Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Categorie: het gesprek

Hate Speech

  
What the fuck is hate speech, exactly? It is simply a political category that gives power to the powerful to pick and choose what lesser mortals are allowed to read, think and discuss. 

(Nick Gillespie)

  
From the standpoint of an enlightened democracy, the censoring of hate is a far worse evil than the expression of hate. Why? Because it prevents people from judging and evaluating for themselves how to respond to the views of their fellow citizens. 

(Frank Furedi)

  
Censoring hate speech merely pushes hate underground where it lurks under the guise of civility: invisibly but not obliterated, looming all the more powerful. 

(Sarah Haider)

  
To try to ban the right to hate should be seen as no less outrageous an interference than a tyrant trying to ban the right to love.

(Mick Hume)

  
The EU forgets what I call ‘the Iron Law of Free Speech’: it is always valuable to know what people really think. We cannot protect ourselves from the world by committing to knowing less about it. 

(Greg Lukianoff)

Bron: Spiked-online.com

Mannelijk en vrouwelijk taalgebruik

  

In haar ‘taalblog’ in De Morgen signaleert Ann De Craemer dat er een Just Not Sorry App uit is die teksten en e-mails ‘mannelijker’ maakt. Vrouwen zouden namelijk de neiging hebben om al te vaak ‘sorry’ te zeggen en zich te verontschuldigen wanneer ze iets zeggen. ‘Sorry, maar ik vind eigenlijk dat …’ in plaats van het mannelijke ‘de zaak zit zo.’ De Amerikaanse columniste Alexandra Petri dreef onlangs de spot met die vrouwelijke omzichtigheid. Een uitspraak als ‘The only thing we have to fear is fear itself’ (Franklin D. Roosevelt) zou volgens haar uit de mond van een vrouw zo klinken: ‘I have to say – I’m sorry – I have to say this. I don’t think we should be as scared of non-fear things as maybe we are. If that makes sense? Sorry, I feel like I’m rambling.’ Aan dat soort taal wil die Just Not Sorry App dus iets doen. 

(De feministe in) Ann De Craemer vindt zo’n app helemaal niet nodig. Wat is er mis met een beetje beleefdheid? vraagt ze. ‘Sorry’ durven zeggen is een teken van empathie en het getuigt van nuance om woorden als ‘ik vind dat’ of ‘eigenlijk’ te gebruiken. Laten blijken dat je iets niet helemaal helder ziet, is bovendien intelligenter dan iets onomwonden formuleren en het meteen de deur uit gooien. Een app waar ze daarentegen wél graten zou in zien – ze bedoelt: waar ze géén graten zou in zien (van een kemel gesproken, en dan nog in een ‘taalblog’!) – is een Would You Say This In Real Life App ter bestrijding van mailers die ‘hun fatsoen bij de deur hebben achtergelaten’. Ze verwijst natuurlijk naar de ‘riolen van het internet’ waar mensen ‘hun gedacht zeggen’ zonder eerst hun mond te spoelen. 

Heeft Ann De Craemer gelijk? Dat hangt er vanaf. Is mannelijk taalgebruik beter dan vrouwelijk taalgebruik? Het antwoord ligt voor de hand: natuurlijk niet, het een is niet beter dan het andere. Goed is alleen het gulden midden tussen beide. En dat betekent dat beide apps ‘nodig’ zijn. Het internet, en meer bepaald het geschreven woord gericht aan onbekenden, verleidt een mens er gemakkelijk toe dingen te zeggen die hij tegenover bekenden of in een concreet gesprek nooit zou zeggen. Dat maakt dat er op het internet veel dingen worden gezegd die beter niet gezegd waren of toch zeker niet op die manier. Maar de reacties van de intelligentsia zijn buiten alle proporties. Ze houden er niet de minste rekening mee dat het in veel gevallen om mensen gaat die zonder het internet nooit zouden zijn beginnen schrijven en die de stiel dus nog moeten leren. 

Leren doe je al doende, door fouten te maken. Verontwaardigd reageren op die fouten en openbare discussiefora sluiten omdat er teveel ‘bagger’ wordt gespuid, getuigt niet alleen van zeer weinig pedagogisch inzicht maar wekt ook het (sterke) vermoeden dat de hedendaagse intelligentsia gewoon niet wil dat gewone mensen leren denken en schrijven. Uit de reacties van de intellectuele klasse op ‘schriftelijk gestuntel’ (en dat is niet alleen schrijftechnisch bedoeld) blijkt maar al te vaak hoe diep haar afkeer is voor ‘de massa’, ‘het plebs’, ‘het gepeupel’. Journalisten, intellectuelen en academici zouden deze ‘wilde horden’ liefst van al opsluiten achter een cordon sanitaire en hen het zwijgen opleggen. Bij al hun verontwaardiging vergeten ze al te gemakkelijk wat hun aandeel is in die (vermeende) barbarij. 

Er kan geen discussie over bestaan dat extreem ‘mannelijk’ taalgebruik zoals dat op het internet floreert en dat nauwelijks van schelden te onderscheiden is, allesbehalve bevorderlijk is voor het gesprek en de ‘intermenselijke betrekkingen’. Maar dat geldt ook voor het extreem ‘vrouwelijke’ taalgebruik dat alles relativeert en weigert een standpunt in te nemen – ‘omdat de ene mening toch niet beter is dan de andere’. Deze houding is evenmin bevorderlijk voor het gesprek omdat ze ieder standpunt countert met de bewering ‘dat is jouw mening’ en zodoende impliceert dat die mening niet meer waard is dan een andere. Je zou het mannelijke standpunt – met bijhorend taalgebruik – absolutistisch kunnen noemen, en het vrouwelijk standpunt – eveneens met bijhorend taalgebruik – agnostisch

Op het eerste gezicht is het vrouwelijk-agnostische standpunt het meest rationele, evenwichtige en humane: men bekijkt een zaak van verschillende kanten en laat de uitkomst open. Iedereen komt aan zijn trekken, alle standpunten worden belicht, er is geen strijd tussen visies of overtuigingen, en er wordt niemand gekwetst. Wat kan men nog meer wensen in een wereld vol onenigheid, ruzie en geweld! Wat kan er belangrijker zijn dan vrede en verdraagzaamheid! Maar deze ‘vrouwelijke’ vrede is misleidend. Want het agnostische standpunt is even absolutistisch als zijn ‘mannelijke’ tegenhanger. De stelling dat de waarheid niet bestaat, wordt immers als … de waarheid geponeerd. Alles wordt gerelativeerd behalve het relativeren zelf, dat als een vanzelfsprekendheid wordt voorgesteld. 

