Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: juni, 2019

Het levende denken (3)

  

Het cultiveren van het levende denken begint paradoxaal genoeg met de cultivering van het dode denken. Aan dat laatste hebben we onze vrijheid te danken en het is niet de bedoeling dat we die weer kwijtraken doordat ons denken tot leven komt. De doodskrachten die ons (huidige) denken beheersen, hebben het een ‘geraamte’ gegeven waardoor het vrij kan bewegen. Zonder dat dode geraamte zakt ons denken in elkaar, en dat is wat we momenteel zien gebeuren. Sinds de terugkeer van de geest na het aflopen van het Kali Yuga dringen de levenskrachten (die in wezen geestelijke krachten zijn) het denken weer binnen. Ze waren daaruit verdwenen naarmate het denken zich terugtrok in ons hoofd. Maar nu zakt dat denken bij wijze van spreken weer naar beneden en verbindt zich met onze gevoelens, emoties en driften. Als gevolg van deze (luciferische) vergeestelijking wordt ons denkgeraamte week, verliest ons denken zijn vorm en reageert het niet meer op onze wil.

Als we zelf willen (blijven) denken in plaats van onze gedachten te laten sturen door anderen, dan moeten we ons denkgeraamte – de logische structuur van ons denken – versterken. Tegelijk moeten we de doodskrachten beletten zich over ons hele denken te verspreiden en er als het ware één groot geraamte van te maken, een starre denkmachine die zo snel draait dat de onderdelen loskomen en de hele zaak uit elkaar valt. We moeten de doods- en levenskrachten met andere woorden gescheiden houden, we moeten voorkomen dat ze in elkaar doordringen zodat enerzijds ons ‘denkgeraamte’ week wordt en anderzijds ons ‘denkvlees’ verhardt. De doodskrachten moeten beperkt blijven tot de logica van ons denken zodat we vrij blijven, de levenskrachten moeten de ‘denkspieren’ soepel en sterk maken zodat ons denken beweeglijker wordt en meer geest kan opnemen. Dit scheiden en in evenwicht houden van beide tegengestelde krachten is de taak van ons Ik. 

In vroeger tijden was het denken veel levendiger en geestelijker dan nu, maar het was geen individueel denken, het was een groepsdenken. Niet de mens dacht, maar het ras, het volk, de streek, de familie waartoe hij behoorde. Vandaag keert dat oude groepsdenken weer terug en bedreigt ons nog prille Ik dat zelf wil denken. Deze (luciferische) vergeestelijking van ons denken, in combinatie met de (ahrimaanse) materialisering, leidt niet tot een hoger maar tot een lager bewustzijn. Uit angst voor het isolement van het individu en in ruil voor de geborgenheid van de groep geeft de moderne mens zijn Ik weer op. Maar de oude groepsgeesten – de volkszielen, de familiegoden, de genii loci enzovoort – hebben een stap achteruit gedaan ten voordele van de vrije Ik-mens. Als deze laatste de vrijgekomen plaats niet inneemt, dan doen de tegenmachten dat. Daarom is het groepsdenken vandaag kwaadaardig geworden. Menselijk en heilzaam is alleen nog het individuele denken, het Ik-denken.

Het oude groepsdenken werd geleid door de mysteriën en de religies. Zij hielpen de mens op weg naar zelfstandigheid, maar toen zijn vrije Ik gestalte kreeg werden ze een blok aan het been. Ze moesten vervangen worden door filosofie en wetenschap. Daardoor verloren de denkinhouden hun levende, geestelijke karakter en verbleekten tot dode, abstracte begrippen. Dit ‘sterven’ van de kosmische intelligentie schiep ruimte voor de vrije mens, maar maakte hem ook weerloos als een pasgeboren kind. Hij bezit nog niet de kracht om zijn vrijheid te gebruiken – zijn spieren zijn te zwak, zijn geraamte te week – en hij vult zijn dagen met slapen. Wil hij opgroeien in vrijheid dan moet hij aansterken door zich te voeden aan zijn moeder waaruit hij zich heeft losgemaakt. Hij moet zich met andere woorden omkeren en weer verbinding maken met zijn kosmisch-spirituele oorsprong. Dat mag echter niet op de oude manier gebeuren, door terug te keren naar het groepsdenken. De relatie met de geest moet vrij zijn, gebaseerd op individueel denken. 

Rudolf Steiner was de eerste die erin slaagde om als vrij mens weer aansluiting te vinden bij de levende, kosmische geest. Op eigen kracht sloeg hij een brug tussen de moderne wetenschap en de oude spiritualiteit. Wat voorheen alleen gevoelsmatig-intuïtief kon opgenomen worden, maakte hij toegankelijk voor het rationele denken. Zijn antroposofie is voor de meeste mensen echter onverteerbaar. Hun gevoel wordt nog beheerst door de afkeer voor de oude, onvrij makende religieuze denkpatronen en ze zijn niet bereid de kloof tussen religie en wetenschap weer te overbruggen. Maar ook voor antroposofen blijft het voorbeeld van Rudolf Steiner een onbereikbaar ideaal. Ze hebben een tussenstap nodig, en dat is de kunst. Die tussenstap zette Rudolf Steiner trouwens zelf ook. Voor hij zijn Filosofie der Vrijheid schreef – de filosofische grondslag van zijn antroposofie – schreef hij een esthetica, een filosofie van de kunst, die hij (eveneens) een fundament voor de antroposofie noemde.

Deze esthetica baseerde hij op het werk van Goethe. De hele moderne cultuur moest zich volgens hem op deze kunstenaar oriënteren, anders zou ze ten onder gaan. En aan het eind van zijn leven stelde hij zijn leerlingen opnieuw een kunstenaar tot voorbeeld: de dichter Novalis. Het waren dus kunstenaars – en geen wetenschappers of religieuzen – die Rudolf Steiner als voorbeeld gaf aan mensen die zich geroepen voelden het denken weer tot leven te wekken. Natuurlijk was Goethe (net als Novalis) ook een wetenschapper en een religieus mens. Van hem is trouwens de uitspraak dat wie kunst en wetenschap heeft, ook religie heeft. Die drie horen samen, net als denken, voelen en willen, of imaginatie, inspiratie en intuïtie. Maar ze ontwikkelen zich wel in een bepaalde volgorde. Eerst komt de religie, dan de kunst, en als laatste verschijnt de wetenschap, die tegelijk een keerpunt is. Vandaag moet die volgorde in omgekeerde zin worden gevolgd: de wetenschap moet zich (eerst) verbinden met de kunst vóór ze geesteswetenschap kan worden. 

Alle weten is afkomstig uit de kunst, schreef Schiller. De wetenschap is het (mannelijke) kind van de (vrouwelijke) kunst, en om levensvatbaar te zijn moet deze zoon zich weer verbinden met zijn moeder. Dat is de grote ommekeer die Rudolf Steiner tot stand heeft gebracht: hij heeft de moderne wetenschap verbonden met de kunst (van Goethe) en daaruit ontstond de antroposofie, de wetenschap van de geest. Als eerste baande hij zich een weg naar hoger bewustzijn met behulp van de twee vormen van lager bewustzijn die ieder modern mens ter beschikking heeft: het heldere, bewuste denken van de wetenschap en het dromerige, gevoelsmatige denken van de kunst. Geen van beide zijn wakkere vormen van denken: het wetenschappelijke denken is weliswaar wakker voor de materiële werkelijkheid, maar het slaapt voor de geest, terwijl het kunstzinnige denken op beide gebieden droomt. Maar door deze twee vormen van slapen met elkaar te verbinden, kan de mens wakker worden.

Hij kan echter ook nog (veel) dieper in slaap raken. Dat is de andere mogelijkheid die zijn pas veroverde vrijheid opent en die vandaag werkelijkheid aan het worden is. Ons wetenschappelijke denken slaapt voor de geest, en dus merken we niet dat die geest ons denken ongemerkt binnendringt en ‘dromerig’ maakt. We slapen dus niet alleen voor de geestelijke wereld maar dreigen nu ook voor de materiële wereld in slaap te vallen. In de kunst zijn zowel de levende geest als het dode denken binnengedrongen en hebben de kunstenaar helemaal in de war gebracht. Maar dat beseft hij evenmin als de wetenschapper. Geen van beiden realiseren ze zich dat hun denken veranderd is, dat het hoe langer hoe minder in staat is door te dringen in de (zowel materiële als geestelijke) werkelijkheid. Het volstaat dus niet dat de wetenschap zich tot de kunst wendt, want die verbinding kan twee kanten op: ze kan tot een hoger bewustzijn leiden, maar ook tot een lager. Dat hangt af van de manier waarop de verbinding tot stand komt: wakker of slapend. 

De eerste stap in de ontwikkeling van een hoger bewustzijn, is de verbinding van kunst en wetenschap, of beter gezegd, de bewustwording van die verbinding. Want ze is reeds een feit. Kunst en wetenschap zijn al lang geen op zichzelf staande, scherp afgegrensde gebieden meer, behalve misschien op fysiek vlak. Op geestelijk vlak hebben ze zich reeds met elkaar vermengd. Eerst drong in de kunst het rationele, abstracte denken van de wetenschap door, en daarna dook in de wetenschap het subjectieve, gevoelsmatige denken van de kunst op. Aan deze wederzijdse doordringing van kunst en wetenschap kunnen we aflezen dat er zich in de moderne mens een ander bewustzijn aan het ontwikkelen is. Maar of het een hoger bewustzijn is, valt zeer te betwijfelen. Een kunst die zich uitstrekt tussen pispot en kakmachine, en een wetenschap die iedere kritiek de mond snoert: het zijn zaken die wijzen op een verlaging, om niet te zeggen vrije val van ons bewustzijn.

