Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: juni, 2020

I can’t breathe (3)

  

Eén van de meest verbluffende fenomenen van de jongste jaren zijn jonge zwarte vrouwen die uitvoerig hun beklag doen over het racisme in ons land. Meestal zijn het intellectuelen die aan de universiteit studeren, onderzoek doen of zelfs doceren en dus behoren tot het geprivilegieerde deel van de bevolking, om maar eens een van hun geliefde termen te gebruiken. Er zitten ook wel eens jonge mannen tussen, maar allemaal hebben ze één ding gemeen: ze doen het goed, ze maken carrière en hun stem wordt gehoord, wat lang niet van alle jonge mensen kan gezegd worden, ook niet van de blanke. Toch klagen deze welvarende jongeren steen en been over het blanke racisme. Wordt hen gevraagd wat het precies is waaronder ze te lijden hebben, dan blijken dat zaken te zijn als Zwarte Piet, standbeelden van Leopold II, een lelijke blik hier en een scheldwoord daar. Blijkt dan ook nog eens dat sommigen onder hen ontsnapt zijn aan de volkerenmoord in Ruanda, dan rijst onvermijdelijk de vraag: wat is hier aan de hand? 

Deze – vaak piepjonge – mensen kunnen hun mening natuurlijk alleen maar verkondigen omdat ze daar een forum voor krijgen. Er gaat geen week voorbij of we zien ze lief en onschuldig lachend in de media verschijnen om vervolgens de grofste beschuldigingen te uiten aan het adres van de Vlamingen en op hoge toon te eisen dat daar eindelijk eens iets aan gedaan wordt. Telkens weer vindt men nieuwe jongens en meisjes met onuitsprekelijke namen die de Vlaamse bevolking komen bolwassen. Komt er een zeldzame keer eens een zwarte volwassene aan het woord die een en ander relativeert of zelfs ontkent, dan wordt hij of zij de huid vol gescholden. De media – die zelf in toenemende mate bevolkt lijken te worden door jonge, pas afgestudeerde mensen – rollen de rode loper uit voor deze young angry black people. Waarom doen ze dat? Waarom maken ze van de media een soort Vlaamse versie van Radio Mille Collines en wakkeren ze onophoudelijk de rassenhaat aan?

Hun antwoord zal ongetwijfeld zijn dat zij die rassenhaat juist aanklagen, dat het hun journalistieke plicht is om te berichten over wat er in de samenleving gebeurt. Daar kan men twee vragen bij stellen: ten eerste, zijn Vlamingen werkelijk zo’n verstokte racisten? En ten tweede: los je dat probleem op door hen aan één stuk door uit te schelden? Want daar komen al die zwarte opiniestukken tenslotte op neer: het zijn mooi verpakte en met dure woorden als intersectionaliteit, dekolonisatie en white privilege gelardeerde scheldpartijen. De argumenten zijn flinterdun en de voorbeelden soms lachwekkend. Een genocideslachtoffer dat verklaart onnoemelijk te lijden als op 6 december Zwarte Piet door de straten loopt en snoep uitdeelt aan kinderen? Met dit soort groteske uitspraken ontkennen de jonge zwarte intellectuelen wat ze beweren. In een racistische samenleving zouden ze dergelijke uitspraken nooit kunnen doen. 

Het vermoeden rijst dat deze jeugdige aanklagers – zwart of blank – niet spreken met eigen stem, maar fungeren als spreekbuis voor anderen. Verleden jaar zagen we ze met tienduizenden door de straten lopen schreeuwend om drastische maatregelen voor het klimaat. Werd hen gevraagd waar het allemaal om ging, dan bleken de meesten dat niet te weten. Ze liepen gewoon mee, omdat de anderen dat ook deden, omdat ze een dag niet naar school hoefden. Merkwaardig genoeg vonden die scholen dat goed, in veel gevallen moedigden ze de leerlingen zelfs aan en organiseerden zelf de ‘uitstap’. De overheid, die anders streng optreedt bij schoolverzuim, gaf geen kik, zoals ze ook geen kik gaf toen de BlackLivesMatter-betogers massaal hun voeten veegden aan de lockdownmaatregelen. Niemand van die schreeuwende jonge mensen vroeg zich af hoe het komt dat hun idool Greta Thunberg steevast ontvangen wordt door de groten der aarde, en ook vandaag vragen ze zich niet af waarom de overheid hen straffeloos laat betogen, winkels vernielen en standbeelden neerhalen.

Het komt in deze jonge mensen niet op dat ze wel eens gebruikt zouden kunnen worden door degenen waartegen ze zo te keer gaan. Ze lijken niet te begrijpen dat de overheid niets liever heeft dan dat er massaal geschreeuwd wordt om drastische maatregelen, drastische maatregelen die niet helpen tegen de opwarming van de aarde, of tegen racisme, of tegen corona, of tegen drugs, of tegen terrorisme of tegen gelijk wat waar de overheid oorlog tegen voert, maar die deze overheid wel steeds meer macht geven. Hoe groot die macht intussen is geworden, hebben we tijdens de corona-crisis gezien. Het gaat hier natuurlijk niet om de dorpsburgemeesters of om de Vlaamse overheid. Het gaat ook niet om de federale overheid en zelfs niet om de Europese overheid. Het gaat om een ‘wereldoverheid’ die in staat is de hele mensheid op te sluiten, om de verborgen deep state die is doorgedrongen in alle overheden ter wereld, die ook is doorgedrongen in de hoofden van jonge mensen en hun hersenen dagelijks spoelt.

Het is een angstaanjagende gedachte dat deze gehersenspoelde jeugd over enkele generaties het gros van de mensheid zal uitmaken, een mensheid die klakkeloos alles zegt en doet wat Ahriman – de onzichtbare wereldheerser, het brein achter de deep state – haar influistert. En dat is altijd hetzelfde: bestrijdt mij, roei mij uit, want ik bedreig jullie leven en steel jullie toekomst! Die boodschap fluistert Ahriman in hun oren en ogen door middel van imaginaties: de klimaat-imaginatie, de corona-imaginatie, de racisme-imaginatie, de terreur-imaginatie, enzovoort. Telkens gaat het om een onzichtbare vijand die de mensheid bedreigt en waartegen ten strijde moet worden getrokken. Deze imaginaties oefenen zo’n onweerstaanbare invloed uit op de jonge mens omdat ze variaties zijn op die ene, grote imaginatie die volgens Rudolf Steiner in de ziel van ieder mens leeft: de Michaël-imaginatie, het beeld van de strijd met de draak. Dat beeld houdt Ahriman de jeugd onophoudelijk voor en het heeft zo’n geweldige invloed omdat het waar is.

Het beeld van Michaël die de draak bestrijdt, is de centrale imaginatie van onze tijd. Zij toont ons de grote opgave van de huidige en toekomstige mensheid: de confrontatie met het kwaad. De moderne jeugd reageert impulsief op dit grote ideaal: ze trekt enthousiast ten strijde. Zoals de jeugd in 1914 zingend naar het front vertrok, toegejuicht door ouders, grootouders, leerkrachten en overheden, zo trekt ze ook vandaag weer door de straten, strijdlustig op weg naar de hel, aangemoedigd door ontelbare volwassenen. Het is tragisch om te zien hoe de geschiedenis zich herhaalt en hoe honderd jaar na datum opnieuw een generatie haar ongeluk tegemoet loopt. Tegenhouden kunnen we ze niet, want dan keren ze zich tegen ons en worden we zelf beschouwd als de vijand. Het enige wat we kunnen doen, is onze ogen open houden en proberen de misleidingstechnieken van Ahriman te doorzien in de hoop dat Michaël ermee aan de slag kan, want hij kan pas optreden als wij hem dat mogelijk maken.  

