreugde van) Christus niet beleven wanneer we dat willen.
Het is iets wat ons af en toe toevalt.
In vroeger tijden was dat ‘toeval’ zeer materieel van aard: de doorsnee mens kwam zelden in aanraking met kunst (al had hij natuurlijk wel het grote kunstwerk dat de natuur is).
Vandaag is art everywhere en is het toeval geestelijk van aard: we worden nog maar zelden zo diep getroffen door een kunstwerk dat we er Christus in ervaren.
Ons zintuig voor kunst (of voor Christus, dat komt op hetzelfde neer) is afgestompt en verward.
We krijgen niet alleen te veel kunst te zien, we krijgen ook te veel kunst te zien die geen kunst is.
Er heerst chaos in ons hart, en alleen ons hoofd kan daar weer orde scheppen.

Maar het is datzelfde hoofd dat de chaos veroorzaakt heeft.
Zolang we de kunst alleen met ons hart benaderden, was er geen probleem.
Pas toen het intellect de kunstwereld binnendrong, ontstond er misleiding, twijfel, chaos.
Die chaos zijn we gemakshalve gaan beschouwen als ‘de nieuwe orde’.
We hebben een geheel nieuw kunstbegrip ontwikkeld, waarin chaos orde is, bedrog waarheid, twijfel zekerheid, lelijkheid schoonheid, enzovoort.
Zo zijn we ertoe gekomen een pispot als kunst te beschouwen: we hebben het begrip ‘kunst’ gewoon omgekeerd, we hebben het vervangen door een anti-begrip.
En dat heeft ons blind gemaakt voor de kunst.
We zien geen verschil meer tussen kunst en anti-kunst.
Kunst zien verschilt niet van ons gewone zien: het ontstaat maar wanneer we het begrip ‘kunst’ met onze waarneming verbinden.
Als we dat begrip verwisselen dan zien we geen kunst meer.
We denken dan alleen maar dat we kunst zien, want het nieuwe kunstbegrip is een dood begrip, een product van ons hoofd.
Het oude kunstbegrip daarentegen was een levend begrip, een product van ons hart.

En dat is de grote keuze waarvoor we vandaag staan.
Kiezen we voor de dood of kiezen we voor het leven?
Worden we ons bewust van ons oude levende kunstbegrip?
Of laten we ons steeds dieper in slaap wiegen door het nieuwe dode kunstbegrip?
Kiezen we met andere woorden voor ons hart, of kiezen we voor ons hoofd?
Kiezen we voor Christus of kiezen we voor de Antichrist?

In de kunst kunnen we ons bewust worden van wat deze keuze inhoudt, omdat de kunst zoals we die kennen een ‘dode’ kunst is.
Juist dat ‘doodse’ karakter garandeert onze vrijheid.
Hier kunnen we Christus benaderen zonder geknecht te worden.
Hier kunnen we een werkelijk vrije relatie met hem aangaan.
In de werkelijkheid is dat veel moeilijker en gevaarlijker omdat ze een levend kunstwerk is.
We riskeren daar veel vlugger ons hoofd te verliezen, figuurlijk maar ook letterlijk.
De Antichrist duldt namelijk geen verzet.
Hij verdraagt het niet als we tegenover zijn NEEN ons JA zetten.
En dat JA moet vanuit ons hoofd komen.
Het moet een bewust en vrijwillig JA zijn.
Een JA tegen het hart.