De dooddoener ‘dat is jouw mening’ torpedeert ieder gesprek. Het zo barbaars lijkende mannelijke absolutisme maakt een gesprek tot een beproeving, dat is een feit. Het veroorzaakt strijd en harde confrontaties. Maar … du choc des idées jaillit la lumière: wie op zijn tanden bijt, ziet uiteindelijk het licht van de waarheid verschijnen. Dat kan niet gezegd worden van het relativisme dat de waarheid doodeenvoudig ontkent en iedere zoektocht ernaar voor zinloos houdt. Je kunt het verschijnen van de waarheid vergelijken met de geboorte van een kind: dat doet ontzettend pijn, maar wat stelt dat voor vergeleken bij de pijn van het kinderloos blijven! Zonder ‘pijnlijke mannelijkheid’ blijft ieder gesprek onvruchtbaar. Zonder ‘verzachtende vrouwelijkheid’ meestal ook. Het zijn allebei vijanden, maar de vrouwelijke vijand is de gevaarlijkste. 

Mannelijk absolutisme en vrouwelijk relativisme zijn als Scylla en Charybdis. Het eerste doet je zware averij oplopen, het tweede verzwelgt je met huid en haar. Daarom is vrijheid van meningsuiting zo belangrijk, ondanks de kwetsuren die je erbij oploopt. En daarom is de politieke correctheid zo gevaarlijk: ze is een wolf in een (zacht en vrouwelijk) schaapsvel die de mens berooft van de waarheid. En zonder waarheid kan de mens eenvoudig niet leven. De levensdrang van de mens zal instinctief naar (mannelijk) geweld zoeken om de (vrouwelijke) onvruchtbaarheid tegen te gaan. Hoe meer de politieke correctheid vrede zaait, des te meer oorlog zal ze oogsten. De realiteit bewijst het iedere dag. Dus ja, zo’n Just Not Sorry App is best wel nodig, al is het natuurlijk slechts een druppel op een hete vrouw, pardon, plaat. 

Kijken en luisteren

Ik wil nog wat doorbomen over de relatie tussen kijken en luisteren, tussen beeld en klank, tussen oog en oor.
Het zijn twee zeer verschillende werelden die zich tot elkaar verhouden als … man en vrouw.
Van ogen zegt men dat ze kunnen steken, priemen, doorboren, vuur schieten, enzovoort.
Het oor daarentegen is een soort trechter die via een smalle opening geluiden tot diep in ons laat doordringen.
We kunnen ons van die geluiden nooit helemaal afsluiten.
Zelfs wanneer we onze oren dichtstoppen, kunnen we harde geluiden nog altijd voelen.
We luisteren in feite met ons hele lichaam, waarvan het oor slechts een pars pro toto is.
In de acupunctuur geldt de oorschelp als een lichaam in het klein.

Kijken doen we daarentegen alleen met onze ogen, en die zijn heel erg ‘onlichamelijk’.
Terwijl alle andere zintuigen ‘vlezig’ zijn, bestaan ogen uit een heel andere substantie.
Ze hebben een ‘glasachtig’ karakter en zijn in die zin meer verwant met de tanden, die eenzelfde witte kleur hebben en daardoor contrasteren met de rest van het gezicht.
Ook die tanden hebben een ‘mannelijk’ karakter.
Ze zijn hard, ze bijten, ze breken, ze vermorzelen.
Bij de mens zijn ze weliswaar geen wapens meer zoals bij de wilde dieren, maar ze zijn wel instrumenten die de mens kan gebruiken.
Of niet.

20130923-134958.jpg

Ook ogen zijn instrumenten die we kunnen gebruiken of niet.
We kunnen ze openen en we kunnen ze sluiten, net zoals we ook onze tanden kunnen ontbloten of bedekken.
Onze oren zijn veel minder instrumenteel.
Sommigen kunnen hun oren bewegen, maar dat geldt niet als een grote prestatie.
Mensen onderscheiden zich juist van de dieren doordat hun oren zo onbeweeglijk zijn.
Het menselijke oor is als het ware nog een deel van het lichaam.
We kunnen het niet afzonderlijk gebruiken.
We kunnen niet zeggen: nu ga ik even niet horen.
Evenmin als we kunnen zeggen: nu ga ik even mijn lichaam verlaten.
Via het oor en het horen is de mens verbonden met de fysieke wereld.
Hij kan er zich niet van losmaken.

Met onze ogen kunnen we dat juist wel.
We kunnen ze sluiten en dan is de hele wereld als bij toverslag verdwenen.
We wéten dan wel dat hij nog bestaat, maar we nemen hem niet meer waar.
En hier zien we (sic) al dat er een nauw verband is tussen zien en denken.
Het is juist dat verschil tussen de verschijnende en verdwijnende wereld dat ons aan het denken zet.
En dat verschil beleven we onafgebroken, want we knipperen voortdurend met onze ogen.
Dat doen we natuurlijk om onze ogen te bevochtigen (wat ook weer wijst op het droge, mannelijke karakter van het oog), maar het is tevens een beeld van hoe ons denken ontstaat.
Het oog schept afstand.
Het toont ons een werkelijkheid die in hoge mate ontoegankelijk voor ons is: een wereld van objecten waarvan we alleen de buitenkant zien en die we niet kunnen betreden.
De binnenkant der dingen is voor het oog terra incognita.
Het raakt nooit doorheen de zintuiglijke verschijning der dingen.
Met het oor is dat heel anders.
Als we iemands stem horen, vernemen we iets van zijn innerlijk, niet alleen door wát hij zegt, maar ook door de klank van zijn stem.
Het geluid dat levende wezens maken, verschaft ons een zekere toegang tot hun innerlijk.
Hun fysieke verschijning sluit die toegang af.

