I can’t breathe (3)
Eén van de meest verbluffende fenomenen van de jongste jaren zijn jonge zwarte vrouwen die uitvoerig hun beklag doen over het racisme in ons land. Meestal zijn het intellectuelen die aan de universiteit studeren, onderzoek doen of zelfs doceren en dus behoren tot het geprivilegieerde deel van de bevolking, om maar eens een van hun geliefde termen te gebruiken. Er zitten ook wel eens jonge mannen tussen, maar allemaal hebben ze één ding gemeen: ze doen het goed, ze maken carrière en hun stem wordt gehoord, wat lang niet van alle jonge mensen kan gezegd worden, ook niet van de blanke. Toch klagen deze welvarende jongeren steen en been over het blanke racisme. Wordt hen gevraagd wat het precies is waaronder ze te lijden hebben, dan blijken dat zaken te zijn als Zwarte Piet, standbeelden van Leopold II, een lelijke blik hier en een scheldwoord daar. Blijkt dan ook nog eens dat sommigen onder hen ontsnapt zijn aan de volkerenmoord in Ruanda, dan rijst onvermijdelijk de vraag: wat is hier aan de hand?
Deze – vaak piepjonge – mensen kunnen hun mening natuurlijk alleen maar verkondigen omdat ze daar een forum voor krijgen. Er gaat geen week voorbij of we zien ze lief en onschuldig lachend in de media verschijnen om vervolgens de grofste beschuldigingen te uiten aan het adres van de Vlamingen en op hoge toon te eisen dat daar eindelijk eens iets aan gedaan wordt. Telkens weer vindt men nieuwe jongens en meisjes met onuitsprekelijke namen die de Vlaamse bevolking komen bolwassen. Komt er een zeldzame keer eens een zwarte volwassene aan het woord die een en ander relativeert of zelfs ontkent, dan wordt hij of zij de huid vol gescholden. De media – die zelf in toenemende mate bevolkt lijken te worden door jonge, pas afgestudeerde mensen – rollen de rode loper uit voor deze young angry black people. Waarom doen ze dat? Waarom maken ze van de media een soort Vlaamse versie van Radio Mille Collines en wakkeren ze onophoudelijk de rassenhaat aan?
Hun antwoord zal ongetwijfeld zijn dat zij die rassenhaat juist aanklagen, dat het hun journalistieke plicht is om te berichten over wat er in de samenleving gebeurt. Daar kan men twee vragen bij stellen: ten eerste, zijn Vlamingen werkelijk zo’n verstokte racisten? En ten tweede: los je dat probleem op door hen aan één stuk door uit te schelden? Want daar komen al die zwarte opiniestukken tenslotte op neer: het zijn mooi verpakte en met dure woorden als intersectionaliteit, dekolonisatie en white privilege gelardeerde scheldpartijen. De argumenten zijn flinterdun en de voorbeelden soms lachwekkend. Een genocideslachtoffer dat verklaart onnoemelijk te lijden als op 6 december Zwarte Piet door de straten loopt en snoep uitdeelt aan kinderen? Met dit soort groteske uitspraken ontkennen de jonge zwarte intellectuelen wat ze beweren. In een racistische samenleving zouden ze dergelijke uitspraken nooit kunnen doen.
Het vermoeden rijst dat deze jeugdige aanklagers – zwart of blank – niet spreken met eigen stem, maar fungeren als spreekbuis voor anderen. Verleden jaar zagen we ze met tienduizenden door de straten lopen schreeuwend om drastische maatregelen voor het klimaat. Werd hen gevraagd waar het allemaal om ging, dan bleken de meesten dat niet te weten. Ze liepen gewoon mee, omdat de anderen dat ook deden, omdat ze een dag niet naar school hoefden. Merkwaardig genoeg vonden die scholen dat goed, in veel gevallen moedigden ze de leerlingen zelfs aan en organiseerden zelf de ‘uitstap’. De overheid, die anders streng optreedt bij schoolverzuim, gaf geen kik, zoals ze ook geen kik gaf toen de BlackLivesMatter-betogers massaal hun voeten veegden aan de lockdownmaatregelen. Niemand van die schreeuwende jonge mensen vroeg zich af hoe het komt dat hun idool Greta Thunberg steevast ontvangen wordt door de groten der aarde, en ook vandaag vragen ze zich niet af waarom de overheid hen straffeloos laat betogen, winkels vernielen en standbeelden neerhalen.