Deze bewustzijnsverlaging is niet zomaar een terugkeer naar een vroegere vorm van bewustzijn. Het is veeleer de ontbinding van ons huidige bewustzijn. En het eerste wat daarbij verloren gaat, is ons onderscheidingsvermogen. Dat is nergens duidelijker dan in de kunst. Na duizenden jaren lang schoonheid te hebben geproduceerd, is ze overgeschakeld op lelijkheid. Ze is met andere woorden in haar tegendeel gekeerd, maar dat wordt niet eens opgemerkt. De kunstkenners (de intellectuelen, de wetenschappers) doen alsof er niets gebeurd is. Ze maken geen onderscheid tussen de oude ‘schone’ kunsten en de nieuwe ‘lelijke’ kunsten, hoewel het verschil hen in het gezicht schreeuwt. Het is alsof de wetenschap, door zich om te keren naar de kunst, volkomen verblind is geraakt, alsof ze geconfronteerd wordt met een werkelijkheid die haar zodanig overweldigt dat ze er de tegenwoordigheid van geest bij verliest. En die geest is het individuele Ik van de mens. 

Wat mag het dan wel zijn dat de ‘wetenschappelijke’ mens ziet wanneer hij zich tot de kunst wendt en dat hem als het ware in zwijm doet vallen? Twee dingen: enerzijds zijn ‘moeder’ waaruit hij geboren is, en anderzijds de diepe kloof die hem van haar scheidt. De scheppende moedergeest die hij in de kunst waarneemt, doet in hem het onstuitbare verlangen ontstaan zich in haar armen te werpen, maar voor zijn voeten gaapt een afgrond die hem doet terugdeinzen omdat hij gevuld is met louter haat. Hier zijn de doodskrachten werkzaam die kunst en wetenschap uit de moederschoot van de religie hebben gedreven, die hen tot wederzijdse vijanden hebben gemaakt, en die in de loop der eeuwen verstard zijn tot haat en afschuw. Met die afgrond van haat wordt de moderne mens geconfronteerd wanneer de kunstzinnige geest hem bij wijze van spreken op de schouder tikt en hij zich omdraait. Hij is als verlamd door de twee tegenstrijdige krachten waarmee hij geconfronteerd wordt: zijn (luciferische) verlangen en zijn (ahrimaanse) angst. 

Van dit alles is hij zich echter niet bewust. Het vergaat hem als de kunstliefhebber die een museum betreedt: zonder dat hij het beseft verandert zijn bewustzijnstoestand. Instinctief past hij zich aan aan zijn nieuwe, kunstzinnige omgeving: hij begint te ‘dromen’, want op een andere manier kan kunst niet worden waargenomen. Op dit dromen kan hij op twee manieren reageren: hij kan er zich aan overgeven en steeds dieper in slaap raken tot hij helemaal van de wereld weg is, of hij kan er zich ook tegen verzetten en halsstarrig vasthouden aan zijn oude ‘wakkere’ bewustzijn. Beide zijn instinctieve reacties: zowel het luciferische zwelgen in prachtige kunstzinnige en spirituele dromen, als het ahrimaanse afwijzen van alles wat afwijkt van de nuchtere, wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid. In het eerste geval kan men wel eeuwig in die museale wereld blijven ronddwalen, in het tweede geval keert men die ‘onzin’ geërgerd de rug toe.

Maar er is nog een derde mogelijkheid, en dat is de enige bewuste en vrije reactie: men kan proberen wakker te worden in de droom. Men kan proberen een bewustzijn te ontwikkelen dat zowel dromend als wakker is, zowel kunstzinnig als wetenschappelijk. Maar dat veronderstelt een scholingsweg, zoals ook het wetenschappelijke denken een scholingsweg veronderstelt. Men moet het leren om wakker te worden in de dromende, gevoelsmatige wereld van de kunst. Dat is geen luxe meer die voorbehouden is aan kunstliefhebbers, want sinds de terugkeer van de geest, leven we in toenemende mate in een museale wereld. Zonder dat we het beseffen, wordt de werkelijkheid steeds kunstzinniger en reageren we daarop door te dromen. We zien dat weerspiegeld in de hedendaagse kunst, die – met haar pispotten en kartonnen dozen – nauwelijks nog te onderscheiden valt de gewone, dagelijkse werkelijkheid. Wat zij in beeld brengt is het vervagen van de grens tussen kunst en werkelijkheid.

Dit in elkaar doordringen van de tegenpolen, dit werkelijk worden van de kunst en kunstzinnig worden van de werkelijkheid, is een gevolg van de terugkeer van de geest. Wat er gebeurt wanneer we ons daar niet bewust van worden, zien we in diezelfde hedendaagse kunst: ontwikkelde mensen staan er vol bewondering te kijken naar pispotten en uitwerpselen, zonder zich van enig kwaad bewust te zijn. Wel integendeel, ze wanen zich ver verheven boven de barbaren die enkel maar pispotten en uitwerpselen zien. Verre van wakker te zijn in een droom, dromen zij in wakkere toestand. En dat is ook de bewustzijnstoestand die in de gewone werkelijkheid snel terrein wint. De hedendaagse kunst is dan ook een dringende waarschuwing: zij toont ons tot welke laagten de mens kan wegzinken als hij niet wakker wordt in de droom, als hij niet beseft dat hij een nieuw bewustzijn moet ontwikkelen en actief de kunstzinnige en de wetenschappelijke sfeer met elkaar verbinden. 

Smeltweer

  

Annie M.G. Schmidt

Het levende denken (2)

  

 

Volgens Rudolf Steiner zal het denken weer tot leven komen in drie fasen: de imaginatie, de inspiratie en de intuïtie. ‘De trappen van het hoger bewustzijn’ noemt hij ze. Levend denken is met andere woorden het stapsgewijs opklimmen tot bewustzijn van de geest. In onze tijd staan we nog helemaal onderaan deze trap. Wie kan immers zeggen dat hij de geestelijke wereld in beelden voor zich ziet, dat hij de stemmen hoort van geestelijke wezens of dat hij in harmonie met hen leeft! Tot nog toe kennen we slechts één mens die erin geslaagd is een volkomen levend denken te ontwikkelen, en dat is Rudolf Steiner. Onnodig te zeggen dat niemand zelfs maar in zijn buurt komt. Van alle antroposofen die ik heb ontmoet waren er maar één of twee waarvan ik dacht: die mensen weten, zien en kunnen meer dan anderen. Zelf voel ik na 35 jaar antroposofie nog altijd vooral de onmacht om mij te ontworstelen aan de aardse zwaarte en de stairway to heaven te beklimmen.

Denken tot leven wekken gaat ontzettend langzaam. Het is dan ook iets waar we de hele tweede helft van de mensheidsontwikkeling mee bezig zullen zijn. In het verleden zijn we langzaam ingeslapen voor de geest, in de toekomst zullen we er langzaam wakker voor worden. Pas als eenieders denken helemaal levend is geworden zal die ontwikkeling afgelopen zijn. We hebben dus nog de tijd, we staan pas aan het begin. Toch wees Rudolf Steiner voortdurend op de dringende noodzaak om wakker te worden, en vandaag is het de actualiteit die ons daar dagelijks aan herinnert. Hoe valt die dringendheid te rijmen met de zeeën van tijd die nog voor ons liggen? De sleutel tot dat raadsel geeft Rudolf Steiner ons in zijn karmavoordrachten, wanneer hij het heeft over het proces van inslapen en ontwaken. Hij wijst er en passant op dat dit proces tot het moeilijkste behoort dat geesteswetenschappelijk onderzocht kan worden. Het gaat dus om iets heel fundamenteels. 

Wanneer we ’s avonds in slaap vallen, verlaat ons Ik ons lichaam en vertrekt naar de geestelijke wereld. ’s Morgens keert het terug en dringt ons lichaam binnen via onze tenen en vingertoppen. Dat gaat heel geleidelijk. Een fatsoenlijk mens, aldus Rudolf Steiner, wordt uiterlijk om 7 uur wakker – en blijft ook wakker – maar een half uur later is zijn Ik nog niet verder gekomen dan zijn enkels. Zo beschrijft hij het letterlijk. Ons Ik heeft de hele dag nodig om ons fysieke lichaam weer in bezit te nemen. Wanneer het dat lichaam ’s avonds helemaal vult, begint het het alweer te verlaten (via het hoofd) en vallen we in slaap. Ons geestelijk wezen is dus voortdurend in beweging, niet alleen overdag maar ook ’s nachts. Dan doorlopen we al onze voorbije levens in omgekeerde volgorde en we worden pas wakker wanneer we bij het allereerste aangekomen zijn. Dat gebeurt zelfs, voegt Rudolf Steiner er monkelend aan toe, wanneer we tijdens een voordracht even indommelen. 