We zullen nog lange tijd strijd moeten leveren met Ahriman en het is onze morele plicht tegenover de komende generaties om geestelijke munitie te verzamelen. Een belangrijke rol daarbij speelt het inzicht dat Ahriman – wat de grond van de zaak betreft – gelijk heeft. Wat hij (vooral) de jeugd influistert, is zonder meer waar: we moeten de strijd met hem aanbinden, hij vormt een grote en reële bedreiging. Die waarheid verandert echter in een leugen wanneer het gaat over de manier van strijden, over de strategie en de gebruikte wapens. Hier speelt Ahriman ten volle de kaart van het materialisme uit en verleidt hij ons de strijd louter en alleen op fysiek vlak te voeren: tegen virussen, tegen CO2, tegen drugs, tegen terroristen, tegen mensen, tegen iedereen behalve tegen hemzelf. Zijn leugens zijn zo overtuigend omdat ze niet ingaan tegen de waarheid, maar de waarheid gewoon omkeren. Ahriman ontkent de Michaëlimaginatie niet, wel integendeel, hij verwisselt alleen de strijdende partijen.

Hij brengt de idealistische jeugd ertoe Michaël te bevechten in plaats van hemzelf. Antiracisten, activisten en andere wereldverbeteraars: allemaal zijn ze ervan overtuigd het kwaad te bevechten, maar in werkelijkheid is hun strijd gericht tegen de christelijke grondslagen van de Europese beschaving. Het is beslist geen toeval dat ze de christenvervolgers bij uitstek – de moslims – als bondgenoten beschouwen. Hun recente (stand)beeldenstorm ligt in het verlengde van de islamitische beeldenstorm die overal ter wereld aan de gang is en die door de media zorgvuldig wordt doodgezwegen. Het racisme van de afgebeelden is slechts een voorwendsel, de storm is in wezen gericht tegen de beelden zelf en waar ze voor staan: de door het christendom gelegitimeerde beeldvorming. Ahriman haat beelden, want hij weet dat hij alleen door middel van kunstzinnige beelden ontmaskerd kan worden. Daarom doet hij er ook alles aan om beelden ‘om te keren’ en kunst te vernietigen.   

Als we deze omkeringstechniek doorzien, doorzien we ook Ahriman. Hij is de geest die alles omkeert. Maar die ahrimaanse omkering is buitengewoon moeilijk te doorgronden, omdat ze ingrijpt in het scheppingsproces en dat houdt eveneens een omkering in. Nemen we bijvoorbeeld het oerbeeld van de schepping: de geboorte van de mens. De 9 maanden durende innige verbinding tussen moeder en ongeboren kind wordt opeens omgekeerd in haar tegendeel: de moeder stoot het kind af. Liefde, zou je kunnen zeggen, verandert in haat. Maar wanneer de haat zijn scheidende werk heeft gedaan, verbindt de moeder zich weer met het kind en is de liefde groter dan ooit. Liefde en haat, lijden en vreugde, dood en leven liggen hier heel dicht bij elkaar en wanneer we het geboorteproces vertalen in abstracte begrippen kan het heel gemakkelijk verkeerd – en zelfs omgekeerd – begrepen worden. Dat is precies wat Ahriman doet: abstraheren en omkeren, zonder dat we het merken.

In ons abstracte cijferdenken is er geen verschil tussen één plus twee en twee plus één. Het levert in beide gevallen drie op. Wanneer we de geboorte vertalen in cijfers krijgt het kind twee ouders, de ouders krijgen één kind, en in beide gevallen ontstaat precies dezelfde drieëenheid: het gezin. Toch gaat het om twee zeer verschillende zaken. In het eerste geval gaat het om een geestelijk wezen dat mens wordt, in het tweede geval gaat het om twee mensen die een geschenk uit de hemel ontvangen. Twee tegengestelde processen die één gebeuren vormen. Verwissel je die processen, dan verandert er in abstracto niets, maar in concreto ontstaat er een chaos die het scheppen omkeert tot vernietigen. We kennen die vernietigende chaos maar al te goed uit de hedendaagse kunst. Want ook de kunst wordt geboren, net als de nieuwe mens en de nieuwe wereld: ze worden niet gemaakt. Het is dat geboorte- of scheppingsproces waarin Ahriman ingrijpt, en dat hij in zijn tegendeel omkeert. 

Om Ahriman te ontmaskeren, moeten we ons een beeld vormen van het scheppingsproces, want daar is hij werkzaam en injecteert hij zijn leugens. De voorbije eeuw is hij met zijn cijferdenken doorgedrongen in het fysieke geboorteproces, hij is ook doorgedrongen in de kunst, en vandaag dringt hij door in de schepping van de nieuwe mens en de nieuwe wereld. In alledrie deze gevallen zien we hetzelfde gebeuren: Ahriman gaat niet tegen het scheppingsproces in, wel integendeel, hij stimuleert het krachtig. Door zijn toedoen worden vandaag meer mensen geboren dan ooit tevoren, maar tegelijk worden er ook steeds meer geaborteerd. In de kunst is vandaag Jeder Mensch ein Künstler, maar zijn scheppen is niet meer te onderscheiden van vernietigen. En meer dan wat ook stimuleert Ahriman de geboorte van een nieuwe wereld waarin alle mensen gelijk zijn, want hij weet: hoe vroeger die wereld geboren wordt, des te minder kans op overleven heeft hij. 

De jonge zwarte (en blanke) intellectuelen ijveren voor een betere wereld, een wereld zonder racisme, zonder ongelijkheid, zonder discriminatie. Die wereld is volop aan het ontstaan, de geboorte is ingezet, het keerpunt bereikt. Maar het gaat hen allemaal niet vlug genoeg, zij willen dat hele pijnlijke en moeizame geboorteproces zo snel mogelijk achter de rug hebben. Eigenlijk willen ze het helemaal niet doormaken. Ze gedragen zich als een kind dat weigert mee te werken en zelfs denkt: hoe meer pijn mijn moeder heeft, des te vlugger kan ik van de vrijheid genieten. En dus schelden ze onophoudelijk op de blanke wereld, die de moeder is van de nieuwe world of color, die de vrije samenleving in haar schoot heeft laten groeien en nu gekweld wordt door de weeën van de geboorte. Uiteraard heeft ook het kind het moeilijk, het raakt in het nauw en heeft het gevoel te stikken. Maar de vijandschap die het zijn moeder, op influistering van Ahriman, toedraagt is niet van aard om de geboorte te versnellen, wel integendeel, ze blokkeert de hele zaak en brengt moeder en kind in gevaar.

Ahriman blokkeert het geboorteproces en maakt er een vernietigingsproces van door het te versnellen. Het onuitroeibare communisme – in Duitsland werd nog maar pas een standbeeld (sic) van Lenin onthuld – is daar het beste voorbeeld van: grote mensheidsidealen die pas in de verre toekomst gerealiseerd kunnen worden, dringen zich met geweld aan de hedendaagse werkelijkheid op. De angry young people van onze tijd sturen aan op een Culturele Revolutie naar Chinees model. Scholieren en studenten roepen – met de steun van de overheid en de grote bedrijven – hun leraren en hun hele culturele verleden op het matje alsof het Laatste Oordeel is aangebroken en de schuldige moet worden aangewezen, veroordeeld en gestraft. Het voorbeeld van China herinnert er ons aan dat ze het niet zullen laten bij opiniestukken in de kranten. Daar maken ze trouwens geen geheim van: steeds luider roepen ze dat de tijd van praten voorbij is en dat er gehandeld moet worden. Hun haast is een vorm van ahrimaanse bezetenheid waartegen we ons moeten vaccineren, anders raken we vroeg of laat zelf besmet, voor zover dat nog niet het geval is.

