Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: september, 2021

Het raadsel van Zegelsem (24)

  

Ik zag Basic Instinct voor het eerst in de zomer van 1992 tijdens de grootste hittegolf die ik ooit heb meegemaakt. Gestoofd worden door de zon: misschien is dat vandaag wel een voorwaarde om open te kunnen staan voor de geestelijke dimensie der dingen. De wereld lag er in ieder geval uitgestorven bij toen ik op weg was naar de bioscoop, er was geen levende ziel te bespeuren. Ik zat moederziel alleen in een van de grote zalen van de Gentse Decascoop, afgezien van het spreekwoordelijke koppeltje op de achterste rij. Gelukkig duurde de hittegolf niet lang en kon ik de film algauw weer in bomvolle zalen zien en in gezelschap van mensen die ik er warm (sic) voor had gemaakt. Eén van die mensen was een euritmiste. Het grootste deel van de film zat ze met de handen voor de ogen geslagen, ze durfde nauwelijks te kijken. Ik moest er hartelijk om lachen. Maar na afloop zei ze iets wat me trof: ik had al genoeg aan de eerste scène! Dat was de moordscène die bij mij meteen de gedachte had opgeroepen: dit is precies wat er vandaag gebeurt!

Haar reactie zette me aan het denken en algauw kwam ik tot de conclusie dat deze scène – die in feite een moderne versie van de kruisiging is – de hele film als in een notedop bevat. Basic Instinct is het verhaal van een aangekondigde moord én van de oplossing van die moord. Aangezien alles in deze film oerbeeld is, gaat het om de oplossing van de ‘oermoord’, de moord die in alle mogelijke variaties steeds weer opnieuw gepleegd wordt, in onze tijd zelfs uitdrukkelijker dan ooit. Ik herinner me nog dat ik die moord helemaal niet had zien komen. Hij maakte me met een schok wakker en ik ontwaakte in de film, niet eruit, want ik had nog nooit zo in een film gezeten als na die moordscène. Nadien begon ik na te denken over de film zoals ik nog nooit had nagedacht. Iedereen met wie ik de film ging zien, wees me op aspecten die ik nog niet had opgemerkt en ook op die manier – in gesprek met anderen – had ik nog nooit nagedacht. Helaas kwam daar al vlug een eind aan want niemand wilde met me meedenken.

De antroposofische weigering om na te denken over Basic Instinct nam de vorm aan van één groot, steeds weer terugkerend bezwaar: de ideeën die ik in deze film beweerde te vinden, werden er in feite door mij in gelegd. De film was niet meer dan een scherm waarop ik mijn ideeën projecteerde, zelf bevatte hij helemaal geen ideeën. Men vond het – in het beste geval – merkwaardig wat ik allemaal in een Hollywoodfilm zag, maar meer dan een spel van de verbeelding was het niet. Het beste bewijs: de makers van Basic Instinct – regisseur Paul Verhoeven en scenarist Joe Esterhasz – repten met geen woord over een ‘diepere betekenis’ van hun film. Dat zouden ze heus wel gedaan hebben als ze hun film een diepere betekenis hadden meegegeven. Maar dat bleek dus niet het geval te zijn. De esoterische inhoud van Basic Instinct zat enkel in mijn hoofd, met de film zelf had hij niets te maken, zoals sommige antroposofen me verontwaardigd toebeten.

Ze struikelden natuurlijk over het erotische karakter van de film, dat lag voor de hand. Toch was dat niet het echte probleem, dat zat veel dieper. Wat hier opdook, was de oude filosofische strijd tussen de realisten en de nominalisten. Realisten zijn ervan overtuigd dat ideeën deel uitmaken van de dingen (en dus realiteiten zijn), nominalisten daarentegen menen dat ideeën enkel namen zijn die aan de dingen worden gegeven (en bijgevolg geen realiteiten zijn). Het nominalisme ontwikkelde zich tot het moderne materialisme dat zegt dat de geest niet bestaat en enkel een etiket is dat op de werkelijkheid wordt geplakt. Met dit materialistische nominalisme kwam ik in botsing: mijn ideeën over Basic Instinct werden beschouwd als louter etiketten. Ze kwamen uit mijn eigen koker en werden door mij op de film geplakt, maar hadden er in wezen niets mee te maken. De zogenaamde ‘geestelijke inhoud’ van deze erotische thriller was geen werkelijkheid maar fictie, erger nog: fictie over fictie. 

