Ik wil nog wat doorbomen over de relatie tussen kijken en luisteren, tussen beeld en klank, tussen oog en oor.
Het zijn twee zeer verschillende werelden die zich tot elkaar verhouden als … man en vrouw.
Van ogen zegt men dat ze kunnen steken, priemen, doorboren, vuur schieten, enzovoort.
Het oor daarentegen is een soort trechter die via een smalle opening geluiden tot diep in ons laat doordringen.
We kunnen ons van die geluiden nooit helemaal afsluiten.
Zelfs wanneer we onze oren dichtstoppen, kunnen we harde geluiden nog altijd voelen.
We luisteren in feite met ons hele lichaam, waarvan het oor slechts een pars pro toto is.
In de acupunctuur geldt de oorschelp als een lichaam in het klein.
Kijken doen we daarentegen alleen met onze ogen, en die zijn heel erg ‘onlichamelijk’.
Terwijl alle andere zintuigen ‘vlezig’ zijn, bestaan ogen uit een heel andere substantie.
Ze hebben een ‘glasachtig’ karakter en zijn in die zin meer verwant met de tanden, die eenzelfde witte kleur hebben en daardoor contrasteren met de rest van het gezicht.
Ook die tanden hebben een ‘mannelijk’ karakter.
Ze zijn hard, ze bijten, ze breken, ze vermorzelen.
Bij de mens zijn ze weliswaar geen wapens meer zoals bij de wilde dieren, maar ze zijn wel instrumenten die de mens kan gebruiken.
Of niet.
Ook ogen zijn instrumenten die we kunnen gebruiken of niet.
We kunnen ze openen en we kunnen ze sluiten, net zoals we ook onze tanden kunnen ontbloten of bedekken.
Onze oren zijn veel minder instrumenteel.
Sommigen kunnen hun oren bewegen, maar dat geldt niet als een grote prestatie.
Mensen onderscheiden zich juist van de dieren doordat hun oren zo onbeweeglijk zijn.
Het menselijke oor is als het ware nog een deel van het lichaam.
We kunnen het niet afzonderlijk gebruiken.
We kunnen niet zeggen: nu ga ik even niet horen.
Evenmin als we kunnen zeggen: nu ga ik even mijn lichaam verlaten.
Via het oor en het horen is de mens verbonden met de fysieke wereld.
Hij kan er zich niet van losmaken.
Met onze ogen kunnen we dat juist wel.
We kunnen ze sluiten en dan is de hele wereld als bij toverslag verdwenen.
We wéten dan wel dat hij nog bestaat, maar we nemen hem niet meer waar.
En hier zien we (sic) al dat er een nauw verband is tussen zien en denken.
Het is juist dat verschil tussen de verschijnende en verdwijnende wereld dat ons aan het denken zet.
En dat verschil beleven we onafgebroken, want we knipperen voortdurend met onze ogen.
Dat doen we natuurlijk om onze ogen te bevochtigen (wat ook weer wijst op het droge, mannelijke karakter van het oog), maar het is tevens een beeld van hoe ons denken ontstaat.
Het oog schept afstand.
Het toont ons een werkelijkheid die in hoge mate ontoegankelijk voor ons is: een wereld van objecten waarvan we alleen de buitenkant zien en die we niet kunnen betreden.
De binnenkant der dingen is voor het oog terra incognita.
Het raakt nooit doorheen de zintuiglijke verschijning der dingen.
Met het oor is dat heel anders.
Als we iemands stem horen, vernemen we iets van zijn innerlijk, niet alleen door wát hij zegt, maar ook door de klank van zijn stem.
Het geluid dat levende wezens maken, verschaft ons een zekere toegang tot hun innerlijk.
Hun fysieke verschijning sluit die toegang af.
Hieruit kunnen we al afleiden dat de materialistische cultuur waarin we momenteel leven een uitgesproken oog-cultuur is.
Alles wat immers niet-materieel is, is onzichtbaar. En wat we niet kunnen zien, bestaat voor ons niet.
Het materialisme heeft dan ook iets paradoxaals, want in het centrum van de moderne wereld staat de sprekende en denkende mens, en zowel spreken als denken zijn onzichtbaar.