I can’t breathe (2)

  

Het geval George Floyd is een schoolvoorbeeld van de rol die imaginaties spelen in onze moderne samenleving. De massale protesten die de afgelopen weken overal in de Westerse wereld plaatsvonden, werden niet veroorzaakt door de dood van de man. Ze werden veroorzaakt door het beeld van de racistische blanke die zijn zwarte medemens tot verstikkens toe onderdrukt, een innerlijk beeld dat op de werkelijkheid werd geprojecteerd. Zonder die projectie zou de dood van George Floyd onopgemerkt zijn voorbijgegaan. Er vallen voortdurend doden bij arrestaties in Amerika, blanken zowel als zwarten. Geen haan die ernaar kraait, behalve wanneer het beeld van de racistische blanke ‘getriggerd’ wordt. Toen kort na George Floyd opnieuw een zwarte man stierf onder de handen van de politie gebeurde dat niet. Er volgde geen nieuwe storm van woede want de racisme-imaginatie werd niet geactiveerd. De beelden van deze tweede arrestatie waren dan ook lang niet zo sprekend als in het eerste geval.

De (uiterlijke) beelden van de dood van George Floyd hadden een uitgesproken metaforisch karakter. Men herkende er meteen het (innerlijke) beeld in van de blanke die de zwarte onderdrukt, en het was die herkenning die zo’n heftige reactie veroorzaakte, zoals altijd wanneer beelden die diep in onze ziel leven herkend worden in de aardse werkelijkheid. Mensen die verliefd worden bijvoorbeeld, hebben vaak het gevoel de ander te herkennen, hoewel ze hem of haar nog nooit ontmoet hebben. De reden is dat zij de geliefde kennen uit een vorig leven en zijn of haar beeld als een onbewuste herinnering in zich dragen. Als die herinnering dan wakker wordt, ontstaan er krachten die bergen kunnen verzetten. Dat gebeurt ook wanneer iemand iets ziet dat hem herinnert aan wat hij zich voor zijn geboorte voorgenomen heeft. Zo’n ‘herkennende’ waarneming is vaak levensbepalend. En dat geldt ook voor beelden die niet uit een vorig leven stammen maar in dit leven tot stand zijn gekomen. 

  
Of imaginaties nu herinneringen zijn aan de voorgeboortelijke wereld of beelden die op aarde zijn ontstaan, in beide gevallen wortelen ze in de geest en dat is de reden waarom ze zo’n onstuitbare krachten ontketenen. Als we die krachten in goede banen willen leiden dan moeten we ons bewust worden van de imaginaties, anders riskeren we de slaaf te worden van ons verleden of onze toekomst door Ahriman te laten bepalen. Dat geldt heel in het bijzonder voor de imaginatie waarin de blanke zijn gekleurde medemens ongenadig onderdrukt. Hoe machtig deze imaginatie wel is, konden we zien tijdens de protesten naar aanleiding van de dood van George Floyd. Opeens waren de strenge lockdown-maatregelen als gevolg van die andere imaginatie – een dodelijk virus dat de mensheid bedreigt – van geen tel meer. Zoals de burgemeester van Amsterdam zei: deze betoging is te belangrijk om ze te verbieden. De hiërachie was duidelijk: niets is belangrijker dan de strijd tegen racisme.

We kunnen ons niet permitteren deze machtige racisme-imaginatie onbewust in onze ziel te laten woekeren zonder ons de vraag te stellen: is de strijd tegen het blanke racisme een goede strijd of is Ahriman hier aan het werk? Met ons gewone denken – ons cijferdenken – vinden we geen antwoord op deze vraag. Natuurlijk hebben blanken in het verleden zwarten tot slaaf gemaakt en uitgebuit, en natuurlijk schieten blanke politieagenten vandaag zwarten dood in Amerika. Daar kan niet aan getwijfeld worden, er bestaan harde cijfers over. Maar er bestaan ook harde cijfers over het omgekeerde: er worden ook blanken doodgeschoten door zwarte politiemensen en in het verleden hebben kleurlingen ook blanken tot slaaf gemaakt. Het is weinig bekend en er wordt zedig over gezwegen, maar het beroemde Amerikaanse marinierscorps werd opgericht om een eind te maken aan het maken en verhandelen van blanke slaven. Nee, het zijn heus niet (alleen) blanken die het patent hadden op slavernij.  

Die bedenkelijke eer komt de Arabieren toe. Zij waren de slavenhandelaars bij uitstek en stonden bekend om hun wreedheid. De afgehakte handen die vandaag aan Leopold II worden toegeschreven, waren een islamitische praktijk en niet het werk van blanke kolonisten. Deze laatsten hebben juist de strijd aangebonden met de Arabieren en ervoor gezorgd dat de slavernij in Kongo werd afgeschaft. Dat zijn feiten en zij kunnen niet ontkend worden. Evenmin kan ontkend worden dat er vandaag in Amerika heel wat meer blanken door zwarten worden vermoord dan omgekeerd. Over al die zaken bestaan harde cijfers, en ze zijn duidelijk: er is geweld en discriminatie in beide richtingen. Maar die nuchtere cijfers kunnen niet opboksen tegen de blinde emoties die opgewekt worden door de racisme-imaginatie. Antiracisten halen vandaag zowel standbeelden van slavendrijvers als van afschaffers van de slavernij neer. Met cijfers kunnen deze beeldenstormers al lang niet meer tot rede worden gebracht.

Laten we het dus eens over een andere boeg gooien en kijken naar de beelden waarmee alles begonnen is: de blanke Derek Chauvin die met zijn knie in de nek van George Floyd zit tot hij in coma raakt en sterft. Dankzij de veiligheidscamera’s hebben we de hele zaak goed kunnen zien. Aanvankelijk is er niks aan de hand. George Floyd zit met een vriend in een auto langs de kant van de straat. Even later arriveert er een politiewagen. Twee agenten stappen uit en begeven zich op hun gemak naar de geparkeerde auto. Er wordt wat gepalaverd door het venster en George Floyd stapt uit. Even later zien we hem tegen een muur op de grond zakken, terwijl een politieagent tegen hem staat te praten. Van enig geweld is geen sprake, wel integendeel, alles verloopt rustig, een beetje landerig zelfs. Later zullen we vernemen dat Floyd stoned was en waarschijnlijk een beetje slap werd in de benen. Een banaal geval dus, waarmee de Amerikaanse politie dagelijks te maken krijgt. We kunnen de agent bijna horen zeggen: en George, is ’t weer zover?

Maar dan arriveert er een tweede politiewagen. Je vraagt je af waarom. George Floyd doet niet moeilijk, hij kan nauwelijks op zijn benen staan. Zijn er werkelijk vier politieagenten nodig om dit af te handelen? Maar het kan niet op, er arriveert nog een derde politiewagen, en daar stappen Derek Chauvin en zijn Aziatische collega uit. Wat komen zij daar doen? Dat valt nergens uit op te maken. Maar even later zien we George Floyd naast de auto op de grond liggen, met de knie van Derek Chauvin in zijn nek. Floyd spartelt niet tegen, hij ligt daar gewoon, geboeid met de handen op de rug. Ook Chauvin zit daar gewoon, met zijn knie in de nek van de ander, terwijl hij een beetje rondkijkt, de zonnebril boven op het hoofd geschoven. Niemand beweegt, het lijkt wel een tableau vivant, een standbeeld bijna. Twee of drie collega’s van Chauvin hebben rond hem plaatsgevat alsof ze de wacht optrekken en ervoor zorgen dat hij ongestoord zijn werk kan doen. Maar welk werk mag dat wel zijn?