Hieruit kunnen we al afleiden dat de materialistische cultuur waarin we momenteel leven een uitgesproken oog-cultuur is.
Alles wat immers niet-materieel is, is onzichtbaar. En wat we niet kunnen zien, bestaat voor ons niet.
Het materialisme heeft dan ook iets paradoxaals, want in het centrum van de moderne wereld staat de sprekende en denkende mens, en zowel spreken als denken zijn onzichtbaar.
Stemgeluiden kunnen we niet zien, en gedachten nog veel minder.
Die contradictie lossen we op door geluid te interpreteren als trillingen of golven, dat wil zeggen als vormen die de lucht aanneemt, en gedachten als bewegingen van atomen en elementaire deeltjes.
Dat die elementaire stofdeeltjes onzichtbaar zijn, is geen bezwaar.
We máken ze zichtbaar.
Want we willen de hele werkelijkheid zichtbaar maken voor ons oog, zodat we er met ons denken in kunnen doordringen.

Dat verschaft ons de illusie dat we op deze manier álles kunnen leren kennen, dat de werkelijkheid voor ons dan geen geheimen meer heeft.
Er zijn geen grenzen aan onze ken-drang, aan onze wijs-begeerte.
We willen doordringen tot in de diepste geheimen, we willen inzicht krijgen in het meest verborgene, we willen mysteries ontsluieren, we willen het duister verdrijven en alles in het heldere licht plaatsen zodat we het kunnen zien en begrijpen.
Maar uit dit alles spreekt het mannelijke oog met zijn priemende blik.
En wat we vergeten is het vrouwelijke oor.
We vergeten dat die hele immense wereld die de wetenschap zichtbaar heeft gemaakt, ook een onzichtbare binnenkant heeft.
We vergeten dat al die beelden ook een ‘stem’ hebben.
En dat we die niet kunnen horen met ons denken.

De ‘binnenkant’ van de wereld kan alleen beluisterd worden door het hart.
Zoals het oog verbonden is met het denken van het hoofd,
zo is het oor verbonden met het voelen van het hart.
Het hoofd kijkt, en het hart luistert.
Het hoofd is een vesting met dikke muren hoog op een berg.
Daar woonde Wagner, wiens muziek vertelt van bergen en wolken en hoge luchten.
Het hart daarentegen leeft in de dalen, samen met alle mogelijke wezens, zichtbare en onzichtbare.
Van die kleurrijke en levendige wereld vertelt Tchaikovsky.
Niet toevallig was Wagner een denker, die grootse theorieën had over kunst en samenleving.
Van Tchaikovsky is niets van dien aard bekend. De man had het waarschijnlijk te druk met zijn liefdesperikelen.
Zo is dat nu eenmaal:
Het koele hoofd leeft ‘far from the madding crowd’.
Het snel ontvlambare hart is voortdurend verwikkeld in liefdeshistories.

20130923-135134.jpg

Eén ding is duidelijk: hoofd en hart, oog en oor, man en vrouw hebben elkaar nodig.
Hoezeer het oog en het hoofd zich ook distantiëren van alles, ze maken deel uit van het lichaam.
En hoezeer oor en hart zich ook vereenzelvigen met dat lichaam, zonder hoofd kan geen lichaam bestaan.
Dat laatste wordt wel eens vergeten door de ‘groene jongens’.
Ze vinden dat de natuur beter af zou zijn zonder de mens.
Maar ze vergeten dat de mens het ‘hoofd’ is van de natuur, het wezen dat tegenover die natuur gaat staan en er zich bewust van wordt, net zoals het hoofd afstand neemt van het lichaam en het op die manier leert kennen.
En de natuur wíl gekend worden, zij wil door het menselijke bewustzijn bevrucht worden, want zij wil moeder worden, zij wil kinderen baren.
Zonder de ‘inspiratie’ van de mens is zij gedoemd onvruchtbaar te blijven.
Zonder de mens zal zij niet weer opbloeien als weleer, maar langzaam verdorren en sterven.

Daarom verdraagt de natuur zoveel van de mens, zoals ook de vrouw zoveel verdraagt van de man.
Maar alles wijst erop dat er een grens is bereikt.
Als er iéts is dat onze tijd kenmerkt, dan is het wel dat er een grens is bereikt, op ieder gebied.
Zelfs de politieke situatie in ons land is daar een uitdrukking van.
Vlaanderen is een vrouw die in haar huwelijk met Franstalig België heel veel heeft verdragen. Maar nu is de maat van de vernederingen vol en begint het volgzame, vrouwelijke Vlaanderen te protesteren, iets wat heel erg tegen haar natuur ingaat. Maar het water staat haar aan de lippen.
Hetzelfde geldt voor de natuur in het algemeen: ze begint te reageren tegen het schaamteloos mannelijke gedrag van de mens.
En zo zijn er nog ontelbare voorbeelden te noemen die allemaal hetzelfde beeld tonen: de mens is aan een grens gekomen.
En het is de mannelijke mens die in zijn relatie met het vrouwelijke aan een grens is gekomen.

Want wat die ‘mannelijke mens’ vandaag doet, heeft niets meer met het kennen of bevruchten van ‘het vrouwelijke’ te maken.
Het is een … verkrachting geworden.
En daar begint de vrouwelijke wereld zich nu tegen te verzetten, in naam van het kind dat ze draagt.
Het is alsof de ogen van de vrouwelijke wereld zijn opengegaan, alsof zij opeens ziet wat er aan het gebeuren is. En ze protesteert daar heftig tegen.