Het komt in deze jonge mensen niet op dat ze wel eens gebruikt zouden kunnen worden door degenen waartegen ze zo te keer gaan. Ze lijken niet te begrijpen dat de overheid niets liever heeft dan dat er massaal geschreeuwd wordt om drastische maatregelen, drastische maatregelen die niet helpen tegen de opwarming van de aarde, of tegen racisme, of tegen corona, of tegen drugs, of tegen terrorisme of tegen gelijk wat waar de overheid oorlog tegen voert, maar die deze overheid wel steeds meer macht geven. Hoe groot die macht intussen is geworden, hebben we tijdens de corona-crisis gezien. Het gaat hier natuurlijk niet om de dorpsburgemeesters of om de Vlaamse overheid. Het gaat ook niet om de federale overheid en zelfs niet om de Europese overheid. Het gaat om een ‘wereldoverheid’ die in staat is de hele mensheid op te sluiten, om de verborgen deep state die is doorgedrongen in alle overheden ter wereld, die ook is doorgedrongen in de hoofden van jonge mensen en hun hersenen dagelijks spoelt.
Het is een angstaanjagende gedachte dat deze gehersenspoelde jeugd over enkele generaties het gros van de mensheid zal uitmaken, een mensheid die klakkeloos alles zegt en doet wat Ahriman – de onzichtbare wereldheerser, het brein achter de deep state – haar influistert. En dat is altijd hetzelfde: bestrijdt mij, roei mij uit, want ik bedreig jullie leven en steel jullie toekomst! Die boodschap fluistert Ahriman in hun oren en ogen door middel van imaginaties: de klimaat-imaginatie, de corona-imaginatie, de racisme-imaginatie, de terreur-imaginatie, enzovoort. Telkens gaat het om een onzichtbare vijand die de mensheid bedreigt en waartegen ten strijde moet worden getrokken. Deze imaginaties oefenen zo’n onweerstaanbare invloed uit op de jonge mens omdat ze variaties zijn op die ene, grote imaginatie die volgens Rudolf Steiner in de ziel van ieder mens leeft: de Michaël-imaginatie, het beeld van de strijd met de draak. Dat beeld houdt Ahriman de jeugd onophoudelijk voor en het heeft zo’n geweldige invloed omdat het waar is.
Het beeld van Michaël die de draak bestrijdt, is de centrale imaginatie van onze tijd. Zij toont ons de grote opgave van de huidige en toekomstige mensheid: de confrontatie met het kwaad. De moderne jeugd reageert impulsief op dit grote ideaal: ze trekt enthousiast ten strijde. Zoals de jeugd in 1914 zingend naar het front vertrok, toegejuicht door ouders, grootouders, leerkrachten en overheden, zo trekt ze ook vandaag weer door de straten, strijdlustig op weg naar de hel, aangemoedigd door ontelbare volwassenen. Het is tragisch om te zien hoe de geschiedenis zich herhaalt en hoe honderd jaar na datum opnieuw een generatie haar ongeluk tegemoet loopt. Tegenhouden kunnen we ze niet, want dan keren ze zich tegen ons en worden we zelf beschouwd als de vijand. Het enige wat we kunnen doen, is onze ogen open houden en proberen de misleidingstechnieken van Ahriman te doorzien in de hoop dat Michaël ermee aan de slag kan, want hij kan pas optreden als wij hem dat mogelijk maken.