Bijna volle negen minuten zit de (relatief tengere) blanke agent met zijn knie in de nek van de (grote, imposante) zwarte man. Intussen zijn er mensen blijven staan die van alles roepen, die foto’s nemen met hun smartfoons, die proberen Derek Chauvin te doen ophouden met zijn wurggreep. Maar hij reageert niet, hij zegt niets, hij maakt geen gebaren, hij doet niks om zich te verbergen voor de camera’s. Het is alsof hij op zijn manier al even stoned en weg-van-de-wereld is als zijn slachtoffer, want er is geen enkele zichtbare reden waarom hij daar zolang moet blijven zitten. Derek Chauvin gedraagt zich als een automaat die plots stilvalt en hetzelfde geldt voor zijn collega’s, want er is er niet één die zegt: nu is het wel genoeg, straks ga je die kerel nog wurgen! Alle deelnemers aan de arrestatie – ze zijn met zeven – zijn als bevangen door een soort verstarring, een betovering die pas doorbroken wordt als duidelijk wordt dat George Floyd niet meer ademt. 

Een eenvoudige beschrijving van deze camerabeelden roept al het beeld op van de kille Ahriman, de geest van de verstarring, van de bewustzijnsverdoving, van het automatische gedrag. Het hele tafereel doet denken aan de beroemde uitspraak van Hannah Arendt over de banaliteit van het kwaad. Het is inderdaad ontzettend banaal wat hier gebeurt: er is geen geweld, geen agressie, geen emotie, geen geroep en gescheld, niets. En toch wordt een man in koelen bloede gewurgd terwijl hij smeekt om zijn leven en steeds weer herhaalt I can’t breathe. Waarschijnlijk is het juist de kilheid en banaliteit van de hele scène die zoveel woede heeft gewekt. Toen twee weken later opnieuw een zwarte man werd gedood door een blanke politieagent, volgde er helemaal geen woedeuitbarsting. Maar er was dan ook geen kilheid of banaliteit, wel integendeel. Het slachtoffer verzette zich hevig, rukte het stroomstootpistool uit de handen van de politieagent en richtte het op hem, waarna hij zelf werd neergeschoten. 

De kille achteloosheid waarmee de blanke Derek Chauvin de zwarte George Floyd langzaam wurgt, lijkt een sprekend voorbeeld te zijn van het racisme waarvan blanken steeds meer worden beticht: een onbewust racisme, een automatisch racisme, ja zelfs een erfelijk of genetisch racisme. Uit niets blijkt immers dat Derek Chauvin een racist is in de ‘klassieke’ betekenis van het woord: een white supremacist die zich als blanke ver verheven voelt boven de zwarten en zich daarom gerechtigd voelt hen zijn wil op te leggen, desnoods met geweld. Dergelijk ‘luciferisch’ racisme blijkt niet uit het gedrag van Derek Chauvin op het moment van de arrestatie, het blijkt niet uit zijn huwelijk met een uitheemse vrouw, het blijkt niet uit zijn niet-blanke collega’s, het blijkt niet uit de mentaliteit van het politiecorps van Minneapolis dat geleid wordt door een zwarte politiechef, en het blijkt niet uit het beleid van de blanke burgemeester die bekend staat voor zijn progressiviteit en antiracisme. Het blijkt nergens uit.

Maar, beweren de antiracisten, dat is nu juist wat dat andere, ‘ahrimaanse’ racisme zo gevaarlijk maakt: het verbergt zich in gewoonten, automatismen en reflexen, het verbergt zich instellingen en instituties, het verbergt zich in de hele blanke beschaving, ja het maakt deel uit van het DNA van het blanke ras. En dát racisme hebben we aan het werk gezien bij de arrestatie van George Floyd: niemand was zich van enig kwaad bewust, alles verliep volgens het boekje, er werd een zwarte man gewurgd alsof het de normaalste zaak van de wereld was. Het is dit ‘onzichtbare’ racisme dat antiracisten zo wanhopig maakt, want de blanken weigeren te geloven dat het bestaat, ze kunnen of willen het niet onder ogen zien. Het is zo nauw verweven met hun ziel en hun hele beschaving dat ze er zich even weinig bewust van zijn als een vis zich bewust is van het water waarin hij rondzwemt. Onder die blanke blindheid lijden de people of color zonder dat ze er iets tegen kunnen doen. Behalve geweld gebruiken, want dat is de enige taal die de blanke nog verstaat. 

Dat was dan ook wat ze deden toen ze zagen hoe Derek Chauvin in cold blood een eind maakte aan het leven van George Floyd. De kille Ahriman riep de hete Lucifer op en die stak Amerika in brand, zoals de kranten schreven. Het resulteerde in beelden die op hun manier al even onthutsend waren als de beelden van Floyds fatale arrestatie: betogers staken auto’s en gebouwen in brand, ze plunderden winkels en sloegen winkeliers halfdood, ze gedroegen zich als wilden. Maar één ding hadden ze gemeen met de politieagenten waartegen ze tekeer gingen: ze schaamden zich niet, ze deden geen moeite om hun gezicht te verbergen. Net als Derek Chauvin voelden ze zich volkomen gerechtigd om te doen wat ze deden. En die gerechtiging was niet individueel. Zowel de politie als de plunderaars wisten zich gesteund door overtuigingen die inmiddels vanzelfsprekend zijn geworden, die niet langer in vraag worden gesteld, die krachtige, dwingende imaginaties zijn. 

De Amerikaanse politie wordt geleid door een overheid die vindt dat ze het recht heeft om geweld te gebruiken tegen de bevolking. De plunderaars weten zich dan weer gesteund door antiracisten die vinden dat de (zwarte) bevolking het recht heeft om geweld te gebruiken tegen de (blanke) overheid. Dat recht meent trouwens ook de blanke bevolking te hebben, vandaar het wijdverbreide wapenbezit in Amerika: de burger wil zich kunnen verdedigen tegen eenieder die hem bedreigt, ook als dat de overheid is. Dit wapenbezit (en de ermee gepaard gaande gewelddadigheid) zijn uitdrukking van de vrijheidsdrang van de Amerikanen, een vrijheidsdrang die botst met een overheid die zich steeds meer macht toeëigent. Het zijn in feite twee wereldbeelden die hier in botsing komen: het autokratische werelbeeld van de meester en zijn knecht (of de koning en zijn volk) en het democratische wereldbeeld van een vrije samenleving op voet van gelijkheid.

Onze tijd is getuige van de geboorte van de vrije mens, de mens die gedreven wordt door een nieuwe imaginatie. Die geboorte veroorzaakt de grootst mogelijke spanningen, het grootst mogelijke lijden. Dat lijden is onvermijdelijk, maar zoals dat ook met een fysieke geboorte het geval is, kan het aanzienlijk verzacht worden wanneer men weet wat er gebeurt. Inzicht in de twee grote imaginaties die vandaag tegenover elkaar staan, maakt hun overgang minder pijnlijk en minder gevaarlijk. Wanneer ze echter onbewust hun gang gaan, wordt de pijn ondraaglijk en verliest de mens zijn zinnen. De zwarte George Floyd schreeuwde I can’t breathe en de blanke Derek Chauvin kreeg de schuld. Maar zijn knie was de knie van de overheid en die verstikt de hele bevolking, niet alleen de zwarte. De racisme-imaginatie is een beeld dat op de werkelijkheid wordt geprojecteerd om een veel groter probleem niet te moeten zien: de vrije mens die belet wordt geboren te worden, die langzaam stikt en niet kan ademen.   