Het probleem is echter dat we ons daar niet bewust van zijn.
De man – of beter: ‘het mannelijke’ – is zich niet bewust van zijn gewelddadigheid. Hij denkt de liefde te bedrijven en beseft niet dat hij aan het verkrachten is.
De vrouw – of ‘het vrouwelijke’ – van zijn kant beseft niet dat ze in haar verzet al even mannelijk en gewelddadig wordt, en dat zulks de man alleen nog meer opwindt.
Hij interpreteert haar signalen immers als: ze vindt het leuk!
Hij is immers een oogmens, en het oog ziet geen verschil tussen (de uitdrukking van) genot en pijn.

20130923-135836.jpg

De zogenaamde opwarming van de aarde is daar een mooi voorbeeld van.
Het is een feit dat er iets aan de hand is met het klimaat.
Het is verstoord, ontstemd.
Maar hoe interpreteert de ‘mannelijke’ mens dat, de wetenschapper in de eerste plaats?
Hij zegt dat de aarde ‘opwarmt’, zoals hij dat ook zou zeggen van een vrouw die hij ‘een goede beurt’ geeft.
En dat gebruikt hij dan weer om nog meer macht uit te oefenen, om nog steviger ‘van bil te gaan’. Want het Global Warming concept geeft hem nog méér macht.

Maar luistert hij naar wat de protesterende natuur zegt?
Nee, luisteren is er niet bij. Immers: de natuur hééft geen stem, zij is niet bezield, zij is geen vrouw (laat staan een moeder) maar louter een lichaam.
Zo ziet het oog namelijk de natuur: als louter buitenkant zonder binnenkant.
En de tragiek is dat de natuur kan zeggen wat ze wil, niemand luistert, niemand verstaat haar taal.
Ook de vrouwen niet meer.
In hun protest tegen het mannelijke geweld zijn ze zelf mannelijk geworden.
Het is namelijk de enige taal die de mannelijke wereld verstaat.
En ze is er inderdaad door geïntimideerd.
Overal maken mannen plaats voor vrouwen, want ze hebben geen verhaal tegen de – mannelijke argumenten – van de vrouwen.
Ze voelen zich schuldig, ze voelen zich vies.
Maar tegelijkertijd voelen ze zich in het nauw gedreven, want achter of onder het vrouwelijke protest voelen ze wraakzucht.

Dat is trouwens, om nog eens over te stappen naar de politiek, het grote gevaar dat Vlaanderen momenteel bedreigt: dat het uit wraak gaat handelen.
Er is de afgelopen 200 jaar genoeg gebeurd om die wraak te rechtvaardigen.
Maar wraak is een uitzichtloze weg.
Ze zal Vlaanderen nog meer naar beneden halen dan het vernederende ‘mannelijke’ gedrag van Franstalig België.
Ze zal een eventueel onafhankelijk Vlaanderen niet bevrijden, integendeel.
De enige uitweg uit deze verkrachtingszaak, is inzicht.
De moderne mens – mannelijk of vrouwelijk – moet leren inzien wat er werkelijk aan het gebeuren is. En dat kan hij alleen als hij leert luisteren, luisteren naar de ‘binnenkant’ van de werkelijkheid.

20130923-140121.jpg

Maar – en dat is cruciaal – het mag niet het oude, eenzijdig vrouwelijke luisteren zijn.
Want dat is wat we momenteel overal zien gebeuren.
Onze extreem-mannelijke oog-cultuur wordt overspoeld door … geluid.
Niemand lijkt vandaag nog één moment zonder muziek te kunnen.
Het is geen zeldzaamheid meer om twee mensen met elkaar te zien spreken terwijl ze beide oortjes dragen en naar muziek luisteren.
Er zijn zelfs baby’s die niet meer kunnen slapen zonder muziek.
Stilte is het grote taboe geworden.

Het is goed om in gedachten te houden dat deze tsunami van geluid en klank een vrouwelijke reactie is op een extreem-mannelijke oogcultuur.
En het resultaat van die reactie is geenszins dat mensen nu beter gaan luisteren naar elkaar of naar de natuur.
Wel integendeel, ze worden nu pas écht doof.

Wat we vandaag op ieder gebied zien gebeuren is hoe een instinctief-vrouwelijke reactie op een extreem-mannelijke situatie de zaken nog veel erger maakt.
Want wat daardoor ontstaat is geen nieuw evenwicht, maar het tegendeel daarvan: een verkrachten dat nu echt een vernietigen wordt.
Al die zelfmoordterroristen zijn mannen die er niet genoeg meer aan hebben om in een vrouw te ‘ontploffen’, ze willen in een veel groter lichaam exploderen.
En hun terrorisme is een reactie op wat zij ervaren als ‘vrouwelijk terrorisme’: de wraakzucht van de vrouwelijke wereld die zij onbewust waarnemen.
Deze zelfmoordterroristen zijn mannen die nog niet helemaal oog geworden zijn, zoals de moderne mens. Ze hebben vaak zelfs heel weinig oog voor de objectieve, zichtbare werkelijkheid.
Maar juist daardoor kunnen zij nog enigszins luisteren naar de ‘binnenkant’ van de werkelijkheid, en daar nemen zij die vrouwelijke wraakzucht waar die hen de stuipen op het lijf jaagt.