Maar als ons Ik ’s morgens nog maar in onze tenen zit, hoe kunnen we ons dan al klaarwakker voelen? Het antwoord op die vraag luidt: omdat er in de geestelijke wereld andere wetten heersen dan op aarde. In de fysieke wereld kan iets maar op één plek zijn, in de geestelijke wereld is een geest overal. Zodra ons Ik in onze tenen kruipt, is het werkzaam en voelbaar in ons hele lichaam. Dezelfde alomtegenwoordigheid doet zich ook voor na het inslapen, bij het beleven van onze voorbije levens. Die spelen zich niet af in de tijd, anders zouden we ze nooit allemaal kunnen doorlopen tijdens een hazenslaapje. Waarschijnlijk treden ze op als een soort tableaux vivant zoals we dat ook na onze dood te zien krijgen. En daarin kunnen we ons vrij bewegen, want er is geen ruimte of tijd in de geestelijke wereld. Omdat ons denken aan de aarde gebonden is, kunnen we ons dat moeilijk voorstellen, maar het verklaart wel waarom ons bewustzijn ’s morgens meteen overal is, ook al zit ons Ik pas in onze grote teen. 

Hetzelfde geldt voor ons hoger bewustzijn: hoe weinig we er ook van realiseren, de werking ervan laat zich voelen in onze hele lichaam. Om te beginnen is dat ons astrale lichaam, waar ons denk- en gevoelsleven zich afspeelt. Dat ondergaat onmiskenbare veranderingen, ook al worden ze pas geleidelijk merkbaar. Die veranderingen beïnvloeden op hun beurt ons etherische lichaam en ons fysieke lichaam, al valt daar weinig of niets van te merken. Vooral met het fysieke lichaam maken we deel uit van de aarde, die ons gemeenschappelijke lichaam is, het mensheidslichaam. Wat het levende denken aan ons eigen lichaam doet, doet het dus aan de hele wereld. Dat geldt uiteraard ook voor het dode denken. Zelfs zonder dat we het in daden omzetten, werkt het verstarrend, verhardend en ziekmakend op onze medemensen, op de samenleving, op de natuur, op het klimaat. Al houden we op de natuur geweld aan te doen, gezond kan ze pas weer worden als ook ons denken tot leven komt. 

En dat dient stapsgewijs te gebeuren. Eerst moet het imaginatieve denken ontwikkeld worden, daarna het inspiratieve denken en ten slotte het intuïtieve denken. Deze stappen komen overeen met denken, voelen en willen. Aangezien ze zich in onze (geestelijke) zieleruimte afspelen, zijn ze er altijd alledrie tegelijk. Zoals je niet kunt denken zonder ook te voelen en te willen (en omgekeerd), zo bestaat er ook geen imaginatief denken zonder inspiratief en intuïtief denken: ze horen samen, ze vormen één geheel. Maar de menselijke ziel is ook gebonden aan de aarde, ze is in tijd en ruimte geplaatst, en dat betekent dat denken, voelen en willen niet alleen duidelijk onderscheiden kunnen worden (ruimte) maar ook dat ze zich in een welbepaalde volgorde ontwikkelen (tijd). Keren we deze volgorde om en vermengen de drie gebieden zich, dan ontstaat er chaos. Hetzelfde geldt voor de imaginatie, de inspiratie en de intuïtie: we moeten ze duidelijk van elkaar onderscheiden en we moeten ze één voor één ontwikkelen.

Doen we dat niet, dan struikelen we over onze eigen voeten en komen geen stap verder. Dat is wat momenteel gebeurt. We maken steeds minder onderscheid tussen denken, voelen en willen. Wat we een gevoel noemen, is maar al te vaak een oordeel, en wat we een gedachte noemen is vaak niet meer dan een mening, dat wil zeggen een gevoel dat onder woorden is gebracht. Dat gevoel wordt dan weer in hoge mate bepaald door de idealen die we koesteren, door datgene wat we willen. Denken we maar aan het begrip ‘racisme’ dat steevast gepaard gaat met hevige emoties die zelden in de werkelijkheid wortelen maar des te meer in het ideaal van Alle Menschen werden Brüder. Denken, voelen en willen vormen in toenemende mate een kluwen dat chaos veroorzaakt. Niet het grote broederschapsideaal is daar verantwoordelijk voor, maar het feit dat we het ideaal niet onderscheiden van de voorstellingen die we ervan maken, noch van de gevoelens die het in ons opwekt. 

Denken, voelen en willen ontwikkelen zich ook in de tijd. Als kind ontplooien we eerst onze wil, daarna ons gevoel en ten slotte ons denken. Wordt die natuurlijke volgorde omgekeerd doordat we al in de kleuterklas leren denken nog voor onze wil en ons gevoel ontwikkeld zijn, dan ontstaan de ontwikkelingsstoornissen die vandaag zoveel problemen veroorzaken. Ook ons hoger bewustzijn dient in de juiste volgorde ontwikkeld te worden, en dat des te meer naarmate het de geest benadert, want die doet imaginatie, inspiratie en intuïtie ineenvloeien. Eigenlijk zijn niet wij het die de geest benaderen, het is de geest die ons benadert en die ons denken weer tot leven wekt. Rudolf Steiner voorspelde dat we op natuurlijke wijze weer helderziend zouden worden, dat wil zeggen zonder dat we er iets voor hoeven te doen. Op dezelfde manier zullen we ook helderhorend en helderwillend worden. Dat hangt niet van onszelf af, het is de wil van de geest. Maar het is wel de bedoeling dat we er onze wil van maken.

We leven op het Keerpunt der Tijden, de hele mensheidsontwikkeling keert zich om. Het geleidelijk inslapen voor de geest verandert nu in een geleidelijk ontwaken voor de geest. Dat is – net als het gewone inslapen en ontwaken – een kosmische beweging, een beweging van de wereldgeest. Wij kunnen daar als mens niks aan doen. Of we het nu willen of niet, we zullen ontwaken voor de geest en ons denken zal opnieuw tot leven komen. Maar of dat ontwaken ons tot heil zal strekken dan wel ons tot waanzin drijven, dat hangt wel van onszelf af. Tot aan het Keerpunt der Tijden werden we geleid door de geestelijke wereld. Die heeft zich nu teruggetrokken en we staan op eigen benen. Deze pasverworven vrijheid brengt echter grote gevaren met zich mee, want de tegenmachten zien hun kans schoon, niet om de ontwikkeling van ons hoger bewustzijn te verhinderen (want dat kan niemand), maar om ze in de war te sturen, om ze tegen zichzelf te keren en er een lager, dierlijk bewustzijn van te maken. 

Dat doen ze paradoxaal genoeg door de ontwikkeling van ons hoger bewustzijn te stimuleren en te versnellen. Lucifer maakt ons denken dromeriger en gevoelsmatiger, zodat het meer geest kan opnemen. Hij breekt de harde, starre vormen van ons dode denken af, maakt het weker, doet grenzen en onderscheidingen vervagen. Ahriman van zijn kant perst de tijd als het ware samen. Hij verleidt er ons toe de hele toekomstige ontwikkeling nu reeds te willen realiseren. Dat komt erop neer dat de geest – waarvoor Lucifer ruimte schept – gematerialiseerd wordt, opgesloten in de harde, starre vormen van het dode denken. Die bezwijken vervolgens onder dit ‘geestelijk geweld’, vallen in stukken uiteen en gaan tot ontbinding over. Als de mens zijn verstand niet wil verliezen, als hij niet overspoeld wil worden door dwingende imaginaties en stemmen die hem tot slaaf maken van de tegenmachten, als hij wil verhinderen dat ze zijn Ik uitdrijven en diens plaats innemen, dan moet hij op de rem gaan staan, dan moet hij zijn denken vertragen.

De gevolgen van dit versnelde, bezeten denken vallen in onze tijd duidelijk waar te nemen. Rudolf Steiner waarschuwde er reeds voor. De gevaren van helderhorendheid (inspiratie) zijn nog veel groter dan die van helderziendheid (imaginatie), en het behoort tot de akeligste dingen die hij gezegd heeft dat er steeds meer mensen zouden verschijnen die geen mensen meer zijn, die geen Ik bezitten maar louter instrument van de tegenmachten zijn. Wie de Social Justice Warriors aan het werk ziet, kan zich niet van de indruk ontdoen dat hij het had over dit soort agressieve, voor geen rede vatbare en door angst gedreven wezens. Hoe dan ook, het is huiveringwekkend om te zien hoe steeds meer mensen tekenen van bezetenheid vertonen, hoe ze niet helder meer kunnen denken, hoe hun gevoelsleven overspoeld wordt door dierlijke driften. Het is alsof ze innerlijk aan het desintegreren zijn. Het gaat dan ook steeds meer om wat Bernard Lievegoed ‘de redding van de ziel’ noemde.

Op de achtergrond van dit aardse drama staat een kosmisch drama. Toen Christus op aarde kwam, bleef Michaël achter op de zon om daar de kosmische intelligentie te beheren, de scheppende kracht van het Woord. Dit moeilijk te vatten begrip kan misschien nog het best omschreven worden als ‘de harmonie der sferen’. In ieder geval, toen Christus op aarde zijn leven had geofferd, bracht Michaël ook een offer in de hemel: hij deed afstand van de kosmische intelligentie en gaf ze in handen van de mensheid. Hij liet ze, zoals Rudolf Steiner het beschrijft, langzaam neerdruppelen op aarde, als een langzaam sterker wordende regenbui. De kosmische intelligentie schoot wortel in de hersenen van de mens, die voor het eerst in zijn bestaan zelf begon na te denken. Aanvankelijk waren slechts enkelingen daartoe in staat, maar geleidelijk werden het er meer en meer, en vandaag beschouwen we het als vanzelfsprekend dat iedereen voor zichzelf kan denken. 