Stemgeluiden kunnen we niet zien, en gedachten nog veel minder.
Die contradictie lossen we op door geluid te interpreteren als trillingen of golven, dat wil zeggen als vormen die de lucht aanneemt, en gedachten als bewegingen van atomen en elementaire deeltjes.
Dat die elementaire stofdeeltjes onzichtbaar zijn, is geen bezwaar.
We máken ze zichtbaar.
Want we willen de hele werkelijkheid zichtbaar maken voor ons oog, zodat we er met ons denken in kunnen doordringen.
Dat verschaft ons de illusie dat we op deze manier álles kunnen leren kennen, dat de werkelijkheid voor ons dan geen geheimen meer heeft.
Er zijn geen grenzen aan onze ken-drang, aan onze wijs-begeerte.
We willen doordringen tot in de diepste geheimen, we willen inzicht krijgen in het meest verborgene, we willen mysteries ontsluieren, we willen het duister verdrijven en alles in het heldere licht plaatsen zodat we het kunnen zien en begrijpen.
Maar uit dit alles spreekt het mannelijke oog met zijn priemende blik.
En wat we vergeten is het vrouwelijke oor.
We vergeten dat die hele immense wereld die de wetenschap zichtbaar heeft gemaakt, ook een onzichtbare binnenkant heeft.
We vergeten dat al die beelden ook een ‘stem’ hebben.
En dat we die niet kunnen horen met ons denken.
De ‘binnenkant’ van de wereld kan alleen beluisterd worden door het hart.
Zoals het oog verbonden is met het denken van het hoofd,
zo is het oor verbonden met het voelen van het hart.
Het hoofd kijkt, en het hart luistert.
Het hoofd is een vesting met dikke muren hoog op een berg.
Daar woonde Wagner, wiens muziek vertelt van bergen en wolken en hoge luchten.
Het hart daarentegen leeft in de dalen, samen met alle mogelijke wezens, zichtbare en onzichtbare.
Van die kleurrijke en levendige wereld vertelt Tchaikovsky.
Niet toevallig was Wagner een denker, die grootse theorieën had over kunst en samenleving.
Van Tchaikovsky is niets van dien aard bekend. De man had het waarschijnlijk te druk met zijn liefdesperikelen.
Zo is dat nu eenmaal:
Het koele hoofd leeft ‘far from the madding crowd’.
Het snel ontvlambare hart is voortdurend verwikkeld in liefdeshistories.
Eén ding is duidelijk: hoofd en hart, oog en oor, man en vrouw hebben elkaar nodig.
Hoezeer het oog en het hoofd zich ook distantiëren van alles, ze maken deel uit van het lichaam.
En hoezeer oor en hart zich ook vereenzelvigen met dat lichaam, zonder hoofd kan geen lichaam bestaan.
Dat laatste wordt wel eens vergeten door de ‘groene jongens’.
Ze vinden dat de natuur beter af zou zijn zonder de mens.
Maar ze vergeten dat de mens het ‘hoofd’ is van de natuur, het wezen dat tegenover die natuur gaat staan en er zich bewust van wordt, net zoals het hoofd afstand neemt van het lichaam en het op die manier leert kennen.
En de natuur wíl gekend worden, zij wil door het menselijke bewustzijn bevrucht worden, want zij wil moeder worden, zij wil kinderen baren.
Zonder de ‘inspiratie’ van de mens is zij gedoemd onvruchtbaar te blijven.
Zonder de mens zal zij niet weer opbloeien als weleer, maar langzaam verdorren en sterven.
Daarom verdraagt de natuur zoveel van de mens, zoals ook de vrouw zoveel verdraagt van de man.
Maar alles wijst erop dat er een grens is bereikt.
Als er iéts is dat onze tijd kenmerkt, dan is het wel dat er een grens is bereikt, op ieder gebied.
Zelfs de politieke situatie in ons land is daar een uitdrukking van.
Vlaanderen is een vrouw die in haar huwelijk met Franstalig België heel veel heeft verdragen. Maar nu is de maat van de vernederingen vol en begint het volgzame, vrouwelijke Vlaanderen te protesteren, iets wat heel erg tegen haar natuur ingaat. Maar het water staat haar aan de lippen.
