De brand van de Notre Dame
Op maandagavond, de tweede dag van de Goede Week, brak brand uit in de Parijse Notre Dame. Algauw stond de kathedraal in lichterlaaie en verhief zich een grote rookwolk boven la ville lumière. Ik zal wel niet de enige zijn geweest die meteen dacht aan een aanslag. Het is een publiek geheim dat in Frankrijk geen enkele kerk nog veilig is. Gemiddeld worden er twee per dag gevandaliseerd, in brand gestoken of onteerd. Iedereen weet wie daar verantwoordelijk voor is, maar er wordt zedig over gezwegen. Ook nu weer ontkenden de autoriteiten onmiddellijk dat er kwaad opzet in het spel was, al moest het onderzoek nog beginnen. Er waren restauratiewerkzaamheden aan de gang in de kathedraal en daar moest de oorzaak van de brand gezocht worden. Wat er ook van zij – aanslag of restauratie – de brandende Notre Dame in het centrum van Parijs was een omineus beeld dat onwillekeurig deed denken aan de brandende twin towers in het centrum van New York, bijna 20 jaar geleden.
Bij antroposofen riep het nog een andere herinnering op: de brand van het Goetheanum, bijna 100 jaar geleden. Net als de Notre Dame was de antroposofische tempel niet opgetrokken door een gespecialiseerde bouwfirma maar door vrijwilligers. Talloze mensen hadden hart en ziel in dit gebouw gelegd en de brand was dan ook een enorme klap. De toenmalige antroposofische vereniging overleefde hem niet. Nochtans had ze, terwijl de vernietigende krachten van de eerste wereldoorlog Europa teisterden, een unieke scheppende prestatie geleverd. Helaas ontbrak er iets aan: bewustzijn. Rudolf Steiner wees daarop toen hij zei dat de brand weliswaar van buitenaf was aangestoken, maar dat de werkelijke oorzaak bij de antroposofen zelf lag. Ze waren te veel met zichzelf bezig geweest en daardoor hadden ze het gebouw geestelijk onbeschermd gelaten. De vlammen die het Goetheanum verteerden, waren een uiterlijk beeld van het luciferische vuur dat binnen de vereniging woedde.
Wrijvingen, afgunst, ijdelheid, fanatisme en andere egoïstische driften hadden tot gevolg dat het Goetheanum een geestelijke omhulling ontbeerde. Persoonlijke aangelegenheden eisten zoveel aandacht op dat er onvoldoende overbleef voor de tempel. Het was deze geestelijke verwaarlozing die het Goetheanum fataal werd. Iets dergelijks kan men ook zeggen van de Notre Dame in Parijs, en bij uitbreiding van alle Franse kerken en zelfs van het hele Europese culturele erfgoed. In plaats van zorg te dragen voor het kostbare geschenk dat het aan de mensheid heeft geschonken, laat Europa zich – als het ware in navolging van de antroposofische vereniging – meesleuren in onderlinge ruzies en wederzijdse beschuldigingen. Het gedraagt zich als een kunstenaar die een meesterwerk heeft geschapen maar zich dat niet realiseert. In plaats van trots te zijn op wat hij tot stand heeft gebracht, schaamt de Europese mens zich diep en probeert wanhopig goed te maken wat hij denkt verkeerd te hebben gedaan.
Het was verrassend om te zien hoeveel jonge Fransen diep getroffen waren door de brand van de Notre Dame – alsof de schok in hen een hoger zintuig had wakker gemaakt en ze iets gewaar werden van de geestelijke dimensie van het drama. Minder verrassend waren de cynische reacties op deze bewogenheid. Als mensen na een moslimaanslag kaarsjes branden, bloemen leggen en liedjes zingen, noemen de media dat ‘sereen’. Doen ze hetzelfde als een kathedraal brandt, dan noemen ze het ‘sentimenteel’. Ze steken er de draak mee, vragen zich af of het geld voor de restauratie niet veel beter aan een goed doel kan worden geschonken, of publiceren lijstjes met alle – in hun ogen – belachelijke reacties op de brand. Op Facebook verkondigde een linkse activist zelfs triomfantelijk dat hij al sinds 1789 voorstander is van het platbranden van kerken. Nee, het is al lang geen geheim meer welke diepe haat moderne intellectuelen koesteren voor alles wat christelijk is.
Deze haatdragende intellectuelen zijn per definitie materialistisch. Zonder het met zoveel woorden te durven zeggen, zijn ze ervan overtuigd dat een mens leeft van brood alleen. De gedachte dat een kunstwerk als de Notre Dame geestelijk voedsel is voor miljoenen, en dat geestelijk voedsel voor de mens even noodzakelijk is als fysiek voedsel, vinden ze bespottelijk. Daarom willen ze die ‘oude troep’ liefst van al vervangen door hedendaagse kunst, waar het dode intellect de plaats van de levende geest heeft ingenomen. De Franse president Macron zag zijn kans schoon. De Notre Dame, verklaarde hij, zou binnen vijf jaar worden heropgebouwd, mooier dan ooit. De boodschap was duidelijk: niet alleen zouden de moderne Fransen de klus veel vlugger klaren dan de middeleeuwers, ze zouden het ook veel beter doen. Prompt werd een architectuurwedstrijd uitgeschreven en de eerste kandidaat was Wim Delvoye die zijn genie ten dienste stelde van de wederopbouw. Of hoe een ongeluk nooit alleen komt.