20130923-140724.jpg

Maar ook hier in het moderne Westen beginnen mannen die wraakzucht te ‘horen’.
Want hun innerlijke ‘oor’ begint weer open te gaan, en zij vernemen opnieuw ‘de stem der dingen’.
En de ‘dingen’, dat wil zeggen de wereld die wij als een verzameling onbezielde dingen zien, zijn vertoornd. Ze zijn het moe om misbruikt en verkracht te worden door de mens.
En als die mens gewoon verder doet, zullen ze reageren en hun ‘wraak’ zal verschrikkelijk zijn.
De ruiters van de Apocalyps zullen dan door de wereld draven.
Er is maar één ding dat deze wezens-der-elementen kan stoppen, en dat is: erkenning.
Zij willen gezien worden, zij willen waargenomen worden, zij willen dat er naar hen geluisterd wordt.
En dat kan niet met uiterlijke ogen en oren.
En dat kan nog veel minder met de combinatie van beide, want als ze onbewust vermengd worden, maken ze elkaar blind en doof.
Het kan alleen met een bewuste vereniging van beide, met ogen die leren luisteren en oren die leren zien.
En de paradox is dat deze vereniging alleen mogelijk is door beide zorgvuldig van elkaar te scheiden.
We moeten leren luisteren zonder onze ogen te gebruiken,
en we moeten leren zien zonder onze oren te gebruiken.

Dat is wat ik in mijn twee ‘verslagen’ van het concert verleden week heb proberen duidelijk te maken.
Aan het begin van die zo belangrijke vereniging van oog en oor, van beeld en klank, van mannelijke en vrouwelijk, staat een scheiding, een drastisch onderscheid.
Beide werelden moeten eerst uit hun verstrengeling worden gehaald.
Met alle ‘mannelijke’ kracht die we in ons hebben, moeten we de levensbedreigende eenheid die ze vandaag vormen – een volkomen instinctieve, troebele en onzichtbare eenheid – verbreken.

En het beeld waarin dit alles samenkomt, is het beeld van de geboorte van een kind.
Want dat – vooralsnog onzichtbare – kind is waar alles om draait.
Dat innerlijke kind was het doel van de mannelijke ‘onderdrukking’ van het vrouwelijke gedurende de afgelopen 5000 jaar.
Daarom heeft de natuur – en hebben de vrouwen – de heerschappij van de steeds mannelijker wordende mens zolang verdragen: omwille van het kind.
Vandaag zijn ze dat echter vergeten, omdat ze overweldigd worden door de weeën van de geboorte.
Want in onze tijd wordt ‘het kind’ – de kunstenaar-in-de-mens – geboren.
Dat is de echte, fundamentele werkelijkheid van onze tijd.
Daarom slaat het zorgende, het omhullende en beschermende van de vrouw en het vrouwelijke vandaag om in extreme mannelijkheid: in de wil om het kind uit te drijven, om een scheiding te veroorzaken tussen zichzelf en het kind.
Maar achter al dat ‘mannelijke’ geweld (elke man die ooit de hand van zijn vrouw tijdens een bevalling heeft vastgehouden weet wat een ‘mannelijke’ handdruk is) schuilt de intense, allesoverheersende wil om het kind te … zien.

Ja, het onzichtbare kind waarvan de moderne mens zwanger is, is als een enorm oog dat in hem groeit en dat hij uit wil drijven, niet alleen om het te zien maar ook om erdoor gezien te wórden.
En dat ‘zien’ zal tegelijk een ‘horen’ zijn, een innerlijk gesprek, zoals dat plaatsvindt tussen moeder en kind.
Pas later zal het ook een bewust gesprek worden, een gesprek met woorden.
Maar eerst moet de geboorte plaatsvinden,
eerst moet dat drastische onderscheid worden gemaakt.
Want als dat niét gebeurt, als het kind niet geboren wordt, dan komen moeder én kind in levensgevaar, dan ontstaat er een heel ander ‘innerlijk gesprek’, een gesprek dat vervuld is van haat omdat beide elkaar als doodsvijanden beschouwen.
Het kind ervaart de moeder onbewust als een gevangenis waarin het langzaam stikt,
en de moeder ervaart het kind al even onbewust als een kwaadaardig gezwel.

Zo ziet het moderne, onbewuste gesprek tussen oog en oor (of tussen man en vrouw) er min of meer uit.
Want geen van beide is zich bewust van het ‘kind’ dat wil geboren worden, dat wil gezien worden, dat wil spreken.
Maar omdat de zwangerschap – het groeien van dat innerlijke oog – de moeder tot een ‘oor’ maakt, is de moderne mens zich vaagweg bewust van de aanwezigheid van dat kind.
Hij voelt het naderen van een wezen dat de wereld nieuw zal maken, en hij is (zonder het klaar te beseffen) vol blijde verwachting.
Maar juist omdat hij geen klare kijk heeft op wat er gaande is, juist omdat hij weigert te luisteren naar de binnenkant der dingen, maakt hij geen onderscheid tussen de kunstenaar-in-de-mens, het kind dat in liefde ontvangen wordt, en de vernietiger-in-de-mens, het kind dat gevangen zit in de baarmoeder en een intense haat ontwikkelt tegen de mens.
Het is juist dit – bijzonder tragische – gebrek aan onderscheid dat mensen ertoe brengt de verschrikkelijkste dingen te doen in naam van de kinderlijke onzelfzuchtige liefde.

En op die manier wordt de liefde in haar tegendeel gekeerd.
De liefdesdaad verandert geleidelijk in een verkrachting van het vrouwelijke, en die verandert op zijn beurt in de gezamenlijke verkrachting van het kind.

20130923-141025.jpg

Dat is het vreselijke gevolg van ons gebrek aan onderscheid op het beslissende moment van de geboorte.

Zo. Ik wil het hier voorlopig bij laten.
Ik presenteer u deze gedachten in de vorm waarin ik ze geschreven heb.
Als ik begin ze te fatsoeneren – lees: er een heldere, mannelijke vorm probeer aan te geven – loop ik het gevaar dat ze nooit ‘geboren’ worden.
U moet ze dus maar beschouwen als een pasgeboren kind:
het lijkt misschien nog nergens op en het ziet er vies uit,
maar het leeft en het zal groeien.

Enfin, dat hoop ik toch.