Hetzelfde geldt voor de natuur in het algemeen: ze begint te reageren tegen het schaamteloos mannelijke gedrag van de mens.
En zo zijn er nog ontelbare voorbeelden te noemen die allemaal hetzelfde beeld tonen: de mens is aan een grens gekomen.
En het is de mannelijke mens die in zijn relatie met het vrouwelijke aan een grens is gekomen.
Want wat die ‘mannelijke mens’ vandaag doet, heeft niets meer met het kennen of bevruchten van ‘het vrouwelijke’ te maken.
Het is een … verkrachting geworden.
En daar begint de vrouwelijke wereld zich nu tegen te verzetten, in naam van het kind dat ze draagt.
Het is alsof de ogen van de vrouwelijke wereld zijn opengegaan, alsof zij opeens ziet wat er aan het gebeuren is. En ze protesteert daar heftig tegen.
Het probleem is echter dat we ons daar niet bewust van zijn.
De man – of beter: ‘het mannelijke’ – is zich niet bewust van zijn gewelddadigheid. Hij denkt de liefde te bedrijven en beseft niet dat hij aan het verkrachten is.
De vrouw – of ‘het vrouwelijke’ – van zijn kant beseft niet dat ze in haar verzet al even mannelijk en gewelddadig wordt, en dat zulks de man alleen nog meer opwindt.
Hij interpreteert haar signalen immers als: ze vindt het leuk!
Hij is immers een oogmens, en het oog ziet geen verschil tussen (de uitdrukking van) genot en pijn.
De zogenaamde opwarming van de aarde is daar een mooi voorbeeld van.
Het is een feit dat er iets aan de hand is met het klimaat.
Het is verstoord, ontstemd.
Maar hoe interpreteert de ‘mannelijke’ mens dat, de wetenschapper in de eerste plaats?
Hij zegt dat de aarde ‘opwarmt’, zoals hij dat ook zou zeggen van een vrouw die hij ‘een goede beurt’ geeft.
En dat gebruikt hij dan weer om nog meer macht uit te oefenen, om nog steviger ‘van bil te gaan’. Want het Global Warming concept geeft hem nog méér macht.
Maar luistert hij naar wat de protesterende natuur zegt?
Nee, luisteren is er niet bij. Immers: de natuur hééft geen stem, zij is niet bezield, zij is geen vrouw (laat staan een moeder) maar louter een lichaam.
Zo ziet het oog namelijk de natuur: als louter buitenkant zonder binnenkant.
En de tragiek is dat de natuur kan zeggen wat ze wil, niemand luistert, niemand verstaat haar taal.
Ook de vrouwen niet meer.
In hun protest tegen het mannelijke geweld zijn ze zelf mannelijk geworden.
Het is namelijk de enige taal die de mannelijke wereld verstaat.
En ze is er inderdaad door geïntimideerd.
Overal maken mannen plaats voor vrouwen, want ze hebben geen verhaal tegen de – mannelijke argumenten – van de vrouwen.
Ze voelen zich schuldig, ze voelen zich vies.
Maar tegelijkertijd voelen ze zich in het nauw gedreven, want achter of onder het vrouwelijke protest voelen ze wraakzucht.
Dat is trouwens, om nog eens over te stappen naar de politiek, het grote gevaar dat Vlaanderen momenteel bedreigt: dat het uit wraak gaat handelen.
Er is de afgelopen 200 jaar genoeg gebeurd om die wraak te rechtvaardigen.
Maar wraak is een uitzichtloze weg.
Ze zal Vlaanderen nog meer naar beneden halen dan het vernederende ‘mannelijke’ gedrag van Franstalig België.
Ze zal een eventueel onafhankelijk Vlaanderen niet bevrijden, integendeel.
De enige uitweg uit deze verkrachtingszaak, is inzicht.
De moderne mens – mannelijk of vrouwelijk – moet leren inzien wat er werkelijk aan het gebeuren is. En dat kan hij alleen als hij leert luisteren, luisteren naar de ‘binnenkant’ van de werkelijkheid.
Maar – en dat is cruciaal – het mag niet het oude, eenzijdig vrouwelijke luisteren zijn.