Lang niet alle engelen gingen akkoord met het besluit van Michaël, er ontstond zelfs onenigheid in de hemel. Als we zien wat er vandaag op aarde gebeurt, kunnen we dat maar al te goed begrijpen. De kosmische intelligentie is bijna helemaal in handen van de tegenmachten gevallen en dat heeft hen een enorme macht gegeven die zelfs doorwerkt tot in de geestelijke wereld. Michaël, die net als Christus zijn lot verbonden heeft met dat van de mens, wacht nu tot deze hem de intelligentie weer ter hand stelt zodat hij de ontwikkeling ervan in goede banen kan leiden. Hij kan de mens maar helpen als deze hem tegemoet komt en zelf het initiatief neemt. Dat betekent dat het lot van de aarde – en tot op zekere hoogte ook van de geestelijke wereld – in onze handen ligt. Daarom hamerde Rudolf Steiner er steeds weer op dat we wakker moeten worden, want hoe weinig Michaël ook kan doordringen in ons denken, zijn werking wordt gevoeld in heel de wereld, ook de geestelijke.

Ons denken weer ter beschikking van Michaël stellen, betekent de ontwikkeling ervan vertragen, ze onttrekken aan de vergeestelijking van Lucifer en de versnelling van Ahriman. Een denken dat de kracht niet bezit om die (geestelijke) snelheid te volgen, struikelt voortdurend over zijn eigen voeten, komt geen stap vooruit en zakt ten slotte uitgeput in elkaar. Het slaagt er niet in zich een duidelijk beeld te vormen van de geest die zich in ons bewustzijn kenbaar wil maken en in plaats daarvan treden vage imaginaties op die veel dwingender zijn dan de heldere begrippen van ons dode denken. Pas wanneer we deze onbewuste ‘visioenen’ doordringen met abstracte gedachten nemen ze een duidelijke vorm aan en kunnen we een vrije relatie aangaan met de geest die er zich in uitdrukt. Tegelijk krijgen die gedachten een innerlijke samenhang die ze nu niet meer hebben. Het tot leven wekken van het denken impliceert dus een wederzijdse toenadering van mens en geest, van dood denken en levend denken.   

De lege kamer

  

De verkiezingen zijn voorbij en met grimmig genoegen lees ik in de kranten de reacties en beschouwingen. Ik geniet van de verontwaardiging, de ontzetting, de woede en de afschuw over weer een ‘zwarte zondag’, over de zoveelste ‘ruk naar rechts’, over het alsmaar groeiende populisme – om niet te zeggen fascisme – in Vlaanderen. Ik geniet ervan als van de boksmatch voor de wereldtitel zwaargewichten tussen Anthony Joshua en Andy Ruiz: een grote, rijzige Adonis met een gespierd, afgetraind lichaam tegen een kleine, zwaarlijvige deplorable met z’n bleke vel vol tattoos. Het was alsof het beschaafde, ontwikkelde en artistieke Links en het lelijke, ordinaire en plompe Rechts hier samen in de ring stonden. Iedereen ging ervan uit dat de grote, gespierde Joshua korte metten zou maken met dat kleine, vette varken. Iedereen, behalve enkele kenners die zeiden: Joshua gaat neer. En ze kregen gelijk. De gedoodverfde favoriet ging liefst vier keer tegen de vlakte voor de scheidsrechter er een eind aan maakte.

Hoogmoed komt voor de val. Joshua had zijn tegenstander zwaar onderschat. De verleiding was dan ook groot. Eén blik op Ruiz en je vroeg je af: wat komt die papzak in een boksring doen? Maar wierp je ook een blik op zijn palmares dan volstond dat ruimschoots om je van gedacht te doen veranderen. Joshua, glimlachend en vol van zichzelf, vond dat blijkbaar niet nodig. Toen hij de eerste keer neerging, stond het ongeloof op zijn gezicht te lezen: wat gebeurt hier, dit kan toch helemaal niet? Ruiz van zijn kant kraaide geen victorie, hij bleef rustig en wachtte zijn tijd af. En die kwam: nog drie keer sloeg hij blaaskaak Joshua neer, tot de scheidsrechter hem uit zijn lijden verloste. Na de wedstrijd bleek de nieuwe wereldkampioen – die er volgens de altijd vermakelijke Tyson Fury uitzag alsof hij alle Snickers van Californië had opgegeten – een vriendelijke en bescheiden jongen te zijn die alle grote woorden schuwde en zichzelf niet op de borst sloeg. Een verademing in dat wereldje vol opgefokte alfa-mannetjes. 

De titelkamp bij de zwaargewichten was een politieke metafoor. Wat Rechts had doen winnen in Vlaanderen (maar ongetwijfeld niet alleen daar) was de hoogmoed van Links, dat vol minachting neerkeek op de white trash van het andere kamp. De stemmers op het extreemrechtse Vlaams Belang waren in hoofdzaak gewone mensen – mannen met bierbuiken, vrouwen die naar Thuis kijken – en daar mag intellectueel Links graag de draak mee steken. Maar dit keer brak het hen zuur op, want de Vlaamse deplorables, die ze voortdurend te kakken zetten en die daar niks kunnen tegen doen omdat ze geen toegang hebben tot de media, haalden hun gram in het stemhokje. De uitslag was één grote uitgestoken middenvinger naar de mooie, beschaafde, welstellende en o zo zelfgenoegzame intellectuelen en culturo’s die er plezier in scheppen die lompe stieren van rechts te sarren door voor hun achterlijke neus heen en weer te zwaaien met holebi’s, transgenders, moslims, loonklooffeministen en andere rode vlaggen. 

Omdat woorden wekken maar voorbeelden trekken, heb ik besloten een Ruizke te doen. Mijn tegenstander in de ring is professor Ignaas Devisch, docent filosofie en ethiek aan de universiteit van Gent, en net als Joshua un beau garçon. Om de haverklap verschijnt hij op televisie, hij schrijft aan de lopende band artikels voor de krant, en hij is ook nog eens lang en slank. Zelf weeg ik meer dan 100 kilo, dus het plaatje klopt, al heb ik wel geen tattoos. Onze schriftelijke boksmatch gaat over een krantenartikel met de stoere titel ‘Denk maar niet dat ik zal zwijgen’. Ignaas Devisch slaat zich daarin luid op de borst om iedereen te tonen hoe moedig hij wel is en hoe hij desnoods in zijn eentje stand zal houden tegen de gewetenloze vijand. Wel, ik ben van plan deze wereldkampioen knock out te slaan in de tweede ronde en aan te tonen dat hij niet alleen een lafbek is, maar ook een domkop die het niet verdient les te geven aan een universiteit. Zo doen boksers dat: eerst verkopen ze trash talk en daarna slaan ze erop. 

Eerste ronde. Ignaas Devisch begint met een hot item: Dominiek Steppe, een pas verkozen Kamerlid voor Vlaams Belang, heeft in een interview verklaard het homohuwelijk een brug te ver te vinden. Dat vindt professor Devisch absoluut niet kunnen en hij is dan ook blij dat ze door haar partij het zwijgen werd opgelegd. Ik zal haar niet missen, voegt hij eraan toe. Hoezo, missen? Hij lijkt ervan uit te gaan dat Vlaams Belang dezelfde taktiek toepast als politiek-correct links: één verkeerd woord en het is afgelopen met je. Dat vindt de professor duidelijk een toe te juichen praktijk: alle rotte appels moeten eruit, zonder pardon. Maar aan het eind van zijn artikel schrijft hij: ‘Ik zal niet zwijgen over het belang van vrije meningsuiting, inclusief voor extreemrechtse politici. Dus leden van Vlaams Belang: doe jullie werk als volksvertegenwoordiger of partijlid, geef jullie visie over cultuur, spreek jullie uit voor of tegen holebi’s.’ Jawel, het staat er letterlijk, zwart op wit. Wie het niet gelooft, kan het nalezen in De Standaard van 7 juni, pagina 35.

De match is pas begonnen of de professor gaat al neer. Ik heb hem niet eens geraakt, hij is over zijn eigen voeten gestruikeld. Iedereen heeft recht op vrije meningsuiting, toetert hij, maar als Dominiek Steppe haar mening uit, vindt hij het niet meer dan normaal dat ze het zwijgen wordt opgelegd. Hij spoort Vlaams Belangers aan om zich uit te spreken voor of tegen holebi’s, maar bij het eerste kritische woord over het homohuwelijk worden ze aan de schandpaal genageld. Het lijkt wel een valstrik, een muizenval. Zou de professor die academische taktiek ook toepassen in zijn ‘auditoria die open staan voor iedereen’ en waar hij ‘met zoveel mogelijk mensen in debat wil gaan’? Hij zou alvast niet de enige zijn. Ik heb mijn oudste dochter ooit eens geholpen met een paper waarin ze haar mening moest geven over hedendaagse kunst. Ik waarschuwde haar: daar kunnen ze niet tegen! Ze wuifde het weg, haar docent was een faire kerel die nooit iemand fleste. Maar wie had er aan het eind van het jaar een buis aan haar been? Jawel. 