20130923-142247.jpg

Mens en mening

Ik zit nog wat te denken over de homeopathie-discussie waar ik het gisteren over had. Het gaat in zo’n discussie niet langer om de argumenten, maar om de manier waarop je argumenten gebruikt. In een ‘normale’ dicussie stuur je je argumenten de arena in, zoals hanen bij een hanengevecht. En zij vechten het uit terwijl je zelf toekijkt. In zo’n discussie is er afstand tussen de argumenten en de argumenteerder. Uiteraard kan deze laatste zich hevig staan opwinden, roepen en schreeuwen, maar hij blijft langs de lijn. Hij betreedt de arena niet. Het zijn de argumenten of de hanen die de strijd moeten leveren, niet hun baasjes.

In ‘moderne’ discussies lijkt die scheidslijn nauwelijks nog te bestaan. De argumenteerders stappen samen met hun argumenten de arena in en slaan de tegenstander ermee om de oren. De argumenten hebben – net als de rede die zij vertegenwoordigen – niets meer in de pap te brokken, zij zijn gereduceerd tot stokken waarmee de tegenstander rechtstreeks te lijf wordt gegaan.
In zo’n moderne discussie zijn argumenten dan ook van geen tel: wat maakt het uit met welk soort stok je de ander op zijn gezicht slaat?
Waar het om gaat, is dat je de tegenstander zoveel mogelijk raakt, zoals in het boksen. Onder de gordel slaan, wordt afgeraden (omdat de ander het dan ook begint te doen), maar verboden is het niet.
Wie ertegen protesteert, wordt al vlug afgedaan als een mietje of er zelf van beschuldigd dat hij onder de gordel slaat. ‘Ad hominem’ is daarbij een vaak gehoorde uitdrukking.
Hoed u voor mensen die deze uitdrukking gebruiken, want niet zelden zijn het degenen die hard onder de gordel slaan en tegelijk hard roepen dat de ander … onder de gordel slaat.

Anders gezegd: ze keren de zaken gewoon om.
De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
De dief roept: houd de dief!

Ziedaar de kern van de moderne discussie.
Het is een ‘omgekeerde’ discussie.
Het zijn niet langer de argumenten die vechten.
Het zijn de argumenteerders die de ring in stappen.
En eerst gebruiken ze hun argumenten nog om de tegenstander om de oren te slaan.
Maar algauw gebruiken ze de blote vuisten en vloeit er bloed.
En de argumenten?
Die stappen uit de ring en kijken verbluft toe hoe hun baasjes elkaar afmaken.

Vanmorgen las ik in de krant dat Marc Van Peel hoopt dat Bart De Wever in 2014 ‘op zijn bek zal gaan’. Dat was de uitdrukking die hij gebruikte.
Voor mijn lezers in het buitenland (voorlopig alleen nog Nederland, Frankrijk en Finland, maar mijn legioenen, pardon vijgen, rukken op):
Marc Van Peel zit samen met Bart De Wever op ’t Schoon Verdiep in Antwerpen, dat wil zeggen, ze zitten samen in de gemeenteraad. De CD&V van Marc heeft een coalitie gevormd met de N-VA van Bart. De CD&V is de vroegere CVP, de grote Vlaamse katholieke partij van weleer. Daar blijft nu niet veel meer van over. Allemaal overgelopen naar de N-VA.
De tsjeven (pilaarbijters) staan vandaag bekend voor hun schijnheiligheid en totale beginselloosheid. Voor de verkiezingen vormden ze een coalitie met de SP (of SP.A of SP.a, het is niet meer te volgen met al die naamsveranderingen), hun aloude vijand. Het was een huwelijk voor het leven: ze hadden elkaar eeuwige trouw gezworen. Tot Bartje De Wever kwam en Marc binnen de kortste keren met hém het politieke bed deelde. O tempora o mores!
De tsjeven (katholieken) en de sossen (socialisten) hebben altijd elkaars bloed kunnen drinken. In figuurlijke zin dan. Want het was eertijds een bekend verschijnsel dat twee tegenstanders elkaar in de politieke arena heftig te lijf gingen, en na afloop samen een pint gingen drinken alsof ze de beste vrienden waren.

Mannen weten waarom.

Het is inderdaad een mannelijk verschijnsel.
Vrouwen kunnen bijvoorbeeld niet begrijpen dat twee boksers eerst elkaars gezicht tot pulp slaan, en vervolgens elkaar in de armen vallen en zeggen: goed gedaan, joh!
Dat vinden ze onbegrijpelijk barbaars.
Maar dat is het nu juist niet, of toch niet helemaal.
Die twee boksers zijn weliswaar brute vechtersbazen die iemand met één klap in een baan om de aarde kunnen sturen, maar dat barbaarse geweld wordt onderworpen aan strikte regels, waar de boksers zich zelfs in het heetst van de strijd aan houden. Er is er wel eens eentje die het oor van de ander afbijt, maar dat gebeurt slechts bij hoge uitzondering.

Wat zo ‘nobel’ is aan the art of boxing is juist dat onderscheid tussen mens en bruut geweld.
Boksen, dat is: twee lichamen die elkaar proberen te slopen, terwijl de ‘baasjes’ van die lichamen, de mensen die dat lichaam bewonen, de beste vriendjes blijven.
Zo was politiek vroeger ook: de politici maakten elkaar af met grove woorden, maar de ‘baasjes’, de mens-in-de-politicus, bleven daarbuiten. Ze wachtten tot het gevecht gedaan was en gingen dan moe maar tevreden op café een pint drinken.
Kijk, dié kwaliteit, die ‘mannelijke’ kwaliteit – het uitvechten van een meningsverschil in de arena (of het nu is met hanen, bokshandschoenen of argumenten) – is nagenoeg verdwenen.
Als mensen vandaag vechten, dan is het geen spel meer.
Ze doen niet meer alsof.
Ze menen het.