Er schuilt er diepe occulte waarheid in de onthoofdingsvideo’s die het Islamitische Kalifaat de wereld in stuurt, een waarheid die de moderne mens kent zonder het te weten.
Die waarheid is dat ‘onthoofding’ het enige is wat de wereld kan redden uit de klauwen van de Antichrist.
Het Kalifaat, dat deze waarheid zeer letterlijk interpreteert, wil natuurlijk dat de Westerse vijand het hoofd letterlijk en figuurlijk verliest.
Maar de ‘onthoofding’ waar het werkelijk om gaat, is de geestelijke onthoofding: het bewuste en vrijwillige ‘verliezen’ van het hoofd.
De moderne mens heeft zijn vrijheid te danken aan het offer van het hart.
Zonder dat offer had het hoofd zich niet kunnen ontwikkelen tot het heldere zintuig dat het vandaag geworden is, een zintuig voor zowel de materiële wereld als de ideeënwereld.
Dat hoofd-zintuig volstaat echter niet meer omdat de materiële werkelijkheid in toenemende mate doordrongen wordt met geest.
Om die ‘nieuwe’ werkelijkheid even helder te kunnen waarnemen als de oude, moet er een nieuw zintuig worden ontwikkeld, een zintuig dat hoofd en hart verenigt.

Dat nieuwe zintuig kan maar ontstaan als het offer van het hart beantwoord wordt door een tegenoffer van het hoofd.
Het moderne hoofd moet zich ten dienste stellen van het hart, zoals het hart zich ten dienste heeft gesteld van het hoofd.
Het moet licht ontsteken in dat onderworpen, verduisterde hart, zodat dit inzicht krijgt in zijn eigen offer (in plaats van kwaadaardig te worden en op wraak te zinnen) en het offer van het hoofd van harte aanvaardt.
Want uiteindelijk zal het heil komen van het gezamenlijke offer van het (vrouwelijke) hart en het (mannelijke) hoofd aan Het Kind, dat wil zeggen aan Christus.

En dat is wat we oefenen in de kunst.
Dat is wat we kunnen leren van de kunst.
Als ons hoofd zich tenminste ten dienste stelt van de kunst, en niet omgekeerd zoals de Antichrist het wil.

De belangrijkste vraag van onze tijd

Kunnen gevoelens objectief zijn?

Met die vraag bereik ik langzaam weer vaste bodem na een vlucht in abstracte hoogten.
Die ‘omweg’ was noodzakelijk om duidelijk te maken welk gewicht deze ogenschijnlijk onbelangrijke vraag heeft.
Ons hart voelt het belang van deze vraag wel degelijk aan en reageert er zelfs heftig op, tenminste wanneer ze concreet gesteld wordt.
Het weet echter niet waaróm het zo opgewonden reageert.
Dat kan alleen het verstand vertellen.
Maar gevoelens verhelderen met het verstand is een ongelooflijk geploeter.
Volgens Rudolf Steiner is dat geploeter echter buitengewoon belangrijk want het bepaalt hoe betrouwbaar onze gevoelens zijn, met name wanneer ze over de geestelijke wereld spreken (iets wat het verstand niet kan).

Nu kunnen we natuurlijk zeggen: ik heb geen boodschap aan de geestelijke wereld, ik beperk me tot de zichtbare, materiële wereld, daar heb ik meer dan genoeg aan.
Maar dat is een misvatting.
Zeker in onze moderne tijd is het een tragische misvatting te denken dat we ons kunnen beperken tot de materiële wereld.
Dat kunnen we alleen in het laboratorium van de wetenschap.
In het gewone leven lopen geest en materie voortdurend door elkaar heen.
Wie hier alleen maar materie meent te zien, misleidt zichzelf en komt op dwaalwegen terecht.
De reden waarom de moderne mens zodanig het noorden kwijt is, ligt juist in zijn onvermogen om materie en geest te onderscheiden.
Dat onvermogen is natuurlijk een gevolg van het materialisme: wie niet gelooft dat de geest bestaat, zal ook niet proberen hem te onderscheiden.
Hij zal geen aandacht besteden aan de gevoelswereld.
Dat is voor hem immers een fictieve wereld.