Ik heb eigenlijk al geen zin meer om verder te boksen. Er valt geen eer te behalen aan zo’n tegenstander. Maar wie in de ring stapt, moet doorgaan, en dus wil ik deze misleider zo vlug mogelijk KO slaan. Ignaas Devisch is een van de velen die aanvallen wat ze beweren te verdedigen door te zeggen ‘dat er natuurlijk grenzen zijn aan de vrije meningsuiting’. Merkwaardig genoeg vallen die grenzen meestal samen met de grens tussen links en rechts. Dat is ook hier weer het geval. De mening van Dominiek Steppe is rechts en aangezien de vrijheid van meningsuiting alleen geldt voor correcte – en dus linkse – meningen, mag, ja moet haar het zwijgen worden opgelegd. Ignaas Devisch liegt dus wanneer hij zegt op te komen voor eenieders vrije meningsuiting. Het is natuurlijk mogelijk dat hij het niet opzettelijk doet en dat hij niet weet dat hij zichzelf tegenspreekt. In dat geval is hij geen leugenaar maar een domkop. Ik weet niet wat erger is.

Door zich nadrukkelijk op te werpen als verdediger van de vrije meningsuiting – ook van extreemrechtse politici – en het tegelijk volkomen vanzelfsprekend te vinden dat Dominiek Steppe de mond wordt gesnoerd, doet Ignaas Devisch uitschijnen dat haar mening geen mening is die vrij geuit mag worden maar een schanddaad die streng gestraft moet worden. Waarom? Dat zegt de professor er niet bij. Waarschijnlijk gaat hij ervan uit dat in een beschaafde samenleving alle mensen gelijke rechten hebben en dat homo’s derhalve net zo goed als hetero’s moeten kunnen trouwen en kinderen krijgen. Wat het eerste betreft heeft hij natuurlijk gelijk, maar het tweede is een al te voorbarige conclusie. Want als mannen met mannen mogen trouwen, waarom zouden meisjes dan niet met hun vader mogen trouwen? En als twee mannen recht hebben op kinderen, waarom zou een alleenstaande man daar dan geen aanspraak op mogen maken? Er zijn genoeg alleenstaande moeders die geen man willen.

Het huwelijk is een instelling die in het leven werd geroepen om moeder en kind te beschermen, om te voorkomen dat de moeder alleen moet opdraaien voor de opvoeding van het kind, en om dat kind zowel een vader als een moeder te geven. Het is met andere woorden een poging om de fysieke ongelijkheid tussen man en vrouw te compenseren, om evenwicht te scheppen waar er geen is. Wellicht was het op grond van dit harmoniserende en natuur-overstijgende karakter dat Goethe het huwelijk het begin en het hoogtepunt van alle beschaving noemde, en dat de kerk het heilig verklaarde. Het holebi-huwelijk verandert de wezen van het huwelijk en – als Goethe gelijk heeft – ook de beschaving. Het minste wat men daarvan kan zeggen, is dat het een debat waard is. Maar daar is Ignaas Devisch het helemaal niet mee eens. Dominiek Steppe heeft niet het recht het holebi-huwelijk in vraag te stellen. Blijkbaar is dat huwelijk een instituut dat boven alle twijfel verheven is. 

Dat slaat natuurlijk nergens op. Er is geen enkele reden waarom het hetero-huwelijk wel en het holebi-huwelijk niet in vraag zou mogen worden gesteld. Maar daar gaat de bel. De eerste ronde is voorbij en ik heb ze ruim gewonnen op de punten. Niemand kan naast de aperte tegenspraak kijken tussen het begin en het einde van het artikel. Wat mij betreft heeft de professor al zijn gezicht verloren, nu de rest nog. De tweede ronde is trickyer, want nu gaat het om Schild en Vrienden, het clubje – ook wel extreemrechtse conservatieve Vlaams-nationalistische jongerenbeweging genoemd – rond Dries Van Langenhove, alweer een beau garçon. Zijn kompanen hebben een collega van Ignaas Devisch bestookt met e-mails omdat hij een website had opgezet die de vuile was van Schild en Vrienden buiten hing. Dergelijke intimidatie vindt de professor ranzig, ontoelaatbaar, schandelijk, intolerabel. Hij gaat nu helemaal over de rooie: ‘blijf godverdomme met jullie poten af van de integriteit van iedereen in dit land!’ 

Nu moet ik een beetje opletten, want een tegenstander die zo wild tekeer gaat, kan gevaarlijk worden. Wat Dries Van Langenhove en co gedaan hebben, is inderdaad niet proper. Mensen bestoken met haatmails en zelfs doodsbedreigingen is smerig, laag bij de gronds. Volkomen akkoord dat Ignaas Devisch dit afkeurt. Maar waar was hij toen Joke Schauvlieghe zodanig bestookt werd met haatmails en bedreigingen dat ze helemaal van de kaart was en ontslag nam als minister van Landbouw? Heeft de professor dat toen ook in heftige bewoordingen veroordeeld? Ik kan me daar niks van herinneren. En waar was hij toen Dylan Vandersnickt, een jonge N-VA medewerker die een gore grap op twitter had geplaatst, zo hevig onder vuur werd genomen dat hij zelfmoord pleegde? Kwam Ignaas Devisch toen ook op televisie vertellen dat dit absoluut niet kon, dat het een schanddaad was, dat ze godverdomme met hun poten van deze jongen hadden moeten afblijven? 

De vraag stellen is ze beantwoorden. Links bezondigt zich al tientallen jaren aan dit soort praktijken, en op veel grotere schaal, maar daar wordt niet tegen geprotesteerd. Hoe zou het ook kunnen! Het gebeurt in de media, en de geviseerden kunnen er zich niet verdedigen want ze hebben geen toegang tot die media. Ook persoonlijke e-mails en doodsbedreigingen worden niet geschuwd, daar kunnen talloze rechtse politici van meepraten. Ze zwijgen echter, want alleen linksen hebben recht op verontwaardiging. Ik keur het gedrag van Schild en Vrienden niet goed, zeker niet, maar godlievehemel, waar hebben ze hun mosterd vandaan gehaald! Het verbaast mij dat het nog zolang geduurd heeft. Hoelang worden rechtse mensen niet al gedemoniseerd, belasterd, uitgescholden, het spreken belet en bedreigd door linkse activisten? Zo is Schild en Vrienden trouwens ontstaan: als security voor Theo Francken, wiens lezingen voortdurend verstoord werden door schreeuwende Social Justice Warriors

Wie ziet hoe deze verontwaardigden tekeer gaan aan Amerikaanse universiteiten begrijpt dat beveiliging geen overbodige luxe is voor rechtse sprekers. En dat zijn helemaal geen bloeddorstige fascisten die aan het begin van hun lezingen de Hitlergroet brengen, maar mensen die bijvoorbeeld tegen abortus zijn, of tegen het homohuwelijk, of tegen aparte rechten voor transgenders. Het zijn gewoon andersdenkenden, mensen met een niet-linkse, niet politiek-correcte mening. En om die reden worden ze nu al decennia lang gedemoniseerd, uitgescholden, geïntimideerd, bedreigd en opgejaagd door links. Het is zo erg dat velen hun mond niet meer durven opendoen uit angst hun job, hun reputatie en zelfs hun leven te verliezen. Nooit heb ik Ignaas Devisch daarover één woord van kritiek horen uiten, maar gebeurt het voor één keer in de omgekeerde richting, dan staat hij trillend van woede recht en roept dat hij zich niet het zwijgen zal laten opleggen.

Wat een farce! Het is alsof een goed getraind leger dat al jarenlang een machteloos volk terroriseert opeens een groepje kwajongens ziet naderen dat met stenen begint te gooien. Op slag barst de verontwaardiging los bij de zwaarbewapende soldaten: wat een schanddaad, wat een ranzig, racistisch gedrag! En uit de rangen van het woedende leger maakt zich een slanke krijger los die moedig naar voor stapt, de haren achteruit werpt en manhaftig roept: denk maar niet dat ik zal zwijgen, stelletje lafbekken en huilebalken! Het is om in de grond te zinken van schaamte. Maar schaamte is nu net wat figuren als Ignaas Devisch niet kennen. Deze praalhans – die helemaal in het wit gekleed zijn heldendaad nog eens mocht overdoen op tv – doet me denken aan de verzen: ze zijn als graven met Pasen, witgekalkt maar vol bederf. Ik durf dat witgekalkte graf al geen mep meer geven, stel je voor dat ik er een barst in sla en al die vuiligheid over me heen krijg! Laat ik maar besluiten met een citaat van Koen Meulenaere. Iemand op zoek naar een lege bovenkamer? Ignaas verhuurt er al jaren één.

  
 

Het levende denken (1)

  

Een lezer vraagt me: hoe zie ik dat, levend denken cultiveren? Hij had me net zo goed kunnen vragen: hoe word je antroposoof? Want de core business van de antroposofie is het denken weer tot leven brengen. Die formulering kan op twee manieren begrepen worden: het denken levend maken en het denken nader tot het leven te brengen. Ze betekenen allebei hetzelfde. Dood denken is denken dat zich (te) ver van het leven verwijderd heeft. Levend denken cultiveren betekent dus de kloof tussen het dode denken en de levende werkelijkheid verkleinen. Dat is geen geringe opgave, want die kloof is ontzettend groot geworden. In de kranten kunnen we iedere dag lezen hoe er gedachten ontwikkeld worden die niets meer met de werkelijkheid te maken hebben, ja die de werkelijkheid gewoon omkeren. Dat is dan ook de volgende fase in het sterfproces van het denken: het denken wordt kwaadaardig, het vergrijpt zich aan de werkelijkheid. Het gaat niet alleen dood, het wordt ook dodelijk.