Als Marc Van Peel zegt dat hij Bart De Wever op zijn bek wil zien gaan, dan meent hij dat.
En dat is de omgekeerde wereld.
Vroeger zouden die twee elkaar in de politieke arena bevochten hebben als baarlijke duivels. En vervolgens zouden ze in de Boer van Tienen lachend vijf bollekes in hun kraag hebben gegoten.
Vandaag lopen arm in arm rond in de politieke arena, als waren ze de beste vrienden. Maar ze hebben hun eerste pint nog niet op of den tsjeef begint al kwaad te spreken van den (scheldwoord naar keuze).
Het is natuurlijk de vraag of hij dat écht meent, of het niet ook deel uitmaakt van het politieke spel.

Maar de politiek is nauwelijks nog een spel.
Het onderscheid tussen mens en overtuiging wordt slechts node nog gemaakt.
Mens en overtuiging vallen in toenemende mate samen.
Daar weten ze in Nederland alles van.
Andersdenkenden worden daar niet meer aangevallen in de politieke of filosofische arena – bij wijze van spel dus – ze worden gewoon afgeknald of neergeschoten in real life.
Vraag het Pim Fortuyn.
Vraag het Theo Van Gogh.
Vraag het Ayaan Hirsi Ali.
Vraag het Geert Wilders.

Allemaal mensen die hun leven verloren hebben of dreigen te verliezen omdat ze een andere mening zijn toegedaan. En dát in het land dat altijd prat is gegaan op zijn vrijheid van meningsuiting!

Wat op het grote politieke toneel zo pijnlijk tot uiting komt, gebeurt echter ook op het kleine dagelijkse toneel van de discussie tussen twee mensen die het ergens niet over eens zijn: er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen mens en mening.
Wordt de mening aangevallen, dan wordt ook de mens aangevallen.
Men ziet geen verschil meer tussen beide.
Als ik de homeopathie verdedig, dan ben ik geen mens die verschilt van mening, ik ben een mens die verschilt van huid en haar, van hart en ziel. Ik ben een in wezen verschillend mens, ik ben een totaal ander wezen. En aangezien de sceptici zichzelf zien als de incarnatie van redelijkheid en humaniteit, moet ik wel de incarnatie van het kwaad zijn. Een onmens, zeg maar.

Ik vermoed dat ik niet de enige ben die dit al gevoeld heeft in een discussie met andersdenken (zeker als het onderwerp de tegenstelling tussen geest en materie is).
Het wantrouwen dat je dan tegemoet straalt, is een wantrouwen ten aanzien van je mens-zijn. Men twijfelt eraan of je wel een mens bent.
Waarom krijg ik in een discussie over een toch relatief onbenullig en ongevaarlijk onderwerp als homeopathie scheldwoorden naar het hoofd geslingerd als: idioot, crimineel, weerzinwekkend, degoutant, fanatiek? Toch niet omdat ik een andere mening ben toegedaan!
Nee, ik word afgeblaft en uitgescholden omdat men eraan twijfelt of ik wel een mens ben.
Kan die vent eigenlijk wel denken, vraagt men zich af. Heeft hij gevoelens? Weet hij wat goed en kwaad is? Of ligt het gewoon in zijn natuur om zijn medemensen te misleiden, te bedriegen, zwart te maken en kwaad te doen?

Ik word er met andere woorden van verdacht geen mens maar een kwade geest te zijn. Ik word ervan verdacht bezeten te zijn door een of andere demon waarmee niet te spreken valt en waartegen men alleen kan schreeuwen en schelden.
Een beetje antroposoof weet dat dergelijke demonen bestaan en dat mensen er inderdaad door bezeten kunnen worden tot op het punt dat ze hun mens-zijn verliezen. Dat zijn geesteswetenschappelijke feiten. Het wonderlijke is evenwel dat mensen die niks van antroposofie afweten – en er ook niks van willen afweten – precies hetzelfde denken.
Alleen, ze weten het niet.
Ze zijn er zich niet van bewust dat ze diep in hun ziel die demonen waarnemen en ook zien wat ze met mensen (kunnen) doen. En ze zijn er zich ook niet van bewust dat ze die onbewuste waarneming (en de diepe angst die ze veroorzaakt) op anderen projecteren, op mensen die er … een andere mening op nahouden.

Volgens Rudolf Steiner gaat de hele mensheid vandaag ‘over de drempel’, dat wil zeggen: ze komt weer in contact met de geestelijke wereld, ze wordt weer helderziend. Dat is een kosmisch gebeuren dat hij ‘het keerpunt der tijden’ noemt en waar geen kruid tegen gewassen is.
Of de mens het nu wil of niet: het gebeurt.
De geest wordt weer in hem wakker.
De grote vraag is echter: wéét hij dat het gebeurt?
Heeft hij inzicht in datgene wat zich in de diepere lagen van zijn ziel afspeelt?
Of nog: maakt hij onderscheid tussen zijn bewuste zintuiglijke waarnemingen en zijn onbewuste bovenzintuiglijke waarnemingen? Of lopen die twee ongecontroleerd door elkaar?

De vraag stellen, is ze beantwoorden.
De reden waarom je als antroposoof geen redelijk gesprek meer kunt voeren met materialisten is niet omdat deze laatsten niet in geestelijke realiteiten geloven. De reden is dat ze er wél in geloven maar het niet weten. Ze geloven net zo goed in geestelijke realiteiten (zoals demonen die mensen kunnen ontmenselijken) als ik, maar ze vermengen dat geloof met hun rationele kijk op de wereld. En ze zijn zich daar totaal niet van bewust.

Ik heb, als overtuigd antroposoof, geen enkel probleem met materialisten en atheïsten, met échte materialisten en atheïsten dan. Ik kan er zelfs beter mee opschieten dan met veel mede-antroposofen.
Want zij maken onderscheid.
Zij maken onderscheid tussen de mens en zijn overtuiging, of die nu materialistisch is of spiritueel.
Zij zijn zich bewust van hun overtuiging en zij kunnen er tegenover gaan staan en er zelfs om lachen.

Hoed u voor mensen die niet kunnen lachen om hun eigen overtuiging!