We denken dat we wakker zijn en de werkelijkheid zien zoals ze is, nuchter en objectief.
Maar niets is minder waar.
We slapen, en het zijn bepaald geen zoete dromen die we dromen.
We komen langzaam maar zeker in een nachtmerrie terecht.
Tegen een nachtmerrie bestaat er maar één remedie: wakker worden.
Maar dat is nu net waar de Antichrist zich hevig tegen verzet.
Hij wil dat we blijven slapen.
Hij wil dat de kloof tussen ons gevoel en ons verstand steeds groter wordt.
Het is met zijn wil dat we in botsing komen wanneer we de vraag stellen of gevoelens objectief kunnen zijn.
Maar we moeten de vraag wel concreet stellen, want voor abstracte vragen haalt de Antichrist zijn schouders op.
Het moet een vraag zijn die uit het hart komt.

Zo’n vraag is bijvoorbeeld: is dit kunst?
Wanneer we voor een pispot staan of enig ander stuk afval dat ons als kunst gepresenteerd wordt, is dat een heel eenvoudige, zelfs voor de hand liggende vraag, een vraag die spontaan uit ons hart oprijst.
En toch is ze taboe.

Naar aanleiding van de zaak Luc Tuymans schreef iemand: in plaats van ons af te vragen of het schilderij plagiaat is, zouden we ons misschien beter eens afvragen of het wel kunst is.
Die vraag werd gesteld in een satirisch stuk en dat is de enige manier waarop ze nog gesteld kan worden: bij wijze van grap.
Niemand luistert nog als de vraag in ernst wordt gesteld.
Ze wordt als een non-vraag beschouwd.
Iedereen is het er namelijk over eens dat je niet kunt zeggen wat kunst is.
Ieder oordeel over kunst is immers subjectief, en dus kan alleen een consensus bepalen of iets kunst is.
Over het werk van Luc Tuymans is men tot de consensus gekomen dat het grote kunst is, en het heeft geen zin die consensus aan te vechten, tenzij men in de positie verkeert die consensus te kunnen veranderen.
In de praktijk is dat onmogelijk want dan moet men opboksen tegen honderden mensen die allemaal heel veel geld geïnvesteerd hebben in het werk van Luc Tuymans.
Ze zullen nooit toestaan dat ze dat geld kwijtspelen doordat de consensus verandert.
Het zijn trouwens deze rijkelui die de consensus gecreëerd hebben.
Als individuele kunstliefhebber sta je machteloos tegenover dit internationale consortium van kunsthebbers.

Deze machteloosheid van het individu wortelt geheel en al in de overtuiging dat gevoelens niet objectief kunnen zijn.
Als dat WEL zo was, zouden de zaken er helemaal anders uitzien.
Er zou dan geen consensus nodig zijn om vast te stellen of iets kunst is.
Iedereen zou dat met eigen ogen kunnen vaststellen.
Als het hart even objectief kon waarnemen als het oog, zou het meteen duidelijk zijn of iets kunst is of niet.
Er zouden geen kunstpausen of andere consensus-deskundigen meer nodig zijn om ons te vertellen wat we moeten zien, wat we moeten voelen, wat we moeten denken.
We zouden dat allemaal weer ZELF kunnen doen.
Het zou dan ook afgelopen zijn met ‘kunstenaars’ als Marcel Duchamp die zeggen: dit is kunst omdat ik het zeg!
We zouden niks meer hoeven te geloven, we zouden het zelf kunnen zien.

Het draait dus allemaal om de vraag: kunnen gevoelens objectief zijn?
Kan de kloof tussen gevoel en verstand overbrugd worden?
Pas wanneer we deze vraag in abstracto stellen wordt duidelijk hoe cruciaal ze is.
Het is zonder meer de Belangrijkste Vraag van onze tijd.
Want het ligt voor de hand dat we de wederkomst van Christus niet met onze fysieke ogen kunnen waarnemen.
En we zijn ook niet in staat hem helderziend waar te nemen.
Het enige contact dat we nog hebben met de wereld van de geest zijn onze gevoelens.
Maar die vertellen ons evenmin iets over Christus, althans niet voor zover we weten.
Als we Christus willen waarnemen – en niets is vandaag belangrijker dan dat – dan moeten we WETEN wat we voelen, dan moeten we in onze gevoelswereld ZIENDE worden.
We zien pas iets als we weten dat we het zien.
Dieren zien een schilderij net zo goed als wij, misschien zelfs beter.
Maar ze weten niet wat ze zien.
En dus zien ze helemaal geen schilderij.