Na de luciferische ramp, de ahrimaanse ramp. Het volstaat niet dat de kathedraal zwaar beschadigd werd, ze moet ook nog eens belachelijk worden gemaakt. Dat is de nieuwe trend. Historische gebouwen worden niet zomaar gerestaureerd, ze krijgen een hedendaagse make-over. Brak men ze vroeger af om er nieuwe voor in de plaats te zetten, dan combineert men nu beide: het oude gebouw verdwijnt niet, maar wordt innig verstrengeld met een hedendaagse constructie. De intellectuele klasse wordt daar lyrisch van: ze noemt het een prachtige symbiose van heden en verleden, een toonbeeld van vreedzame coëxistentie. In werkelijkheid is het natuurlijk het tegenovergestelde, want het Europese verleden is door en door christelijk, terwijl het Europese heden – althans dat van de machthebbers en intelligentsia – door en door antichristelijk is. De verbinding van beide tegenpolen leidt onherroepelijk tot een – letterlijke en figuurlijke – kleinering van het verleden.
Alles van waarde is weerloos. Als Europa de michaëlische krachten niet vindt om haar christelijke beschaving te beschermen, dan zal deze ‘tempel’ in vlammen opgaan of – erger nog – geïncorporeerd worden in een ahrimaanse constructie. Luciferische en ahrimaanse krachten zullen samenwerken om de christelijke beschaving te verminken en te vernederen, en van Europa één groot cultureel Golgotha te maken. Alleen michaëlische bewustzijnskrachten kunnen dat voorkomen, en dat zijn oordeelskrachten, onderscheidingskrachten. Ze zitten reeds vervat in het bijbelse scheppingsverhaal. ‘Op de zesde dag keek God naar zijn schepping en Hij zag dat het goed was‘. Met deze bedrieglijk eenvoudige woorden wordt iets heel essentieels aangeduid: een schepping moet beoordeeld worden, zonder oordeel is ze niet af. Europa heeft de afgelopen 2000 jaar een christelijke beschaving geschapen, maar die beschaving is niet af zolang we niet ‘zien dat het goed is’.
Wat we nodig hebben, zei Rudolf Steiner, is niet Christus maar bewustzijn van Christus. De scheppende heilsdaad is gesteld, Christus heeft zich verbonden met de aarde en daaruit is een christelijke beschaving ontstaan. Maar verre van te zien dat het goed is, kijken we met groeiende afschuw naar ons christelijke verleden. In die afschuw werkt Ahriman en het is op hem dat het michaëlische inzicht moet worden veroverd dat de Europese beschaving een goede schepping is. Uiterlijk gezien wordt dit kunstwerk vandaag het meest bedreigd door de islam. Die probeert het christendom al eeuwenlang te vernietigen en dat lijkt nu eindelijk te zullen lukken, maar alleen doordat de luciferische draak van binnenuit ahrimaanse hulp krijgt. Het is inderdaad opvallend hoe de Europese machthebbers en intellectuelen de islam de hand boven het hoofd houden. Rudolf Steiner voorspelde dan ook dat het intellect kwaadaardig zou worden. Het gevaar komt dus van twee kanten: van buitenaf en (vooral) van binnenuit.
Een stuitend voorbeeld van dat laatste is de paus van Rome, die de wereld rondreist om overal moslims – letterlijk en figuurlijk – de voeten te kussen. Als geen ander illustreert deze jezuïet in welke mate Europa ontbeert wat in wezen zelfkennis is: bewustzijn van het eigen christelijke wezen. Dat gebrek aan michaëlisch zelfbewustzijn zet de poorten open voor de tegenmachten, die zich als bloedzuigers vastzetten op het christelijke erfgoed en er iets weerzinwekkends van maken. Christus wordt als het ware voor de tweede keer aan het kruis geslagen, geen fysiek kruis dit keer, maar een etherisch kruis, een bewustzijnskruis. Het vraagt moed en inzicht om deze nieuwe kruisiging onder ogen te zien en niet mee te juichen met de farizeëers van onze tijd. Destijds werden deze michaëlische kwaliteiten belichaamd door Maria en Johannes, die aan de voet van het kruis stonden als een beeld van de vrouwelijke en mannelijke eigenschappen die moeten samenwerken om op de zesde dag te kunnen zien dat het – ondanks alles – goed is.