I can’t breathe (1)

  

Ahriman laat er geen gras over groeien. De corona-crisis is nog maar net bezworen of er breekt alweer een nieuwe crisis uit. Dit keer niet in China maar aan de andere kant van de wereld, in Amerika. Daar sterft een zwarte man door toedoen van een blanke politieagent en overal in het land ontstaan er zware rellen die vervolgens ook navolging vinden in Europa. Op het eerste gezicht hebben die twee crisissen niets met elkaar te maken en is het voorbarig om ze allebei aan Ahriman toe te schrijven. Maar dat verandert wanneer we in beelden gaan denken. Dat is trouwens wat Ahriman zelf ook doet: met zijn dode, abstracte ideeën dringt hij door in onze waarneming en doet daar beelden ontstaan, imaginaties die ons gevoel en onze wil krachtig aanspreken. Op die manier drukt hij zijn stempel op alles wat vandaag gebeurt. Dat stempel – Ahrimans handtekening zeg maar – herkennen we wanneer we op onze beurt in beelden gaan denken, wanneer we onze gedachten en inzichten verdichten tot imaginaties. 

Dat is geen eenvoudige zaak. Het is zelfs een gevaarlijke zaak, want we begeven ons op een terrein waar ook Ahriman actief is en het ligt voor de hand dat hij er alles zal aan doen om ons te beletten hem te ontmaskeren. Juist daarom is het belangrijk dat we ons een voorstelling van hem maken, een ideëel portret dat we ons voor ogen kunnen houden. Want als Ahrimans imaginaties zich vermengen met de onze, komen we op een hellend vlak terecht en raken we ongemerkt in zijn greep. Na de imaginatie volgt immers de inspiratie: de beelden beginnen te spreken, en voor hun stemmen kunnen we ons al niet meer afsluiten. Als we vervolgens het stadium van de intuïtie bereiken, zijn we helemaal verloren. We worden dan één met Ahriman, in de overtuiging dat we de wereld redden van het kwaad. Daarom zegt Rudolf Steiner ook dat antroposofie een gevaarlijke zaak is. Het denken tot leven brengen – de imaginatie is daarin de eerste stap – impliceert een hevige strijd met Ahriman en vergt grote wakkerheid.

Het geval George Floyd is wat dat betreft een schoolvoorbeeld. Het toont ons hoe moeilijk (in meer dan één betekenis), maar ook hoe belangrijk het is zelf imaginaties te vormen en ze scherp te onderscheiden van die van Ahriman. We hebben allemaal de beelden gezien van de blanke Derek Chauvin met zijn knie in de nek van de zwarte George Floyd. Doordat we die beelden automatisch associëren met racisme, worden ze een zinnebeeld: we zien niet langer één blanke die in koelen bloede een zwarte verstikt, we zien het hele blanke ras dat het hele zwarte ras onderdrukt en discrimineert. Het eerste beeld is een zintuiglijke waarneming en daar reageren we in regel op door ons af te vragen welk begrip we ermee moeten verbinden. In dit geval: ongeluk of doodslag, racisme of overdreven geweld. Het tweede beeld daarentegen is een imaginatie, een waarneming waarmee het begrip racisme reeds verbonden is en waarop we onmiddellijk reageren, instinctief, zonder na te denken. 

De rellen die uitbraken na de dood van George Floyd geven een idee van de enorme kracht die uitgaat van zo’n imaginatie. Het gaat dan ook niet om een zintuiglijk beeld dat we voor ons zien en afstandelijk bekijken, maar om een bovenzintuiglijk beeld dat in onszelf leeft en waar we sterk mee verbonden zijn. Waarnemingsbeelden situeren zich op het niveau van ons fysieke lichaam: we zijn er ons bewust van en ze laten ons vrij. Imaginaties ontstaan in ons etherische lichaam, ons gewoontelichaam: we zijn er ons slechts deels van bewust en ze hebben iets dwingends. Gewoonten zijn moeilijk af te leren, vooral wanneer ze oud en diepgeworteld zijn. De imaginatie van het blanke ras dat het zwarte onderdrukt, leeft al geruime tijd in ons en wordt steeds sterker. Als dit denkbeeld juist is, dan gaat het om een goede gewoonte en is er geen reden om het te veranderen. Maar als het niet juist is, als het niet met de werkelijkheid overeenkomt, dan hebben we ons een slechte gewoonte eigen gemaakt waar we moeilijk vanaf zullen raken. 

In het geval van George Floyd braken de protesten uit zodra de beelden van de fatale arrestatie bekend werden. Ze groeiden al vlug uit tot gewelddadige rellen, plundering, doodslag en – verrassend genoeg – een heuse beeldenstorm. Ruimte voor onderzoek of reflectie was er niet, het stond meteen vast: dit ging om racisme. Dat was ook de teneur van zowat alle commentaren in de mainstream media: George Floyd was het zoveelste slachtoffer van het onuitroeibare blanke racisme. Daar kon volgens de experts geen twijfel over bestaan. De vanzelfsprekendheid waarmee ze de racisme-imaginatie poneerden kwam niet uit de lucht vallen. Al tientallen jaren lang verschijnen in de officiële media met de regelmaat van een klok opiniestukken waarin het racisme van de blanke bevolking wordt aangeklaagd. Onophoudelijk wordt er op die spijker geklopt. Inmiddels is men reeds een stap verder gegaan: niet alleen het racisme wordt aangeklaagd maar in toenemende mate ook de blanke onwil om dat racisme te erkennen.

In feite zijn de media het stadium van de imaginatieve beeldvorming reeds voorbij. De vraag is niet langer of het beeld van de blanke racist juist is, de vraag is waarom de blanke niet wil luisteren naar de luid klinkende stem van dit beeld. Waarom wil hij de waarheid niet onder ogen zien? De experts – journalisten, academici, ervaringsdeskundigen – hebben met andere woorden het stadium van de inspiratie bereikt, en dat betekent dat er geen discussie meer mogelijk is. De waarheid staat vast: de blanke is racistisch en onderdrukt zijn gekleurde medemens. Wie deze imaginatie nog ontkent, ontkent het licht van de zon, hij sluit de ogen voor wat iedereen kan zien. Zo’n ontkenner is niet langer voor rede vatbaar en plaatst zichzelf buiten de gemeenschap. Daarom verkondigen steeds meer zwarte mensen – merkwaardig genoeg vooral vrouwen, en vaak zeer jonge – dat ze niet langer met blanken over racisme willen spreken. Het heeft toch geen zin. Hun boodschap is: genoeg gepraat, er moet gehandeld worden.

People of color – dat zien we zowel in Amerika als in Europa – voelen zich steeds meer gerechtigd geweld te gebruiken tegen de kwaadwillende blanke die hen langzaam verstikt. Ze zien het als een vorm van wettige zelfverdediging. Dat argument horen we ook bij moslims: ze moeten wel geweld gebruiken anders worden ze doodgedrukt door de ongelovige blanke. Wat dat laatste betreft hebben ze trouwens gelijk: de blanke is inderdaad een ongelovige, en het is zijn ongeloof dat zo verstikkend is. Niet alleen gelooft hij niet meer in God, hij gelooft ook zijn eigen ogen niet meer. Hij baseert zich steeds minder op de zintuiglijke waarneming en steeds meer op het abstracte denken. Dat dode denken vormt vervolgens imaginaties die voor werkelijker dan de werkelijkheid worden gehouden en alles ‘verstikken’. Bovendien zijn die imaginaties nog besmettelijk ook, want ze worden gretig overgenomen door de people of color. Ook hier weer hebben deze laatsten gelijk: de blanke koloniseert hen met zijn imaginaties. Nog altijd.