Zo kijken ook wij (in toenemende mate) naar de werkelijkheid: als dieren.
Onze zintuigen zijn scherper dan ooit, ons verstand was nooit meer ontwikkeld.
En toch zien we eigenlijk niets.
We zien niet dat de wereld een kunstwerk is.
We zien niet dat het wezen van dat kunstwerk Christus is.
We hebben daar geen flauw idee van.
Want we slapen, we dromen, we zijn niet wakker.
En we weten het niet.
We weten niet dat we slapen omdat we niet weten wat we zien.
We zien Christus met ons hart, maar we weten het niet.
We zien hem overal en we reageren daar instinctief op door ons hart te openen, maar we weten niet dat we hem zien, we herkennen hem niet.
Want het is duister in ons hart, er brandt geen licht, we kunnen er niets onderscheiden.
Onderscheiden doen we namelijk alleen met ons hoofd en dat heeft niet de minste belangstelling voor ons duistere hart met zijn subjectieve gevoelens.
Daardoor kan in dat hart – dat zijn deuren wagenwijd heeft opengezet voor Christus – de Antichrist binnensluipen zonder dat we er iets van merken.

We merken zijn aanwezigheid pas op wanneer we de vraag stellen of er licht kan ontstoken worden in ons hart.
Daar reageert hij heftig op, want hij weet dat hij geen kans maakt als we hem zien.
En dat laatste kunnen we alleen met ons hart.
Laten we dus de vraag stellen of we met ons hart kunnen zien.
Laten we ze heel concreet stellen ten aanzien van de kunst.

Is het mogelijk om duidelijk te zien of iets kunst is of niet?

(wordt vervolgd)

Werkelijkheid en waarheid zijn niet hetzelfde

Als we werkelijk begrip willen krijgen voor de geestelijke wereld, moeten we het ware leren herkennen.
We moeten leren onderscheid te maken tussen werkelijkheid en waarheid.
Kennen en beoordelen is namelijk niet hetzelfde, het is iets totaal anders.

Wat we in de geestelijke wereld beleven en waarnemen, hoe helder ook, hoeft daarom nog niet waar te zijn. Het is buitengewoon belangrijk dat we bij het betreden van de geestelijke wereld het oordeelsvermogen uit de gewone wereld meebrengen.

Wie geleerd heeft in de gewone wereld zijn gezond verstand te gebruiken, zal ook in de geestelijke wereld de dingen op de juiste wijze beoordelen.
Pas daardoor wordt werkelijkheid tot waarheid.
Oordeelskrachten kunnen in de geestelijke wereld niet ontwikkeld worden, ze moeten meegebracht worden.
Wie in de gewone wereld een dwaas is en onlogisch denkt, zal in de geestelijke wereld nog dwazer worden en nog onlogischer denken.
Wie niet nauwkeurig observeert in de fysieke wereld kan men maar het best niet geloven als hij over de spirituele wereld vertelt.

Wie met een morele zielsgesteldheid de geestelijke wereld binnenkomt, zal met de gezonde krachten van de geestelijke wereld in betrekking komen en waarheden leren kennen.
Wie echter immorele krachten, vooral dan een slecht ontwikkelde zin voor waarheid meebrengt, zal in de geestelijke wereld alles vervormd en verwrongen zien en het ook zo vertellen.

(Rudolf Steiner)

GA 69a – München, 25 november 1912