Een stervend denken is een denken dat zich losmaakt van de levende werkelijkheid en overgeleverd wordt aan de zwaarte van de materie en de wetten die daar heersen. Dat betekent dat het denken mechanisch wordt, het verliest zijn beweeglijkheid en wordt stram. Ten slotte valt het helemaal stil en gaat tot ontbinding over. Het is soms pijnlijk om te lezen of te horen hoe onsamenhangend het moderne denken geworden is, hoe het niet meer bij machte is een logische gedachtengang te volgen. Het rijgt gedachten aan elkaar zonder enig verband, gedachten die elkaar tegenspreken. Mensen zeggen in de ene zin dat iets wit is en in de volgende zin dat het zwart is, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Ze lijken niet meer te weten wat ze denken, het is alsof ze niet meer zelf denken. En dat is ook het geval. Een denken dat sterft, maakt zich niet alleen los van de werkelijkheid maar ook van de denker, wiens plaats wordt ingenomen door krachten die het lijk systematisch afbreken. 

Een denken dat tot ontbinding overgaat, begint te stinken. De kranten – waar men dat dode denken aan het werk ziet – hebben het voortdurend over de riolen van het internet, over de bruine onderstroom van de samenleving, over de bagger in de sociale media. In feite hebben ze het over zichzelf, over hun eigen stinkende denken dat ze overal op projecteren. Het resultaat is haatzaaierij, oorlogspropaganda. Ontbindend denken werkt polariserend, zaait wantrouwen, zet mensen tegen elkaar op, verdeelt de wereld in links en rechts die elkaar naar het leven staan. En de mens realiseert zich dat niet, want zijn denken is in handen van de tegenmachten gevallen. Zij zijn het die de stank verspreiden en van het denken één grote, uniforme brij maken. Stront is overal hetzelfde, er is niks persoonlijks of menselijks meer aan. Het dode, tot ontbinding overgegane denken bestaat enkel nog uit de afvalstoffen van het levende denken, uit lege, abstracte gedachten die ieder verband verloren hebben, zowel met de werkelijkheid als met elkaar. 

Hedendaagse kunst giet dit dode, ontbindende denken in beelden. Daarom bestaat het – letterlijk en figuurlijk – uit rommel, afval, uitwerpselen. Het allereerste hedendaagse kunstwerk was een pispot, Marcel Duchamp vatte er op visionaire wijze de hele 20ste eeuwse kunst mee samen. In die kunst schuilt een diepe tragiek, want ze is waar: ze toont ons de realiteit van het ontbindende denken. Maar zo zien we het natuurlijk niet, want ons denken (dat ons denken niet meer is) keert de werkelijkheid om. We menen beelden van levend denken te zien en staan daar vol bewondering voor, maar ons zien is omgekeerde blindheid, onze bewondering omgekeerde angst. Wie deze beelden van het dode denken benadert met een levend denken – en dus ziet wat er werkelijk te zien is – deinst verschrikt achteruit voor de (geestelijke) stank die de tegenmachten verspreiden, maar ook voor hun dodelijke agressie. Want als hij durft te zeggen wat hij ziet, wordt hij aan alle kanten onder vuur genomen.  

Na de beelden komen de woorden. De stank en de agressie van het in staat van ontbinding verkerende denken manifesteert zich in toenemende mate ook buiten de kunstwereld. In de politieke correctheid zien we duidelijk hoe het denken zich tegen zichzelf keert: met onsamenhangende, tegenstrijdige, maar geraffineerde en intimiderende redeneringen wordt het denken verboden. Aan de Amerikaanse universiteiten wordt dat pijnlijk zichtbaar. De wetenschap wordt er stap voor stap het zwijgen opgelegd. Onderzoekers wier bevindingen niet stroken met de politiek correcte dogma’s worden ontslagen of krijgen geen geld meer. Professoren wordt het lesgeven onmogelijk gemaakt door schreeuwende studenten, die hen soms zelfs van de campus wegjagen. Tot nog toe zijn er geen doden gevallen, maar de protesterende studenten schuwen het geweld niet. Regelmatig moet de politie massaal uitrukken als het denken weer eens door wilde horden wordt aangevallen.  

Waar we vandaag getuige van zijn, is niets minder dan de terechtstelling van het denken. Die wordt uitgevoerd door het denken zelf, of beter gezegd, door de tegenmachten die het in hun greep hebben gekregen en het tegen zichzelf richten. Het hele wetenschappelijke apparaat wordt langzaam losgemaakt van de waarheid en verbonden met de leugen. Dat heeft verregaande gevolgen. Eén voorbeeld: op gezag van deze wetenschap wordt steeds meer aangedrongen op verplicht vaccineren. In Amerika is iedere 18-jarige reeds 75 keer ingeënt. De vaccins – die allesbehalve onschuldig zijn – worden steeds meer gecombineerd tot een cocktail die de mens van bij zijn geboorte moet beschermen tegen alle mogelijke ziekten. In werkelijkheid gebeurt het omgekeerde: hij wordt weerloos tegen deze ziekten omdat zijn immuunlichaam systematisch verzwakt. Wat we hier zien opdoemen is het medicijn dat Rudolf Steiner voorspeld heeft en dat de mens helemaal zou afsluiten voor de geest. 

Via de hedendaagse kunst dringt het dode denken door in de gevoelswereld en legt dat lam. Via de hedendaagse wetenschap dringt het door tot in de wil van de mens: het wordt hem fysiek onmogelijk gemaakt om nog zelf te denken. Het is een ontredderende ervaring om te discussiëren met mensen en vast te stellen dat ze vol goede wil zijn maar niet meer kunnen denken. Het is alsof ze door een denkberoerte getroffen zijn: ze maken innerlijk allerlei denkbewegingen maar hun lichaam luistert niet meer, het is ontoegankelijk geworden voor hun geest en diens goede wil. Zelf zijn ze zich daar niet van bewust, want ze nemen hun denken niet meer waar. Dat is namelijk wat de hersenen doen: ze maken het denken zichtbaar, ze zijn een spiegel waarin het denken zichzelf kan waarnemen en bewust worden van zichzelf. Maar die spiegel wordt kapot geslagen door het bombardement van chemicaliën waaraan de hedendaagse mens blootstaat.

En dat alles gebeurt op gezag van de wetenschap. Geen wonder dat uitgerekend studenten en jonge intellectuelen zich keren tegen het oude, nog waarheidsgetrouwe wetenschappelijke denken: hun denkapparaat is ontregeld, hun geest is niet meer in staat erin door te dringen en het te gebruiken, ze zijn hulpeloos overgeleverd aan de tegenmachten. Het is huiveringwekkend om de bezetenheid, maar ook de angst, te lezen in de ogen van deze jongeren, het kruim van de intelligentsia, de toekomstige leiders van de mensheid. Rudolf Steiner voorspelde dat het intellect kwaadaardig zou worden en dat is wat we vandaag overal zien gebeuren. Het dodelijke, rottende denken verspreidt zich als een infectie, een virus dat kinderen van jongs af wordt ingespoten, zowel geestelijk als lichamelijk. Niemand ontsnapt eraan, en wie zich verzet – omdat hij ziet wat het met kinderen doet – wordt verketterd, als een misdadiger te kijk gesteld, uit zijn ouderrechten gezet.  

Het cultiveren van het levende denken is een poging om de ziel van de mens te redden, en dat vergt een strijd op leven en dood tegen een verpletterende overmacht die zich op alle gebieden manifesteert, geestelijk, fysiek en sociaal. Op fysiek gebied wordt het immuniteitssysteem aangevallen, op sociaal gebied het vertrouwen, op geestelijk gebied de moraliteit. Deze overmacht keert alles in zijn tegendeel: het immuniteitssysteem begint zichzelf aan te vallen, het vertrouwen wordt wantrouwen, de moraliteit wordt immoraliteit. De ontketende tegenmachten vinden hun aangrijpingspunt in het dode denken van de mens: dat is hun bruggenhoofd, van daaruit lanceren ze hun geallieerde aanval op de ziel van de mens. Zolang die mens zijn denken niet herovert, zolang dat denken dood en dodelijk blijft, zullen al zijn pogingen om zich te verzetten tegen de ontmenselijking schipbreuk lijden. Want in alles wat de mens doet, is zijn denken werkzaam. Hij is een animal rationale

Schakelt men het denken van de mens uit, dan schakelt men ook zijn menselijkheid uit, dan wordt hij een dier. Geen dier echter dat geleid wordt door een geniaal instinct, maar een dier dat geleid wordt door wilde, chaotische en egoïstische driften. Deze dierlijke mens staat veel lager dan het dier, hij is een monster zoals we het in de dierenwereld nergens tegenkomen. De voorbije wereldoorlogen hebben dat ten overvloede geïllustreerd. De beestachtigheid van het mensdier kent geen grenzen. De redding van de ziel – de redding van de menselijkheid van de mens – begint bij het denken. Dat dode denken moet weer omgekeerd worden, het moet in zijn oorspronkelijke – levende en levenwekkende – staat worden hersteld. Het verleden – vanaf de schepping tot vandaag – was één langgerekt sterven van het levende denken. Het culmineerde in de vrije mens die nu de keuze heeft dat sterven voort te zetten of om te keren. Die keuze is de zin en het doel van het hele mensheidsverleden.

