Lichtbaken (13)
Tot hier (de uitgebreide versie van) mijn uiteenzetting over de geestelijke dimensie van de begripsverwarring tussen karikatuur en kartoen. Wat de lezer van deze theoretische beschouwing moet onthouden, is dat de karikatuur géén in beeld gebrachte idee is, maar een in beeld gebrachte mens. De karikatuur is met andere woorden een portret. Maar ze is natuurlijk geen gewoon portret, ze is een overdreven portret, een gechargeerd portret zoals men ook wel eens zegt. De karikatuur is inderdaad een frontale aanval op het fysieke uiterlijk van de mens. Diens zintuiglijke verschijning wordt op alle mogelijke manieren geweld aangedaan. De geportretteerde is, zou je kunnen zeggen, het slachtoffer van een terroristische aanslag. Toch gaat het in dit geval niet om zinloos geweld, want ondanks de soms groteske vervormingen blijft de mens in kwestie herkenbaar. Meer zelfs, hij wordt nog een stuk herkenbaarder.
Ooit zat ik op de Gentse Feesten een karikatuur te tekenen toen een van de omstaanders uitriep: het lijkt er meer op dan hijzelf! Hij vond dat mijn (overdreven) portret méér leek op de man die ik aan het tekenen was dan de man zelf. Dat was natuurlijk een onzinnige uitspraak, want hij kon mijn tekening toch alleen maar vergelijken met de man die hij zag zitten. Of misschien toch niet? Volgens Rudolf Steiner nemen we het Ik van een mens rechtstreeks waar. We lezen het niet af aan zijn fysieke verschijning. Het is dus niet zo dat, wanneer we een mens ontmoeten, er in ons bewustzijn een soort gezichtherkenningsprogramma wordt opgestart dat het uiterlijk van de betrokken persoon scant en de resultaten vervolgens vergelijkt met een database die ergens in datzelfde bewustzijn opgeslagen ligt. Zo gaat het niet. We nemen het geestelijk wezen van de mens rechtstreeks, op helderziende wijze, waar zonder bemiddeling van het fysieke uiterlijk.
Dat verklaart de op het eerste gezicht nonsensikale uitroep van de toeschouwer. Hij had zowel het lichaam als de geest van de man waargenomen, had beide vervolgens vergeleken met mijn tekening, en was tot de conclusie gekomen dat de tekening méér leek op het Ik van de man dan zijn eigen fysieke verschijning. Van dat hele waarnemings- en vergelijkingsproces was hij zich natuurlijk niet bewust. Niemand beseft nog dat we voortdurend helderziende waarnemingen hebben. We realiseren ons niet dat we het lichaam van een mens op zintuiglijke wijze waarnemen, en zijn geest of zijn Ik op bovenzintuiglijke wijze. We beleven die twee zeer verschillende waarnemingen als één enkele, ongedeelde waarneming. Onze waarneming van de mens is dus een gemengde waarneming. Je zou ze kunnen vergelijken met de kleur groen, die eveneens ontstaat doordat twee verschillende kleuren – geel en blauw – met elkaar vermengd worden.
We weten dat groen gevormd wordt door geel en blauw, maar van onze waarneming weten we niet dat ze gevormd wordt door een zintuiglijke en een bovenzintuiglijke component. De karikatuur confronteert ons dus met iets waarvan we ons totaal niet bewust zijn: de samengestelde of gemengde aard van onze waarneming. Want wat voor de mens geldt, geldt ook voor de rest van de werkelijkheid: ze hebben allebei een zintuiglijke en een bovenzintuiglijke dimensie. Maar het materialisme heeft ons ervan overtuigd dat de werkelijkheid slechts één dimensie heeft, een zintuiglijke. Het maakt ons dus niet blind voor de geest in de zin dat we die geest niet meer zouden waarnemen. Dat is zeker niet het geval, want sinds het aflopen van het Kali Yuga hebben we steeds meer geestelijke waarnemingen. Nee, wat het materialisme uitschakelt is ons bewustzijn van die waarnemingen. Het belet ons met andere woorden om onderscheid te maken tussen zintuiglijke en bovenzintuiglijke waarnemingen.
Tot voor kort waren er mensen die dat onderscheid wel nog konden maken. Ernest Claes heeft daar prachtige bladzijden over geschreven. Hij noemde ze ‘de mannen van de nacht’: de stropers die bij nacht en ontij door de bossen en de velden zwierven, en ’s avonds bij het haardvuur wonderlijke verhalen vertelden over geesten en spoken. Die verhalen waren natuurlijk vermengd met de nodige fantasie, maar ze kwamen toch voort uit de waarneming van een onzichtbare wereld waar ‘de mensen van overdag’ niks meer vanaf wisten. Ernest Claes kon die wereld zelf niet meer waarnemen, maar zijn kinderlijke ziel was nog zuiver genoeg om in de verhalen van Wannes Raps de waarheid te detecteren. Tegelijk was zijn verstand wakker genoeg om die wonderlijke wereld in twijfel te trekken. Maar Wannes, zei hij, spoken bestaan toch niet! Wannes Raps keek hem dan met een onpeilbare blik aan en zei: menneke, ge moet nog veel leren!