Het grote probleem – en ik denk dat álle grote hedendaagse problemen daarop terug te voeren zijn – zijn de mengvormen: materialisten die niet weten dat ze in de geest geloven, spiritualisten die niet weten dat ze materialist zijn.
De waarheid is dat we vandaag allemáál materialist én spiritualist zijn.
Niemand ontsnapt aan het alomtegenwoordige, tot in het merg doordringende materialisme.
Maar niemand ontsnapt ook aan de Grote Drempeloverschrijding, aan het hernieuwde contact met de wereld van de geest.
Allemaal zijn we mensen die met één been in de materiële wereld staan en met het andere in de geestelijke wereld.
En zo hoort het ook.
Wat echter niet hoort, is dat we het niet weten.
Wat beneden onze waardigheid is, is dat we ons niet bewust zijn van die gespletenheid.
Wat beschamend is, is dat we denken mensen uit één stuk te zijn.
Wat ronduit akelig is, is dat we op grond van dat gebrek aan bewustzijn, de wereld beginnen te verdelen in enerzijds mensen uit één stuk (een materieel stuk of een spiritueel stuk, dat doet er niet toe) en anderzijds mensen die zo gespleten zijn dat we de bokkepoten van de duivel menen waar te nemen.

Door dat gebrek aan bewustzijn van onze eigen gespletenheid, onze eigen dubbele aard, zijn we bezig een scheiding der geesten door te voeren, een scheiding in goede mensen (wijzelf uiteraard) en slechte mensen (eenieder die onze mening niet deelt).

Dat is wat ik tijdens die homepathie-discussie gevoeld en beleefd heb, en wie weet was het een min of meer helderziende waarneming. Maar daarna ben ik er beginnen over nadenken, want ik vind het akelig als een gesprek een dovemansgesprek wordt en er een geest binnensluipt die mensen ertoe brengt te gaan twijfelen aan elkaars menszijn.
Daar ben ik altijd niet goed van.
Maar ik ben intussen oud genoeg om niet meer te geloven dat het de ander is die door die kwalijke geest geïnspireerd wordt, en dat ikzelf vrijuit ga. Want dat is nu net wat die geest mij wil doen geloven: dat ik niet ben zoals de anderen, dat ik beter ben, dat ik tot een superieur ras behoor.
En verdorie, als het lot me niet zo diep met mijn gezicht in de modder had geduwd, dan zou ik hem wellicht geloofd hebben. Want de drang om zich af te keren van alles wat laag, immoreel en onmenselijk is, is vandaag ongemeen sterk. Met name de meest begaafden voelen dat ze front moeten vormen tegen de geest-der-laagheid die alles naar beneden wil trekken, in de modder en de stront.
Ze voelen dat ze de wereld moeten redden.
En uitgerekend zij, uitgerekend deze elite van de mensheid, werkt met man en macht aan een rassenscheiding, een wereldwijde apartheid. Niet op fysiek vlak, o nee, dat is slechts een rookgordijn. Het werkelijke racisme heerst op een veel dieper niveau, het is een racisme dat mensen verdeelt in goeden en slechten, in mensen en onmensen. Het is een geestelijk racisme, een racisme dat een scheiding der geesten wil doorvoeren.

Dit racisme verspreidt zich via mensen die geen onderscheid meer maken tussen mens en mening, die denken dat een andere mening ook een andere mens betekent, een mens die zo totaal anders is dat je er niet meer kunt of wilt mee samenleven.
Dit racisme verspreidt zich via discussies zoals ik er net een gevoerd heb, discussies waarbij je zoveel wantrouwen tegenmoet komt dat je bijna niet anders kunt dan op je beurt de ander te gaan wantrouwen.
Wat voor mens is het immers die, louter op grond van een afwijkende mening, mijn menszijn in twijfel trekt?
Wat voor mens is het die zich zo bot en grof tegen me gedraagt dat ik wel een bijzonder weerzinwekkend, degoutant en fanatiek wezen moet zijn?
Is zo’n mens wel een mens?

En zo zijn we vertrokken voor een eindeloze, uitzichtloze discussie waarbij argumenten alleen maar dienen om de ander zoveel mogelijk te kwetsen en naar omlaag te halen, een discussie waarin het wederzijdse wantrouwen zich gaandeweg ontwikkelt tot pure walging en haat.
Zo voeden we een geest die mensen ertoe aanzet om elkaar uit te roeien, in naam van de rede en de menselijkheid.

Het is een geest die overal opduikt waar twee of meer in zijn naam aanwezig zijn.

Hoed u dus voor mensen die in naam van de rede en de mensheid spreken!
Want zij willen u een kopje kleiner maken.
Maar hoed u er nog meer voor om net hetzelfde te willen doen!
Want it takes two to tango.

Als deze geest opduikt, zijn er altijd twee die hem dienen.
En één ervan ben jezelf.

Dat is de harde les die ik moet leren uit die fameuze discussie: ik ben niet beter dan die ander.
Ik houd misschien wat meer mijn manieren, maar dat is slechts de buitenkant.
Van binnen voel ik net dezelfde geest opduiken die ik in de ander zo verafschuw.
Het is tegen die geest dat ik moet vechten, niet tegen de ander.
Want die is net zo goed slachtoffer als ikzelf.
Het enige verschil is dat hij het nog niet weet.

En dat weten, het weten omtrent de gevaarlijkste geest van onze tijd, de geest van blinde haat, van broedertwist en uitroeiing, dát weten moet ieder mens op zichzelf bevechten.
Als de strijd met de ander achter de rug is, begint de strijd met jezelf.
En eigenlijk is er geen verschil tussen beide.

Strijd met anderen is altijd een strijd met jezelf.

En zeggen dat ik alleen iets wilde schrijven over Marc Van Peel die hoopt dat Bart De Wever op zijn bek gaat …

20130629-125321.jpg

Marc den Tsjeef

20130629-125425.jpg

Het Verdriet van België (voor)

20130629-125552.jpg

Het Verdriet van België (tijdens)

20130629-125745.jpg

Het Verdriet van België (na de Kracht van Verandering)