De vraag is niet of dit geestelijke koloniseren gerechtvaardigd is, want dat is nu eenmaal hoe beschavingen ontstaan: mensen bevruchten elkaar met ideeën, met beelden, met imaginaties. Ook de blanke, Europese beschaving is ontstaan door kolonisatie: enerzijds door de Romeinen met hun abstracte denken, en anderzijds door gekleurde mensen uit het Midden-Oosten met christelijke beelden die, naar ze beweerden, uit de zintuiglijke werkelijkheid afkomstig waren. Moeten wij deze kolonisators nu met de vinger wijzen omdat ze ons gemaakt hebben tot wat we zijn? Of moeten we hen juist dankbaar zijn, ondanks het geweld dat ze gebruikten? De echte vraag gaat niet over het koloniseren op zich, ze gaat over de waarde van de koloniserende ideeën en imaginaties. Zijn ze beter dan de (denk)beelden van de gekoloniseerde? Maken ze zijn leven beter en menselijker? Zijn ze met andere woorden gebaseerd op de waarheid (die voor ieder mens geldt) of op leugens (die onderdrukking veroorzaken)?

Geen enkele Europeaan zal betreuren 2000 jaar geleden gekoloniseerd te zijn door Romeinen en Palestijnen, want uit die – deels gewelddadige, deels vreedzame – kolonisering is een beschaving ontstaan die zijn weerga niet kent. De reden waarom momenteel zoveel people of color naar Europa emigreren is simpelweg dat het leven nergens beter is, dat mensen nergens meer mens kunnen zijn dan juist hier. Dat neemt niet weg dat in dat bewonderens- en benijdenswaardige Europa ideeën en imaginaties leven die in de vorige eeuw een storm van geweld hebben ontketend die niet te rijmen valt met de Europese idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid. Deze anti-Europese ideeën en imaginaties zijn weliswaar ontstaan in Europa en worden er ook door gevoed, maar ze zijn een koekoeksjong dat, sinds het uit zijn ei is gekropen, de oorspronkelijke beelden één voor één uit het Europese nest kiepert. En dat is iets wat niet enkel (blanke) Europeanen moeten betreuren, het gaat de hele wereld aan.

Het geweld dat de wereld nu al meer dan 100 jaar teistert, wordt niet veroorzaakt wordt door de Europese idealen (die inmiddels wereldidealen zijn geworden). Vrijheid van meningsuiting, gelijkheid van alle mensen, afschaffing van de slavernij: het zijn verwezenlijkingen waar ieder mens op aarde, ongeacht zijn ras of kleur, achter kan staan. Tenzij ze natuurlijk als ‘wit’ beschouwd worden en het resultaat van ‘eurocentrisch denken’. Maar dan kan men zich ook niet op die idealen en mensenrechten beroepen om racisme en discriminatie aan te klagen. Wat achter de hele racismekwestie schuilgaat, is de vraag naar waarheid. Bestaat er een waarheid die voor iedereen geldt, tot welk ras hij ook behoort? Of zijn er alleen maar Europese waarheden, blanke waarheden, zwarte waarheden, gekleurde waarheden? In het laatste geval is de strijd tegen het racisme gewoon een strijd om de macht: wiens waarheid wint? In het eerste geval dient de waarheid onderscheiden worden van de leugens van het koekoeksjong.

Ahriman zet de waarheidsvraag op scherp door ons denken te infiltreren met zijn leugens, door imaginaties te doen ontstaan die gebaseerd zijn op dode ideeën, ideeën die het contact met de levende werkelijkheid verloren hebben en een eigen onderaards leven zijn gaan leiden. Ongewild wijst Ahriman er ons op dat waarheid een werkwoord is en dat we haar niet kunnen vinden als we ons niet inspannen, als we ons denken niet (zelf) tot leven brengen door imaginaties te vormen, door onze dode ideeën weer met de zintuiglijke werkelijkheid te verbinden zodat ze verhinderd worden hun eigen gang te gaan (en zelfs door computers overgenomen te worden). Het abstraheren of ‘doden’ van ideeën is een cruciale stap in het verwerven van onze vrijheid. Het is een vermogen dat we aan Lucifer te danken hebben, maar waar Ahriman zich nu meester van maakt om er zijn imaginaties mee te vormen die het materialisme diep in ons gemoed en onze wil prenten en ons ongemerkt tot slaaf maken. 

Dit ahrimaniseren van onze ziel kunnen we alleen tegengaan door zelf – bewust en vrijwillig – imaginaties te vormen in plaats van ze onbewust in onze ziel te laten opstijgen als tegenbeeld van ons dode cijferdenken. Want imaginaties vormen we hoe dan ook, ons denken komt sowieso tot leven, dat valt niet tegen te houden. Het probleem is dat we er ons niet bewust van zijn, dat het allemaal instinctief verloopt en dat we bijgevolg niets doen om evenwicht te scheppen tussen ons cijferdenken en ons imaginatieve denken. Van die onbewustheid en passiviteit maakt Ahriman gebruik om ons denken in de door hem gewenste richting sturen, en dat is niet de richting van een bewuste samenwerking tussen beide tegengestelde vormen van denken, maar die van toenemende polarisatie en strijd. Deze strijd maakt zowel het (bewuste) dode als het (onbewuste) levende denken steeds sterker en wanneer de uitersten zich ten slotte met elkaar vermengen, wanneer les extrêmes se touchent, ontstaat er chaos in onze ziel. Op die manier drijft Ahriman ons langzaam maar zeker tot waanzin.

Deze overgang van dood naar levend denken maakt deel uit van het Keerpunt der Tijden. Het is de uitvergroting van een natuurlijk proces dat zich in ieder mensenleven voltrekt. Als kind leven we in beelden, daarom tekenen we ook allemaal. Het vormen van beelden is de mens aangeboren, het is zijn moedertaal, een vermogen dat hij meebrengt uit de geestelijke wereld. Op aarde moet hij echter afstand nemen van deze beelden, hij moet de geestelijke wereld ‘doden’ en in abstracte begrippen leren denken, anders kan hij niet overleven. Maar wanneer hij deze overlevingsstrijd gewonnen heeft en oud wordt, begint hij weer in beelden te leven, herinneringsbeelden die zich langzaam verdichten tot imaginaties, tot wijsheid. De oude mens wordt weer kind, zijn oorspronkelijke beeldvormende vermogen krijgt weer adem en langzaam glijdt hij de geestelijke wereld in. Vandaag is ieder modern mens oud geworden, hij heeft het abstracte denken helemaal ontwikkeld en begint nu als vanzelf weer in beelden te leven.

We worden, zoals Rudolf Steiner zei, op een natuurlijke wijze weer helderziend. Dat klinkt mooi, maar het houdt grote gevaren in, want als we deze overgang naar het imaginatieve denken niet zelf ter hand nemen, dan maakt Ahriman er zich meester van. Op dit keerpunt heeft hij lang zitten wachten en nu slaat hij toe. We beleven het moment van de waarheid, want als de leugen verschijnt, verschijnt ook de waarheid. De incarnatie van Ahriman valt samen met de wederkomst van Christus en plaatst ons voor de keuze: door wie zullen we ons leven en onze toekomst laten bepalen? Om überhaupt te kunnen kiezen moeten we Ahriman en Christus eerst leren onderscheiden, anders kiezen we automatisch voor Ahriman, de wolf in een schaapsvacht. De grote vraag van onze tijd is dan ook: wat is waarheid en wat is leugen? Met cijferdenken alleen komen we daar niet achter, want Ahriman heeft al lang de stap naar de imaginatie gezet. We kunnen hem alleen ontmaskeren – lees: van Christus onderscheiden – wanneer we net als hij in beelden leren denken.  