We zullen nog lange tijd strijd moeten leveren met Ahriman en het is onze morele plicht tegenover de komende generaties om geestelijke munitie te verzamelen. Een belangrijke rol daarbij speelt het inzicht dat Ahriman – wat de grond van de zaak betreft – gelijk heeft. Wat hij (vooral) de jeugd influistert, is zonder meer waar: we moeten de strijd met hem aanbinden, hij vormt een grote en reële bedreiging. Die waarheid verandert echter in een leugen wanneer het gaat over de manier van strijden, over de strategie en de gebruikte wapens. Hier speelt Ahriman ten volle de kaart van het materialisme uit en verleidt hij ons de strijd louter en alleen op fysiek vlak te voeren: tegen virussen, tegen CO2, tegen drugs, tegen terroristen, tegen mensen, tegen iedereen behalve tegen hemzelf. Zijn leugens zijn zo overtuigend omdat ze niet ingaan tegen de waarheid, maar de waarheid gewoon omkeren. Ahriman ontkent de Michaëlimaginatie niet, wel integendeel, hij verwisselt alleen de strijdende partijen.
Hij brengt de idealistische jeugd ertoe Michaël te bevechten in plaats van hemzelf. Antiracisten, activisten en andere wereldverbeteraars: allemaal zijn ze ervan overtuigd het kwaad te bevechten, maar in werkelijkheid is hun strijd gericht tegen de christelijke grondslagen van de Europese beschaving. Het is beslist geen toeval dat ze de christenvervolgers bij uitstek – de moslims – als bondgenoten beschouwen. Hun recente (stand)beeldenstorm ligt in het verlengde van de islamitische beeldenstorm die overal ter wereld aan de gang is en die door de media zorgvuldig wordt doodgezwegen. Het racisme van de afgebeelden is slechts een voorwendsel, de storm is in wezen gericht tegen de beelden zelf en waar ze voor staan: de door het christendom gelegitimeerde beeldvorming. Ahriman haat beelden, want hij weet dat hij alleen door middel van kunstzinnige beelden ontmaskerd kan worden. Daarom doet hij er ook alles aan om beelden ‘om te keren’ en kunst te vernietigen.
Als we deze omkeringstechniek doorzien, doorzien we ook Ahriman. Hij is de geest die alles omkeert. Maar die ahrimaanse omkering is buitengewoon moeilijk te doorgronden, omdat ze ingrijpt in het scheppingsproces en dat houdt eveneens een omkering in. Nemen we bijvoorbeeld het oerbeeld van de schepping: de geboorte van de mens. De 9 maanden durende innige verbinding tussen moeder en ongeboren kind wordt opeens omgekeerd in haar tegendeel: de moeder stoot het kind af. Liefde, zou je kunnen zeggen, verandert in haat. Maar wanneer de haat zijn scheidende werk heeft gedaan, verbindt de moeder zich weer met het kind en is de liefde groter dan ooit. Liefde en haat, lijden en vreugde, dood en leven liggen hier heel dicht bij elkaar en wanneer we het geboorteproces vertalen in abstracte begrippen kan het heel gemakkelijk verkeerd – en zelfs omgekeerd – begrepen worden. Dat is precies wat Ahriman doet: abstraheren en omkeren, zonder dat we het merken.
In ons abstracte cijferdenken is er geen verschil tussen één plus twee en twee plus één. Het levert in beide gevallen drie op. Wanneer we de geboorte vertalen in cijfers krijgt het kind twee ouders, de ouders krijgen één kind, en in beide gevallen ontstaat precies dezelfde drieëenheid: het gezin. Toch gaat het om twee zeer verschillende zaken. In het eerste geval gaat het om een geestelijk wezen dat mens wordt, in het tweede geval gaat het om twee mensen die een geschenk uit de hemel ontvangen. Twee tegengestelde processen die één gebeuren vormen. Verwissel je die processen, dan verandert er in abstracto niets, maar in concreto ontstaat er een chaos die het scheppen omkeert tot vernietigen. We kennen die vernietigende chaos maar al te goed uit de hedendaagse kunst. Want ook de kunst wordt geboren, net als de nieuwe mens en de nieuwe wereld: ze worden niet gemaakt. Het is dat geboorte- of scheppingsproces waarin Ahriman ingrijpt, en dat hij in zijn tegendeel omkeert.