We beleven momenteel het Keerpunt der Tijden: de hele wereld wordt ‘omgekeerd’. Maar het dode denken beweegt niet mee, het blijft star in dezelfde richting verder gaan, het gaat steeds meer tot ontbinding over. Om de keuze te maken waarvoor we staan, hebben we maar een bepaalde tijdsspanne, de tijd van het dode denken zeg maar. Het is immers dat dode denken dat een vrije keuze mogelijk maakt. Begint het tot ontbinding over te gaan, dan verliezen we die vrijheid weer, dan raken we in de greep van de tegenmachten. Het komt er dus op aan dat dode denken te gebruiken voor het uiteen begint te vallen en onbruikbaar wordt. We moeten het gebruiken om na te denken over het denken, over de vrijheid die het ons biedt, maar ook over de grote gevaren die het inhoudt. Juist doordat het denken zich steeds meer van ons losmaakt en sterft, zijn we in staat het waar te nemen en erover na te denken. En dat is een voorwaarde om doordrongen te worden van de noodzaak om er ons weer mee te verbinden en het tot leven te wekken. 

Rudolf Steiner bekloeg er zich over dat de moderne mens zo ongelooflijk goed kan denken maar het niet doet. Hij maakt geen gebruik van het schitterende vermogen dat hij van het verleden gekregen heeft. Hij laat het zich ontfutselen door de tegenmachten, als een rijkeluiskind dat het familiefortuin erdoor jaagt. We leven in een tijd van grote beslissingen, aldus Rudolf Steiner, en die kunnen allemaal teruggebracht worden tot de beslissing om te denken, om het dode denken – dat kostbare instrument – ter hand te nemen en weer tot leven te wekken, om het uit handen van de tegenmachten te houden of te trekken. En daarmee ben ik weer terug bij het begin van deze uiteenzetting, want die beslissing werd genomen in het voorgeboortelijk leven, met name in de Michaëlschool en -cultus waarover Rudolf Steiner aan het eind van zijn leven sprak. Daar werd de antroposofie verwekt, daar ontstond de wil om het denken weer tot leven te wekken.

Waar Rudolf Steiner zich dus eigenlijk over bekloeg was dat zo weinig mensen zich bewust werden van die wil, want er hadden veel meer mensen aan deze Michaëlbijeenkomst in de hemel deelgenomen, dan er op aarde tot de antroposofie kwamen. Hier duikt het thema op waar Rudolf Steiner steeds weer op hamerde: we moeten wakker worden. We moeten ons dode (maar bewuste) denken verbinden met onze levende (maar onbewuste) wil. Die twee moeten in elkaar doordringen: de wil moet het denken weer tot leven brengen, het denken moet licht ontsteken in de duistere gebieden van de wil. Dat is wakker worden. Levend denken is denken waarin onze wil werkzaam is. Maar die wil kan pas werkzaam worden als we hem kennen. Veel jonge mensen ontbreekt het aan wilskracht, ze zijn onverschillig, lusteloos, ten prooi aan hun driften. Maar dat komt niet doordat ze niks willen, het komt doordat ze niet weten wat ze willen. Hun denken en hun willen zijn ontkoppeld, ze kunnen elkaar niet meer bereiken.

Wakker worden is daarom nauw verbonden met karmabewustzijn. Als we erachter willen komen wat we willen in dit leven, wat onze levensopgave is, dan moeten we niet in onszelf kijken, want daar treffen we vooral wensen aan. We moeten naar buiten kijken, naar de concrete werkelijkheid van ons leven, want dat is een beeld van onze wil. Voor jonge mensen ligt dat moeilijk omdat ze nog niet veel beeldmateriaal hebben. Daarom moeten ze geholpen worden door oudere mensen die op een heel leven kunnen terugkijken en zich een veel duidelijker beeld kunnen vormen van hun wil. In dit karmaonderzoek overbrugt de mens de kloof tussen denken en willen. Het is dan ook in de eerste plaats een aangelegenheid van het hart. Levend denken is hartelijk denken, het is denken met het hart. Het is ook sociaal denken, denken in gesprek met anderen. Daarom stond in het centrum van Rudolf Steiners karmavoordrachten het gesprek tussen de oude (denkende) zielen en de jonge (willende) zielen. Dat is het hart van de antroposofie. 

Kunst en politiek

  

Eén van de vele reacties op de verkiezingsuitslag van afgelopen zondag was een open brief van Elke Neuville, een ‘tv-maakster en columniste’ waar ik nog nooit van gehoord had. In haar brief richt ze zich tot de 18 procent van de bevolking die voor het Vlaams Belang heeft gestemd en ze doet dat in naam van de 82 procent die dat niet heeft gedaan. Je moet er maar op komen. Na 30 jaar sanitaire verontwaardiging over het Vlaams Belang vraagt een mens zich af hoe ze hetzelfde nog eens op een andere manier gaan zeggen. Sinds de eerste ‘Zwarte Zondag’, toen het Vlaams Blok 1 miljoen stemmen haalde, zijn in de media al ontelbare variaties verschenen op het thema dat ook Elke Neuville weer bespeelt – uiting geven aan de afschuw voor extreem-rechts – en het houdt maar niet op. Je zou bijna bewondering krijgen voor de gedrevenheid en kreativiteit van links Vlaanderen als het gaat om het uitschelden, bespotten, kleineren, schofferen, veroordelen en minachten van rechts Vlaanderen.

Links kan in Vlaanderen dan ook beroep doen op zowat alle kreatief talent. Schrijvers, dichters, kunstenaars, musici, acteurs, filmmakers en andere kreatievelingen: allemaal behoren ze tot het linkse kamp. Zelfs de communistische PVDA, het vroegere Amada, kan bogen op een hele rits Bekende Kunstenaars. In het rechtse kamp daarentegen vind je er niet één. De reden daarvoor is bekend: wie ook maar in de buurt van extreem-rechts komt, kan zijn artistieke carrière wel op zijn buik schrijven. Het overkwam The Strangers, destijds een van de meest populaire zanggroepen in Vlaanderen. Eén optreden voor het (toen nog) Vlaams Blok en het was afgelopen met hun succes. Nergens konden ze nog optreden, niemand durfde hen nog te boeken. En zo vergaat het iedere artistiekeling die het waagt zijn diensten te verlenen aan ‘de vijand’. De buitenwacht let er misschien niet op, maar in de kunstwereld weet iedereen welk lot hem beschoren is als hij zich niet houdt aan deze (ongeschreven) wet.

De open brief van Elke Neuville is dan ook minder gericht aan de 18 procent Vlaams-Belangstemmers dan aan de artistieke gemeenschap waartoe ze behoort en de subsidiërende overheid waarvan ze afhankelijk is. Hen wil ze duidelijk maken hoe flink en hoe recht in de leer ze is. Men mag niet vergeten dat kunstenaars volkomen afhankelijk zijn van de appreciatie van het publiek, en dus van de kunstpausen die deze appreciatie sturen. Kunstpausen hebben vandaag de status van ingewijden en zieners. Het zijn geestelijke leiders die het ware geloof behoeden. Verketterd worden door zo’n paus is het ergste wat een kunstenaar kan overkomen. De deuren van de kunstwereld gaan dicht, niemand waagt het nog met hem om te gaan, het is alsof hij niet meer bestaat. Geen enkele kunstenaar durft dat risico te lopen. Daarom houdt hij zich ver van alles wat rechts is en neemt hij iedere gelegenheid te baat om zijn trouw aan het ware, linkse geloof te bevestigen. 

Zonder deze nauwe alliantie met de kunstwereld zou links Vlaanderen er nooit in geslaagd zijn op zo grote schaal haar groteske boodschap te verspreiden. Vlaanderen bestaat voor de helft uit superieure linkse mensen en voor de andere helft uit inferieure rechtse mensen. Dwars door Vlaanderen loopt een morele scheidslijn, met aan de ene kant liefdevolle, goedwillende idealisten, en aan de andere kant haatdragende racisten en fascisten. Vlamingen zijn ofwel zeer goed ofwel zeer slecht. Daartussenin is er niets, want wie niet links is, is rechts tot extreem-rechts. Niemand zou deze kinderachtige wereldvisie geloven als ze niet op kreatieve, originele en geraffineerde manier aan de man werd gebracht en als dat niet gebeurde met de bezieling en de gedrevenheid van een kunstenaar. Net als deze laatste doet Links wat haar gevoel haar ingeeft. Dat het daardoor voedsel geeft aan Rechts, daar trekt het zich niets van aan. Het heeft immers een roeping, een missie, en daar laat het zich door niets of niemand van afhouden.

Er is iets fundamenteel tegenstrijdigs aan deze alliantie van kunst en politiek. Sinds wanneer zijn kunstenaars politiek geëngageerd? Ze wijden hun leven aan de kunst en daar moet alles voor wijken. Ze hebben de vrijheid lief en laten zich niets voorschrijven. Het zijn individualisten die hun eigen weg gaan, en bereid zijn daar zware offers voor te brengen. Hoe valt dat te rijmen met de dienstbaarheid aan een ideologie die iedereen dwingt politiek correct te zijn, die de vrijheid aan banden legt met een vloedgolf van regels, wetten en verboden? Dit duivelspact tussen kunst en (linkse) ideologie is alleen mogelijk omdat de kunst zelf ideologisch is geworden. Probeerde ze vroeger de zintuiglijke werkelijkheid een ideële vorm te geven (de formulering is van Rudolf Steiner), dan doet ze nu het omgekeerde: ze probeert ideeën in een materiële vorm te gieten. Kunst is met andere woorden in haar tegendeel gekeerd: de vorm primeert niet langer op de inhoud, alles draait nu om de – intellectuele, ideologische – inhoud. 