Deze Goede Vrijdag beleeft iedere kunstenaar wanneer een kunstwerk zijn voltooiing nadert. De mannelijke oordeelskrachten beginnen de vrouwelijke scheppingskrachten dan te verlammen en de kunstenaar wordt langzaam maar zeker toeschouwer bij zijn eigen werk. Wanneer hij die grens overschrijdt, moet hij het werk neerleggen. Het scheppen is dan afgelopen en het oordelen begint. Die overgang is als een geboorte en een sterven tegelijk: de kunstenaar moet zijn werk loslaten, want als hij er verder blijft aan werken dan begint hij het – zonder het te beseffen – weer te vernietigen. Hij verkeert dan in de overtuiging dat hij zijn fouten herstelt en zijn werk steeds beter maakt, maar in werkelijkheid doet hij het omgekeerde: hij maakt het steeds slechter. Het dringt niet tot hem door dat bij het overschrijden van de grenzen van het kunstwerk de scheppende levenskrachten veranderen in vernietigende doodskrachten.
Ik heb dat ooit eens op exemplarische wijze ondervonden tijdens mijn academietijd. Ik had een geslaagde modeltekening gemaakt, maar vond dat met name het hoofd beter kon. Waren portretten niet mijn specialiteit? Welaan dan. Dus veegde ik het hoofd uit en begon opnieuw. Het resultaat was echter niet beter maar slechter dan de eerste keer. Die fout moest uiteraard hersteld worden, maar dat lukte ook dit keer niet. Steeds wanhopiger probeerde ik mijn tekening te redden, maar het het ging van kwaad naar erger. Het uiteindelijke resultaat was een menselijke figuur met de kop van een monster (want ik had het papier kapot getekend). Intussen sloeg de leraar mijn ‘verbeterende slopingswerk’ stilzwijgend gade en maakte van iedere fase een karikatuur. Dat leverde een metamorfose-in-acht-stappen op van mens tot monster, waar de hele klas zich vrolijk over maakte. Ik ben nooit meer vergeten hoe belangrijk het is om te weten wanneer je moet stoppen.
Ieder (menselijk) scheppingsproces begint met het ontbranden van een innerlijk vuur: de geest wordt vaardig maar hij doet dat in luciferische gedaante. Die uitslaande brand moet met behulp van het verstand bedwongen worden. Dat leidt tot een gevecht in regel tussen levenskrachten en doodskrachten, tussen scheppingsroes en realiteitszin. Aan het eind dooft het luciferische vuur uit en overwint Ahriman. Dat is het moment waarop de kunstenaar het scheppende werk moet neerleggen, ook al is hij er niet tevreden over. Het accepteren van de grenzen van een werk is een oefening in gelatenheid, een erkennen van de onmacht om het oorspronkelijke visioen in een concreet beeld te vatten. Met name in onze tijd is dat een heel, heel moeilijke oefening, want enerzijds worden die ‘geestelijke visioenen’ (de helderziende waarnemingen die ten grondslag liggen aan ieder kunstwerk) steeds grootser, en anderzijds wordt de (door het materialisme veroorzaakte) honger naar de scheppingsroes steeds kwellender.
Het resultaat is een mens die van geen ophouden weet, die de wereld alsmaar beter wil maken en juist daardoor in de greep van Ahriman raakt. Zijn scheppingsroes is veranderd in een vernietigingsroes, en hij merkt het niet: hij breekt de oude wereld af in de overtuiging dat hij een Heerlijke Nieuwe Wereld opbouwt. Die waan klinkt door in de woorden van president Macron die de verwoeste Notre Dame nóg mooier wil maken. We beluisteren hier – niet toevallig uit de mond van een Fransman – de krankzinnige hoogmoed van onze tijd die denkt dat ze de middeleeuwse kathedralen kan en moet verbeteren. Zoveel hoogmoed leidt onvermijdelijk tot een val. De moderne mens kan niet accepteren dat het scheppen voorbij is, dat de Europese beschaving een grens bereikt heeft, en dat het oordelen nu moet beginnen. Het is trouwens begonnen, maar het is een onbewust vernietigend oordelen, een ahrimaans oordelen, geen bewust scheppend oordelen, geen michaëlisch oordelen.
De mensheid gaat vandaag over de drempel, maar ze weet het niet. Ze heeft nog niet het zintuig ontwikkeld om die grens waar te nemen en te weten wanneer ze moet stoppen. Ze beleeft dat ‘stoppen’ als een sterven, als het pijnlijke uitdoven van het scheppingsvuur, en klampt zich wanhopig vast aan de oude levensroes. De menselijke beschaving is oud geworden, ze heeft haar grenzen bereikt en is stervende. Of dat sterven de wetten van het lichaam zal volgen (en leiden tot een algehele ontbinding en vernietiging) dan wel die van de geest (en leiden tot een wederopstanding), hangt af van onze moed om stil te houden en dat sterven onder ogen te zien. Brengen we die – michaëlische – moed niet op om aan de voet van het kruis te staan en klampen we ons in plaats daarvan vast aan de illusie dat de beschaving wel zal blijven bestaan, dan worden we tot de vernietigers van die beschaving, dan doen we in vlammen opgaan waar we zozeer aan gehecht zijn.