Corona (14)

  

Cijfers, daar draait het in deze coronacrisis om. Cijfers, cijfers, en nog eens cijfers. Van ’s morgens tot ’s avonds worden we ermee om de oren geslagen: zoveel doden, zoveel besmettingen, zoveel ziekenhuisbedden, zoveel tests, zoveel mondmaskers, zoveel afstand, zoveel boetes – er komt gewoon geen eind aan. Het is ook allemaal begonnen met cijfers, de cijfers van een expert die op zijn computer zag dat er miljoenen doden zouden vallen en meteen de overheid alarmeerde. Die nam vervolgens drastische maatregelen, die inmiddels voorzichtig worden afgebouwd, maar als de cijfers weer de hoogte ingaan – iets wat door de meeste experts wordt voorspeld – dan begint het liedje opnieuw en worden de teugels weer aangehaald. Ons leven wordt momenteel bepaald door cijfers, cijfers van experten die de hele dag voor de computer zitten (als ze al niet zelf op het beeldscherm verschijnen). Het lijkt wel of er een wereldwijde staatsgreep is gepleegd door mensen die alleen nog in cijfers kunnen denken.  

De wereld wordt geregeerd door cijfers. Er wordt geteld dat het een lieve lust is, of beter gezegd, er wordt geteld zonder enige lust, want het zijn computers die tellen, gevoelloze machines. We zijn zozeer in cijfers gaan denken dat ons denken nu wordt overgenomen door rekenmachines. We worden onderworpen door een denken dat niet menselijk meer is, maar dat we wel zelf hebben grootgebracht. Het is een koekoeksjong dat we nog altijd voeden, ook al gooit het onze eigen jongen één voor één uit het nest. De coronamaatregelen – die zich aan het menselijke niets gelegen laten liggen – zijn een spiegel waarin we ons eigen, monsterachtig groot geworden, cijferdenken aan het werk zien. Het is geenszins een vreemde die ons aankijkt in die spiegel, maar we herkennen hem niet. Tot voor kort maakte hij nog deel uit van onze eigen ziel, maar daar heeft hij zich uit losgemaakt. Hij is als het ware geboren en staat nu tegenover ons als een nietsontziende dwingeland.

Als antroposoof kennen we allemaal de naam van deze dictatoriale geest. We weten dat het Ahriman is die vandaag in de wereldspiegel verschijnt. We zijn de – bevoorrechte en beklagenswaardige – getuigen van de incarnatie van de Geest der Duisternis, zoals voorspeld door Rudolf Steiner. Op het internet circuleert een filmpje waarin we regeringsleiders van over de hele wereld precies dezelfde formule horen gebruiken: diagnosis, vaccines and treatment. Wie fluistert hen deze woorden in? Wie doet hen als met één stem spreken? Daar komen we waarschijnlijk nooit achter. Ahriman schuwt de openbaarheid, hij werkt achter de schermen. Het is hem om macht te doen, niet om aanzien. De speurtocht naar ‘de schuldige’ heeft dan ook weinig zin, tenzij we hem helemaal ten einde gaan en bij onszelf uitkomen. Want uiteindelijk zijn wij het die Ahriman zijn macht geven, die zijn machtsstreven voeden als de cellen van één groot mensheidslichaam waarvan hij het brein is, een brein dat zich nu tegen het lichaam heeft gekeerd.

Ahriman wil de mensheid onderwerpen en onder controle krijgen omdat hij er afhankelijk van is. Hij wil zijn eigen bestaan zeker stellen, want zijn lot is verbonden met dat van de mens. Zijn grootste angst is dat we hem niet meer nodig zouden hebben, daarom maakt hij zich onmisbaar. Zijn machines en computers zijn de beste slaven die we ons kunnen voorstellen, ze doen zonder morren alles wat we van hen vragen. Maar juist door hun extreme dienstbaarheid worden zij ongemerkt onze meesters. Jonge mensen kunnen niet meer zonder hun smartfoon, ze zijn eraan verslaafd en vertonen afkickverschijnselen als zij hem 10 minuten moeten missen. Maar ook de volwassen wereld kan niet meer zonder computers. In nog geen 50 jaar zijn we allemaal computer-junkies geworden, Ahrimanverslaafden. Aangezien Ahriman zelf de slaaf par excellence is, betekent onze verslaving dat we Ahriman worden, dat we ons zodanig met hem vereenzelvigen dat hij in onze ziel de plaats van ons Ik inneemt.  

Om ons te behoeden voor die bezetenheid, voor die dehumanisering, moeten we ons Ik versterken. En dat doen we door te kijken, door te onderscheiden. Want ons Ik is als een oog: het neemt de geest waar in de materie, en hoe meer moeite het daarvoor moet doen, des te helderder wordt het. In die zin is Ahriman een helper: hij maakt de materie steeds ondoorzichtiger zodat ons Ik zich steeds meer moet inspannen. Maar de helper wordt een vijand wanneer ons Ik de materie niet meer kan doordringen en verduisterd wordt. Het valt dan in onmacht en we weten niet meer wie we zijn. Dat punt hebben we nu bereikt. We ‘zien’ alleen nog atomen, cellen en deeltjes, en in die louter materiële wereld van onzichtbaar kleine dingen is geen plaats meer voor het menselijk Ik. Dat wordt pijnlijk duidelijk nu die wereld-van-het-kleine zich tegen ons keert. We hebben het coronavirus zelf tot een vijand gemaakt door naar Ahriman te luisteren, door hem toe te staan ons Ik te verduisteren en ons gezichtsveld steeds kleiner te maken.

Kijken is een scheppende activiteit, het is het (onbewuste) verbinden van waarneming en denken. Dat denken is langzaam steeds abstracter geworden tot het een cijferdenken werd. Op zich is dat niet erg, integendeel, volgens Rudolf Steiner is wiskundig denken de beste voedingsbodem voor helderziendheid. Het probleem is dat dit cijferdenken zich heeft losgemaakt van de waarneming, het is een eigen leven gaan leiden, een ahrimaans leven. Het is als het ware geboren en tiranniseert nu zijn moeder die dat kwaadaardig geworden denken – dat koekoeksjong – liefheeft als haar eigen kind en er zich helemaal ten dienste van stelt. De rollen zijn met andere woorden omgekeerd: het denken dat zich altijd onderwierp aan de waarneming, onderwerpt nu zelf de waarneming. Het bepaalt wat we zien. We zien steeds meer wat we denken te zien, niet wat er werkelijk is. We zien wat Ahriman wil dat we zien. En dat zien heeft scheppende kracht: de wereld (en ook de mens) wordt zoals we hem zien.

De corona-werkelijkheid is een werkelijkheid die we – zonder het te beseffen – zelf geschapen hebben. De lockdown, waar we niks kunnen aan doen, is een veruitwendiging van wat zich diep in ons bewustzijn afspeelt, en waar we wel iets kunnen aan doen. We leven in een wereld die steeds gewelddadiger, dwingender, onmenselijker en doodser wordt, een wereld die ons tot slaven maakt en ons opsluit in een kooi. Maar we scheppen die wereld zelf, iedere minuut van de dag, door de manier waarop we ernaar kijken. Hij is een spiegel van onze eigen ziel en van de omkering die daar – ongemerkt – heeft plaatsgevonden: de onderwerping van de waarneming door het (dode) denken, van de meester door de slaaf. Die omkering is een wereldhistorisch feit, want in het denken zijn we vrij en met die vrijheid doordringen we nu de waarneming, en daarmee ook de werkelijkheid. Dat wil zeggen, Ahriman doet dat in onze plaats. Hij heeft onze vrijheid gekaapt. Wij doen uit vrije wil wat hij wil.