Het waren profetische woorden aan het adres van een generatie die niets meer afweet van de wereld der geesten. We zijn er vandaag van overtuigd dat we de wereld eindelijk zien zoals hij werkelijk is. We voelen ons veel wakkerder dan de vorige generaties, en in ons denken zijn we dat inderdaad. De stropers waar Ernest Claes over schrijft, waren nooit naar school geweest en konden waarschijnlijk niet eens lezen of schrijven. Wij daarentegen spenderen onze hele jeugd op de schoolbanken, waar ons denken intensief getraind wordt. Het maakt ons tot kritische, zelfstandig denkende mensen, maar daar betalen we een hoge prijs voor. Doordat we in ons denken wakker zijn geworden, zijn we in onze waarneming in slaap gevallen. We hebben geen flauw benul meer van de twee werelden die zich in onze waarneming mengen. We maken geen onderscheid meer tussen zintuiglijke en de bovenzintuiglijke dimensie van het bestaan.
‘Menneke, ge moet nog veel leren’. De woorden van Wannes Raps zijn vandaag zeer actueel geworden. Als de moderne mens niet opnieuw wakker wordt in zijn waarneming, als hij geen onderscheid leert maken tussen zijn zintuiglijke en zijn bovenzintuiglijke waarnemingen, dan zal hij zijn verstand verliezen. Hij zal compleet in de war raken. Daarom hamerde Rudolf Steiner er steeds weer op dat we wakker moesten worden. Niet in ons denken, maar in onze waarneming. Wakker worden is de core business van de antroposofie. Want zolang we slapend door de wereld gaan, blijven we, zoals Steiner zei, ronddwalen in duisternis en laten we ons leiden als blinden. Als we niet opnieuw wakker leren waarnemen, zullen we in de onderwereld eindigen. We zullen ons verstand verliezen, denken dat we in de hemel zijn en ons vrij wanen. Om die geestelijke dementie te voorkomen, is het vóór alles nodig dat we leren onderscheiden in onze waarneming.
Het grote probleem is dat dit wakkere waarnemen niet ten koste mag gaan van ons wakkere denken. Het heeft geen zin om wakker te worden in onze waarneming en weer in slaap te vallen in ons denken. Dan keren we de evolutie om en dat veroorzaakt altijd ellende. We moeten vooruit en dat betekent in dit geval: ontwaken in onze waarneming en wakker blijven in ons denken. Dat kan maar op één manier: de kunstzinnige manier. Alleen de kunst is bij machte die twee tegenpolen met elkaar te verbinden. Zowel in het scheppen als in het waarnemen van kunst zijn we slapend wakker en slapen we op een wakkere manier. De kunstenaar moet denken, want anders kan de werkelijkheid niet omzetten in een beeld. Maar hoe afstandelijk hij die werkelijkheid ook benadert, hij blijft er altijd intens mee verbonden. Hij voelt voor de zintuiglijke werkelijkheid een bijna religieuze eerbied die hem belet om er zich – zoals in de wetenschap – helemaal van los te maken.
Ook de kijker moet actief – dat wil zeggen denkend – waarnemen, anders dringt hij niet door tot het wezenlijk kunstzinnige van het kunstwerk. Zijn denken wordt echter nooit abstract en afstandelijk zoals in de wetenschap, want dan verliest hij het contact met de geestelijke (of kunstzinnige) dimensie van het kunstwerk. Zowel kunstenaar als kijker worden dus wakker en actief in de waarneming, maar nooit zo wakker en actief als in de wetenschap. Ze blijven in de dromerige sfeer tussen slapen en waken die de sfeer is van de kunst: wakkerder dan in de religieuze sfeer, maar niet zo wakker als in de wetenschappelijke sfeer. De volgende stap in het wakker worden moet bijgevolg de verbinding van kunst en wetenschap zijn: een volkomen wakkere kunst en een kunstzinnige wetenschap. Hierop doelde Goethe toen hij zei dat wie kunst en wetenschap heeft ook religie heeft. Een kunstzinnige wetenschap verbindt de mens opnieuw met de geest.
Deze kunstzinnige wetenschap – of wetenschappelijke kunst – is de antroposofie. Zij wil de wetenschap tot een kunst ontwikkelen, zodat zij ook de geestelijke dimensie van de werkelijkheid omvat. Maar als zij een kunst wil zijn, kan zij nooit een idee in de vorm van een zintuiglijke verschijning zijn. Het kan met andere woorden nooit haar bedoeling zijn de antroposofische ideeën om te zetten in werkelijkheid. Dat is nochtans wat veel antroposofen – met de beste bedoelingen – proberen. Het is echter niet hoe een kunstenaar tewerk gaat. Rudolf Steiner laat daar in zijn esthetica geen twijfel over bestaan, een esthetica die hij tussen haakjes een ‘gezond fundament van de antroposofie’ noemt. Zijn steeds weer herhaalde oproep om wakker te worden, betekent dus iets anders dan het realiseren van antroposofische ideeën. Het betekent precies het omgekeerde: het geven van ‘de vorm van de idee’ aan de werkelijkheid.
Daarvoor moeten we eerst die vorm van de idee (of van de geest) leren waarnemen. Rudolf Steiner vindt het in dat verband komisch dat mensen voortdurend op zoek zijn naar beelden van de geest, terwijl ze het beste en meest grandioze beeld van de geest in … het menselijk hoofd hebben. Als we willen weten wat ‘de vorm van de idee’ is – niet de idee of de geest zelf, daar drukt Steiner op – dan moeten we naar het hoofd van de mens kijken. En dan moeten we actief, dat wil zeggen kunstzinnig kijken, zoals een portrettist dat doet, zoals ik dat zelf jarenlang heb gedaan. Het was bij het tekenen van karikaturen nooit mijn bedoeling om geweld te plegen op het menselijke hoofd. Dat was slechts het middel. De bedoeling was om de geest – het Ik van de geportretteerde mens – zichtbaar te maken. En daarvoor moest ik de vorm van die (levende) ‘idee’ heel intens bestuderen, want het is bepaald geen sinecure om een gelijkend portret te maken.