Want dat is wat we momenteel overal zien gebeuren.
Onze extreem-mannelijke oog-cultuur wordt overspoeld door … geluid.
Niemand lijkt vandaag nog één moment zonder muziek te kunnen.
Het is geen zeldzaamheid meer om twee mensen met elkaar te zien spreken terwijl ze beide oortjes dragen en naar muziek luisteren.
Er zijn zelfs baby’s die niet meer kunnen slapen zonder muziek.
Stilte is het grote taboe geworden.
Het is goed om in gedachten te houden dat deze tsunami van geluid en klank een vrouwelijke reactie is op een extreem-mannelijke oogcultuur.
En het resultaat van die reactie is geenszins dat mensen nu beter gaan luisteren naar elkaar of naar de natuur.
Wel integendeel, ze worden nu pas écht doof.
Wat we vandaag op ieder gebied zien gebeuren is hoe een instinctief-vrouwelijke reactie op een extreem-mannelijke situatie de zaken nog veel erger maakt.
Want wat daardoor ontstaat is geen nieuw evenwicht, maar het tegendeel daarvan: een verkrachten dat nu echt een vernietigen wordt.
Al die zelfmoordterroristen zijn mannen die er niet genoeg meer aan hebben om in een vrouw te ‘ontploffen’, ze willen in een veel groter lichaam exploderen.
En hun terrorisme is een reactie op wat zij ervaren als ‘vrouwelijk terrorisme’: de wraakzucht van de vrouwelijke wereld die zij onbewust waarnemen.
Deze zelfmoordterroristen zijn mannen die nog niet helemaal oog geworden zijn, zoals de moderne mens. Ze hebben vaak zelfs heel weinig oog voor de objectieve, zichtbare werkelijkheid.
Maar juist daardoor kunnen zij nog enigszins luisteren naar de ‘binnenkant’ van de werkelijkheid, en daar nemen zij die vrouwelijke wraakzucht waar die hen de stuipen op het lijf jaagt.
Maar ook hier in het moderne Westen beginnen mannen die wraakzucht te ‘horen’.
Want hun innerlijke ‘oor’ begint weer open te gaan, en zij vernemen opnieuw ‘de stem der dingen’.
En de ‘dingen’, dat wil zeggen de wereld die wij als een verzameling onbezielde dingen zien, zijn vertoornd. Ze zijn het moe om misbruikt en verkracht te worden door de mens.
En als die mens gewoon verder doet, zullen ze reageren en hun ‘wraak’ zal verschrikkelijk zijn.
De ruiters van de Apocalyps zullen dan door de wereld draven.
Er is maar één ding dat deze wezens-der-elementen kan stoppen, en dat is: erkenning.
Zij willen gezien worden, zij willen waargenomen worden, zij willen dat er naar hen geluisterd wordt.
En dat kan niet met uiterlijke ogen en oren.
En dat kan nog veel minder met de combinatie van beide, want als ze onbewust vermengd worden, maken ze elkaar blind en doof.
Het kan alleen met een bewuste vereniging van beide, met ogen die leren luisteren en oren die leren zien.
En de paradox is dat deze vereniging alleen mogelijk is door beide zorgvuldig van elkaar te scheiden.
We moeten leren luisteren zonder onze ogen te gebruiken,
en we moeten leren zien zonder onze oren te gebruiken.
Dat is wat ik in mijn twee ‘verslagen’ van het concert verleden week heb proberen duidelijk te maken.
Aan het begin van die zo belangrijke vereniging van oog en oor, van beeld en klank, van mannelijke en vrouwelijk, staat een scheiding, een drastisch onderscheid.
Beide werelden moeten eerst uit hun verstrengeling worden gehaald.
Met alle ‘mannelijke’ kracht die we in ons hebben, moeten we de levensbedreigende eenheid die ze vandaag vormen – een volkomen instinctieve, troebele en onzichtbare eenheid – verbreken.
En het beeld waarin dit alles samenkomt, is het beeld van de geboorte van een kind.
Want dat – vooralsnog onzichtbare – kind is waar alles om draait.