We kunnen en mogen deze Grote Omkering niet ongedaan maken, want ze was het doel van de hele voorbije mensheidsgeschiedenis. Alles wat wij – en de wereld – tot nog toe hebben doorgemaakt, was gericht op het bereiken van dit keerpunt: de geboorte van de vrije mens, het begin van de bevrijding van de wereld. De wetenschapper wordt kunstenaar: dat is wat zich op het Keerpunt der Tijden in de ziel van de mens afspeelt. Het weten wordt een scheppende, wereldverbeterende kracht. Dat gebeurde voor het eerst op exemplarische wijze in de persoon van Rudolf Steiner, wiens alomvattende weten een scheppende impuls werd op ieder gebied. In hem zagen we de nieuwe, vrije mens geboren worden, de schepper van een nieuwe wereld. Maar tegelijk zagen we ook een ander soort mens geboren worden: de bezeten vernietiger van de oude wereld. Ahriman maakte zich op grote schaal meester van de scheppende krachten van de nieuwe mens en keerde ze om tot vernietigende krachten.

Doordat ons denken steeds abstracter wordt en we ons steeds verder van de werkelijkheid verwijderen, wordt onze waarneming van die werkelijkheid alsmaar zwakker en onduidelijker. Er vallen hiaten in die we instinctief opvullen met gedachten. Aanvankelijk zien we nog het verschil tussen waarneming en gedachten, zoals we ook in films aanvankelijk nog het verschil zagen tussen de gewone (uit de werkelijkheid afkomstige) beelden en de digitaal geconstrueerde (uit een computer afkomstige) beelden. Maar algauw kunnen we die twee niet meer van elkaar onderscheiden. De zintuiglijk waargenomen en de ideëel geconstrueerde werkelijkheid versmelten tot één geheel dat we als objectieve werkelijkheid beschouwen, dat we onvoorwaardelijk geloven en waarnaar we ook handelen. Op die manier dringt Ahriman ongemerkt tot onze wil door en stuurt die in de door hem gewenste richting. Hij nestelt zich bij wijze van spreken in ons oog, en wat in ons oog zit zien we niet, ook al is het zo groot als een balk. 

Door deze manipulering van de waarneming wordt de werking van Ahriman magisch. Hij hypnotiseert de mens en laat hem dingen doen die hij nooit zou doen als hij bij zinnen was. We herkennen deze magische, hypnotiserende werking in de filmkunst: filmbeelden boeien ons, letterlijk en figuurlijk, ze zijn verslavend. Maar het verschil met de beelden die Ahriman ons voor ogen tovert door onze waarneming te infiltreren, is dat we ons tijdens een film bewust blijven van het fictieve karakter van de beelden die we zien. De tijd dat we in paniek de bioscoop uitvluchtten als we op het scherm een trein zagen afkomen, is lang voorbij. We hebben geleerd fictie en werkelijkheid te onderscheiden. Althans in de filmkunst. In het geval van de beelden die Ahriman in ons bewustzijn creëert en die we vervolgens op de werkelijkheid projecteren, hebben we dat nog niet geleerd. We zitten nog in het stadium dat we in paniek raken wanneer er een virus als een trein op ons komt afstormen. 

Wat de hele wereld vandaag doodsbang maakt, is niet het coronavirus zelf, want dat kunnen we niet zien. Wat we zien is een beeld van het virus, het gestyleerde en inmiddels alom bekende beeld van een bol vol uitsteeksels, als een bom uit een stripverhaal van Suske en Wiske. Het is een bijzonder suggestief beeld: als we het virus aanraken ontploft het en zijn we er geweest. Bovendien gaat het vergezeld van de intimiderende cijfers en angstaanjagende voorspellingen van de experts die ons vertellen dat deze onzichtbare vijand miljoenen doden zal maken als we hem niet meteen de oorlog verklaren. Samen zijn beeld en woord zo overtuigend dat we overal het coronavirus menen waar te nemen, zoals Greta Thunberg CO2 kan zien. Het is deze – door Ahriman opgewekte – ‘helderziende’ waarneming die ons in paniek op de vlucht doet slaan. Maar omdat de wereld geen bioscoop is die we kunnen verlaten, vluchtten we ‘in ons kot’ terwijl de overheid ten strijde trekt.

Dat is het beeld dat verschijnt wanneer we het hoofd koel houden en aandachtig kijken naar wat er gebeurt. En we herkennen dat beeld, want het verschijnt telkens weer opnieuw. Toen er op 9/11 een aanslag werd gepleegd op de twin towers sloeg de schrik ons om het hart en werden er drastische maatregelen genomen: de War on Terror begon. Net als in het geval van het coronavirus was het niet de aanslag zelf die tot deze verwoestende oorlog leidde, het waren de beelden van de aanslag. Europa heeft sindsdien heel wat aanslagen gekend, maar geen ervan ontketende een oorlog, om de eenvoudige reden dat er geen beelden waren (of dat ze niet werden getoond). Zonder de beroemde beelden van 9/11, die zowat ieder mens op aarde (vele malen) heeft gezien, had Amerika nooit het Midden-Oosten in brand kunnen steken. Idem voor de Climate War: die brak pas los toen de cijfers van de experten versterking kregen van de filmbeelden uit Al Gore’s An Inconvenient Truth

Hetzelfde gebeurde met het coronavirus. Pas toen de alarmerende cijfers van de experten de hulp kregen van dramatische beelden – beelden van het virus dat een cel binnendrong, beelden van zieken die op de spoeddienst lagen te stikken, beelden van wanhopige artsen en verpleegsters, beelden van lange rijen lijkkisten, beelden van uitgestorven straten en steden – kwam het tot een lockdown. In het bewustzijn van de mensheid rezen nu apocalyptische beelden die hem de stuipen op het lijf joegen en hem luidkeels deden roepen om een overheid die drastische maatregelen nam. Net als na 9/11. Net als na Al Gores film. Dit telkens opnieuw terugkerende beeld – ook na de dood van George Floyd verscheen het weer – is het werk van Ahriman, het is zijn stempel, zijn gezicht. Aan dit beeld kunnen we hem herkennen en het is die herkenning die hem ontwapent. Maar we moeten dat beeld wel zelf maken, we moeten alle puzzelstukjes samenvoegen tot een levend, herkenbaar, sprekend geheel.

Ahriman speelt hoog spel. Door te incarneren en zijn ‘gezicht’ te laten zien, jaagt hij de mensheid de stuipen op het lijf en verleidt haar tot oorlogen waarin ze zichzelf vernietigt. Maar tegelijk laat hij zich kennen door mensen die aandachtig kijken naar wat er gebeurt en zelf doen wat Ahriman anders in hun plaats doet: waarnemingen verbinden met gedachten. Ahriman moet bestreden worden met zijn eigen wapens, we moeten ze hem gewoon uit handen nemen, of beter gezegd: we moeten ophouden ze hem in handen te geven. Want wij zijn het zelf die – uit gemakzucht – ons denken en ons waarnemen aan hem overlaten. Door niet langer zelf te denken en zelf te kijken, geven we de knecht de kans om onze meester te worden. We moeten dus doen wat Ahriman doet, we moeten hem tot voorbeeld nemen, hoe paradoxaal het ook klinkt. We moeten doen wat Rudolf Steiner 100 jaar geleden deed toen hij Ahriman dwong om voor hem te poseren en een portret van hem boetseerde.