In de politiek is dan weer het omgekeerde gebeurd: de ideeën die vroeger haar inhoud uitmaakten, zijn vervangen door lege vormen. Verkiezingen zijn niets anders dan theater: spektakelstukken die de bevolking in de ban houden en de indruk wekken dat zij het voor het zeggen heeft. In werkelijkheid doen de politieke partijen wat zij willen. Rechts heeft de voorbije verkiezingen gewonnen, maar het is heel goed mogelijk dat we een linkse regering krijgen. De bevolking heeft daar niet de minste zeggenschap over. Terwijl ze zich blindstaart op het verkiezingsdrama dat voor haar wordt opgevoerd, wordt ze ongemerkt beroofd van haar stem, haar geld en haar vrijheid. Nergens is die omkering zo duidelijk als bij Links. In oorsprong een sociale beweging die opkwam voor de rechten van het gewone volk, is zij vandaag de ideologie van de elite geworden en spant zij zich tot het uiterste in om het gewone volk te onderdrukken en te demoniseren. Maar omdat de vorm – de kleur, de naam, de slogans – dezelfde is gebleven, komt Links daarmee weg.

Deze omkering, hoe radicaal ook, is nog altijd niet doorgedrongen tot het algemene bewustzijn. Nog altijd wordt Links beschouwd als de vertegenwoordiger van de kleine man, van de underdog, van de minderheid. Niemand associeert Links met macht en geweld, ook al waren de totalitaire machthebbers van de 20ste eeuw allemaal links en hebben ze het leven gekost aan 100 miljoen mensen. Maar deze feiten, hoe ontzettend ook, doen er niet toe, want Links verstaat de kunst om haar nieuwe inhoud te verbergen achter verleidelijke vormen. Ook de omkering van de kunst is na 100 jaar nog altijd niet doorgedrongen tot het moderne bewustzijn. Kunstenaars maken al lang geen mooie dingen meer, ze stellen pispotten tentoon of pronken met hun uitwerpselen, en dat weerzinwekkende gedrag verbergen ze achter een rookgordijn van ronkende ideeën. Net als Links is de kunst in haar tegendeel gekeerd, en het feit dat dit niet wordt waargenomen, geeft een idee van de bewustzijnsverdovende kracht die uitgaat van deze dubbele omkering.

Adolf Hitler was de eerste om gebruik te maken van deze kracht. Hij was niet alleen een kunstenaar die politicus werd, hij maakte van de politiek ook een kunst. Zijn meetings waren zorgvuldig geregisseerde en tot de verbeelding sprekende massaspektakels. Zelf trad hij op als een bevlogen acteur die de menigten in vervoering bracht. Hij verzekerde zich daarbij van de medewerking van de zeer begaafde regisseuse Leni Riefenstahl en gebruikte het nieuwe filmmedium om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Maar hij deed meer dan dat: hij plaatste de kunst zelf op de politieke agenda. De tentoonstelling Entartete Kunst die hij organiseerde, zindert nog altijd na en droeg sterk bij tot het succes van de hedendaagse kunst. Hitler was een visionair die instinctief begreep hoe cruciaal de verbinding van kunst en politiek was. Het gaf hem een onwaarschijnlijke overtuigingskracht en zelfs de grootste geesten – denken we maar aan Thomas Mann en Martin Heidegger – lieten er zich door misleiden.

Wanneer we denken aan wat Rudolf Steiner zegt over de sociale kunst dan kunnen we begrijpen waarom de Duitsers – het meest ontwikkelde en vooruitstrevende volk van die tijd – zich een rad voor de ogen liet draaien. Het samengaan van kunst en politiek stond (en staat nog altijd) in de sterren geschreven. Het is de volgende, beslissende stap in de ontwikkeling van de mensheid: politiek wordt verheven tot kunst en kunst breidt zich uit tot de hele werkelijkheid. De kloof tussen kunst en maatschappij – die nooit groter was dan in de 19de eeuw – moet (en zal) overbrugd worden. Dit streven leeft in de ziel van de moderne mens, het is zijn grootste ideaal, zijn diepste verlangen: Alle Menschen werden Brüder, alle mensen worden sociale kunstenaars. Aan dat verlangen appelleerde Adolf Hitler, en aan dat verlangen appelleert Links nog altijd. Juist omdat het zo’n groot mensheidsideaal is, wekt de verbinding van kunst en politiek onweerstaanbare zielekrachten, zielekrachten die ten goede of ten kwade kunnen worden gebruikt.

Het verschil tussen goed en kwaad ligt in de mate van bewustzijn waarmee deze krachten worden gewekt en aangewend. In nazi-Duitsland gebeurde dat onbewust en onder dwang, met als gevolg dat de tegenmachten er zich meester over maakten. Adolf Hitler ging niet bewust en weloverwogen te werk, hij wist niet wat hij deed en zijn volgelingen wisten het evenmin. Ze reageerden instinctief, zonder hun (gezonde) verstand te gebruiken. In communistisch Rusland gebeurde hetzelfde en in het China van Mao eveneens. Door middel van beelden en slogans werd overal het diepste verlangen van de mens aangesproken, en daar ging zo’n magische werking vanuit dat het rationele bewustzijn helemaal verlamd werd. Dat bewustzijn was de bloem van de voorbije mensheidsontwikkeling en in plaats van bevrucht te worden door het verlangen naar een betere wereld waar Alle Menschen Brüder zijn, werd het brutaal verkracht en keerde het grootste aller idealen in zijn tegendeel.  

Na de verkiezingen van afgelopen mei klonken opnieuw overal stemmen die waarschuwden voor een herhaling van de jaren ’30 in Duitsland. Niet ten onrechte, want het is nog altijd hetzelfde ideaal dat in zijn tegendeel wordt gekeerd. De manier waarop Rechts vandaag gedemoniseerd wordt door Links, doet verdacht veel denken aan de manier waarop de joden door de nationaalsocialisten tot zondebok werden gemaakt, en het cordon sanitaire waarachter honderdduizenden Vlamingen al 30 jaar opgesloten zitten, is een moderne versie van de concentratiekampen. Maar dat bedoelen die waarschuwende stemmen natuurlijk niet. Nee, ze zien het helemaal omgekeerd. Juist die rechtse Vlamingen vormen het grote gevaar, want ze demoniseren de moslims, de migranten, de homo’s en andere minderheden. Dat die rechtse Vlamingen geen vinger uitsteken naar die minderheden, maar alleen protesteren tegen hun arrogante en zelfs agressieve gedrag, doet er niet toe. Alles wordt omgekeerd.

De wereld is als het ware in beweging gekomen, op ieder gebied gaan de tegenpolen in elkaar over: links wordt rechts en rechts wordt links, politiek wordt kunst en kunst wordt politiek, meerderheid wordt minderheid en minderheid wordt meerderheid, winnaars worden verliezers en verliezers winnaars, zelfs mannen worden vrouwen en vrouwen worden mannen. Alles is in beweging, een buitengewoon complexe en verwarrende combinatie van omkeringen, alsof de wereld binnenstebuiten wordt gekeerd en zich helemaal vernieuwt. Slechts één iets onttrekt zich aan die vernieuwende beweging en dat is ons denken. Dat is nog altijd het oude, materialistische denken van de 19de eeuw. Het is vandaag zelfs onbeweeglijker dan ooit. Tussen onze linker- en rechterhersenhelft is vrijwel geen verkeer meer. Beide benaderingen van de werkelijkheid – de mannelijke en de vrouwelijke zeg maar – zijn verstard tot ideologieën. Ons denken is tot stilstand gekomen. Het werkt niet meer.

Dat wil zeggen: wij werken niet meer. In plaats dat we ons verstand gebruiken, gebruikt het verstand ons. Denken is een automatisme geworden dat zich aan onze wil onttrekt en zijn eigen gang gaat. En dat is natuurlijk de gang van de tegenmachten. Zij bedienen zich van ons denken omdat we het zelf niet doen. Rudolf Steiner bekloeg zich daar al over. We kunnen ongelooflijk goed denken, zei hij, maar we doen het niet. We laten dat bij uitstek menselijke vermogen ongebruikt liggen, met alle gevolgen van dien. Daarom hamerde hij erop dat we ons denken weer in beweging moesten brengen en de verstarring overwinnen die het gedood had. Dit dode denken staat vandaag tegenover een wereld die steeds levendiger, steeds beweeglijker, steeds geestelijker wordt. En met die geest gaan de materialistische ideologieën waarin het denken is uiteengevallen – een linkse en een rechtse – een nietsontziende strijd aan.

Zolang de mens zijn denken niet zelf ter hand neemt, zal hij meegesleurd worden in deze strijd, die in wezen een strijd is tussen Christus en de tegenmachten. En omdat de mens deze strijd niet doorziet, kiest hij, zonder het te beseffen, de kant van de tegenmachten. Zolang de mens brieven schrijft zoals Elke Neuville en zich opsluit in een – linkse of rechtse – ideologie, draagt hij bij tot deze strijd, een strijd die hij nooit kan winnen omdat hij niet op geestelijk vlak wordt gevoerd. De echte, geestelijke strijd bestaat uit het weer in bezit nemen van het denken dat nu in handen is van Lucifer en Ahriman, die het onder elkaar verdelen. Het weer in beweging brengen van dat denken, impliceert een strijd met de tegenmachten die ieder op hun gebied willen blijven en niet verbonden willen worden met het gulden midden, dat wil zeggen met Christus. Hij is de Logos, het wezen van het denken. Hij is ook degene die de wereld in beweging brengt en aan ons de vrije keuze laat of we willen mee bewegen of niet.