Om Ahriman te ontmaskeren, moeten we ons een beeld vormen van het scheppingsproces, want daar is hij werkzaam en injecteert hij zijn leugens. De voorbije eeuw is hij met zijn cijferdenken doorgedrongen in het fysieke geboorteproces, hij is ook doorgedrongen in de kunst, en vandaag dringt hij door in de schepping van de nieuwe mens en de nieuwe wereld. In alledrie deze gevallen zien we hetzelfde gebeuren: Ahriman gaat niet tegen het scheppingsproces in, wel integendeel, hij stimuleert het krachtig. Door zijn toedoen worden vandaag meer mensen geboren dan ooit tevoren, maar tegelijk worden er ook steeds meer geaborteerd. In de kunst is vandaag Jeder Mensch ein Künstler, maar zijn scheppen is niet meer te onderscheiden van vernietigen. En meer dan wat ook stimuleert Ahriman de geboorte van een nieuwe wereld waarin alle mensen gelijk zijn, want hij weet: hoe vroeger die wereld geboren wordt, des te minder kans op overleven heeft hij.
De jonge zwarte (en blanke) intellectuelen ijveren voor een betere wereld, een wereld zonder racisme, zonder ongelijkheid, zonder discriminatie. Die wereld is volop aan het ontstaan, de geboorte is ingezet, het keerpunt bereikt. Maar het gaat hen allemaal niet vlug genoeg, zij willen dat hele pijnlijke en moeizame geboorteproces zo snel mogelijk achter de rug hebben. Eigenlijk willen ze het helemaal niet doormaken. Ze gedragen zich als een kind dat weigert mee te werken en zelfs denkt: hoe meer pijn mijn moeder heeft, des te vlugger kan ik van de vrijheid genieten. En dus schelden ze onophoudelijk op de blanke wereld, die de moeder is van de nieuwe world of color, die de vrije samenleving in haar schoot heeft laten groeien en nu gekweld wordt door de weeën van de geboorte. Uiteraard heeft ook het kind het moeilijk, het raakt in het nauw en heeft het gevoel te stikken. Maar de vijandschap die het zijn moeder, op influistering van Ahriman, toedraagt is niet van aard om de geboorte te versnellen, wel integendeel, ze blokkeert de hele zaak en brengt moeder en kind in gevaar.
Ahriman blokkeert het geboorteproces en maakt er een vernietigingsproces van door het te versnellen. Het onuitroeibare communisme – in Duitsland werd nog maar pas een standbeeld (sic) van Lenin onthuld – is daar het beste voorbeeld van: grote mensheidsidealen die pas in de verre toekomst gerealiseerd kunnen worden, dringen zich met geweld aan de hedendaagse werkelijkheid op. De angry young people van onze tijd sturen aan op een Culturele Revolutie naar Chinees model. Scholieren en studenten roepen – met de steun van de overheid en de grote bedrijven – hun leraren en hun hele culturele verleden op het matje alsof het Laatste Oordeel is aangebroken en de schuldige moet worden aangewezen, veroordeeld en gestraft. Het voorbeeld van China herinnert er ons aan dat ze het niet zullen laten bij opiniestukken in de kranten. Daar maken ze trouwens geen geheim van: steeds luider roepen ze dat de tijd van praten voorbij is en dat er gehandeld moet worden. Hun haast is een vorm van ahrimaanse bezetenheid waartegen we ons moeten vaccineren, anders raken we vroeg of laat zelf besmet, voor zover dat nog niet het geval is.