Dat innerlijke kind was het doel van de mannelijke ‘onderdrukking’ van het vrouwelijke gedurende de afgelopen 5000 jaar.
Daarom heeft de natuur – en hebben de vrouwen – de heerschappij van de steeds mannelijker wordende mens zolang verdragen: omwille van het kind.
Vandaag zijn ze dat echter vergeten, omdat ze overweldigd worden door de weeën van de geboorte.
Want in onze tijd wordt ‘het kind’ – de kunstenaar-in-de-mens – geboren.
Dat is de echte, fundamentele werkelijkheid van onze tijd.
Daarom slaat het zorgende, het omhullende en beschermende van de vrouw en het vrouwelijke vandaag om in extreme mannelijkheid: in de wil om het kind uit te drijven, om een scheiding te veroorzaken tussen zichzelf en het kind.
Maar achter al dat ‘mannelijke’ geweld (elke man die ooit de hand van zijn vrouw tijdens een bevalling heeft vastgehouden weet wat een ‘mannelijke’ handdruk is) schuilt de intense, allesoverheersende wil om het kind te … zien.
Ja, het onzichtbare kind waarvan de moderne mens zwanger is, is als een enorm oog dat in hem groeit en dat hij uit wil drijven, niet alleen om het te zien maar ook om erdoor gezien te wórden.
En dat ‘zien’ zal tegelijk een ‘horen’ zijn, een innerlijk gesprek, zoals dat plaatsvindt tussen moeder en kind.
Pas later zal het ook een bewust gesprek worden, een gesprek met woorden.
Maar eerst moet de geboorte plaatsvinden,
eerst moet dat drastische onderscheid worden gemaakt.
Want als dat niét gebeurt, als het kind niet geboren wordt, dan komen moeder én kind in levensgevaar, dan ontstaat er een heel ander ‘innerlijk gesprek’, een gesprek dat vervuld is van haat omdat beide elkaar als doodsvijanden beschouwen.
Het kind ervaart de moeder onbewust als een gevangenis waarin het langzaam stikt,
en de moeder ervaart het kind al even onbewust als een kwaadaardig gezwel.
Zo ziet het moderne, onbewuste gesprek tussen oog en oor (of tussen man en vrouw) er min of meer uit.
Want geen van beide is zich bewust van het ‘kind’ dat wil geboren worden, dat wil gezien worden, dat wil spreken.
Maar omdat de zwangerschap – het groeien van dat innerlijke oog – de moeder tot een ‘oor’ maakt, is de moderne mens zich vaagweg bewust van de aanwezigheid van dat kind.
Hij voelt het naderen van een wezen dat de wereld nieuw zal maken, en hij is (zonder het klaar te beseffen) vol blijde verwachting.
Maar juist omdat hij geen klare kijk heeft op wat er gaande is, juist omdat hij weigert te luisteren naar de binnenkant der dingen, maakt hij geen onderscheid tussen de kunstenaar-in-de-mens, het kind dat in liefde ontvangen wordt, en de vernietiger-in-de-mens, het kind dat gevangen zit in de baarmoeder en een intense haat ontwikkelt tegen de mens.
Het is juist dit – bijzonder tragische – gebrek aan onderscheid dat mensen ertoe brengt de verschrikkelijkste dingen te doen in naam van de kinderlijke onzelfzuchtige liefde.
En op die manier wordt de liefde in haar tegendeel gekeerd.
De liefdesdaad verandert geleidelijk in een verkrachting van het vrouwelijke, en die verandert op zijn beurt in de gezamenlijke verkrachting van het kind.
Dat is het vreselijke gevolg van ons gebrek aan onderscheid op het beslissende moment van de geboorte.
Zo. Ik wil het hier voorlopig bij laten.
Ik presenteer u deze gedachten in de vorm waarin ik ze geschreven heb.
Als ik begin ze te fatsoeneren – lees: er een heldere, mannelijke vorm probeer aan te geven – loop ik het gevaar dat ze nooit ‘geboren’ worden.
U moet ze dus maar beschouwen als een pasgeboren kind:
het lijkt misschien nog nergens op en het ziet er vies uit,
maar het leeft en het zal groeien.
Enfin, dat hoop ik toch.