Voor mijn critici was daarmee de kous af. Ik mocht redeneren en argumenteren wat ik wilde, hun nominalistische standpunt was onwrikbaar. Ik wees er hen op dat Rudolf Steiner dit nominalisme bestreden had in zijn Filosofie der Vrijheid, en dat de antroposofie zo realistisch was als maar kon: het maakte niks uit. Ik vocht dan ook niet tegen een overtuiging, ik vocht tegen een beleving, een vanzelfsprekendheid. Het materialisme is al lang geen verstandelijke kwestie meer, het is een gevoelsaangelegenheid geworden. Nergens wordt dat duidelijker dan in de kunst. Sinds het ontstaan van de kunstwetenschap wordt kunst beschouwd als een idee in een zintuiglijk kleedje. Kunstenaars hebben zich daar nooit wat van aangetrokken, tot in de 20ste eeuw. Toen begonnen ze naar deze ‘wetenschappelijke visie’ te handelen en de hedendaagse kunst werd geboren. Deze nieuwe kunst was het vleesgeworden nominalisme: ideeën werden op kunstwerken geplakt – of erin verpakt, dat komt op hetzelfde neer – zonder dat er enig reëel verband bestond.

De moderne kunstliefhebber ging daarin mee: hij begon de – met ideeën beplakte – pispotten en andere rommel als kunst te beschouwen. Meer zelfs, hij raakte ervan overtuigd dat kunst altijd nominalistisch was geweest en dat het begrip ‘kunst’ nooit meer was dan een etiket dat lukraak op een voorwerp werd geplakt. Hij deed niet langer moeite om zelf de idee ‘kunst’ in de kunstwerken te ontdekken, maar luisterde gewoon naar de ideeën die kunstenaars en experts er in grote getale op ‘plakten’. Vandaag zetten we een volgende stap in dat materialisme: wat in de kunst een gemakzuchtige gewoonte is geworden, wordt het nu ook in de werkelijkheid. De hedendaagse mens kijkt en denkt niet zelf meer, hij gelooft alles wat de experts hem in de maag splitsen, ook al is het de grootste onzin. Wat in de wetenschap begon als een verstandelijke overtuiging ontwikkelde zich in de kunst tot een gevoelsbeleving en mondt vandaag uit in de ‘religieuze’ wil om experts blindelings te volgen, desnoods totterdood.

Realisme is voor mij altijd een vanzelfsprekendheid geweest in de kunst. Ik heb altijd geweigerd (dode) ideeën op kunstwerken te ‘plakken’, maar ik heb wel geleerd in een kunstwerk de (levende) idee ‘kunst’ te ontdekken en die te beleven als een wonderlijke realiteit die niet in woorden te vatten is. Deze ideële, geestelijke realiteit heeft in de verste verte niets te maken met de abstracte, nominalistische ideeën die mensen vandaag á volonté op kunstwerken plakken. Ze is een levende idee die je kunt waarnemen in een kunstwerk, maar nooit los ervan. Rudolf Steiner noemt dat de ‘ware communie’ van de mens: het waarnemen van de idee in de werkelijkheid. Deze communie was me (althans in de kunst) zeer vertrouwd, maar nooit had ik ze zo intens beleefd als bij het zien van Basic Instinct. Ik was ook vertrouwd met de weerstanden – en zelfs de woede – die het spreken over deze communie meestal opwekt, maar ik was zeer verbaasd ze ook in de antroposofische wereld aan te treffen. 

Zo’n communie is het mooiste wat een mens kan beleven. Ze resulteert in pure liefde, en die liefde staat garant voor waarheid van de waargenomen idee. Ik heb dan ook nooit getwijfeld aan wat ik in Basic Instinct zag, want de film wekte louter liefde in me. Maar hoeveel vreugde ik daar ook aan beleefde, het deed pijn om te zien hoe dit kunstwerk miskend werd. Ik heb die miskenning nooit als persoonlijk ervaren omdat de ideeën die ik uit de film haalde niet mijn ideeën waren, het waren de ideeën van de film. Dat mijn inspanningen om ze boven water te krijgen niet erkend werden, kon me ook niet veel schelen: ik deed het uit liefde en werd ervoor beloond met vreugde. Maar ik vond de miskenning pijnlijk voor de film zelf, voor de kunst in het algemeen en voor de antroposofie in het bijzonder. Het was een grote teleurstelling vast te moeten stellen dat de grondslag van de antroposofie – het waarnemen van de idee in de werkelijkheid – onder antroposofen niet meer enthousiasme wekte, ja dat ze zelfs afkeer wekte.  

Nu moet ik eerlijk toegeven dat Basic Instinct voor mij een Damascus-ervaring was. Als het karma me op die snikhete zomeravond niet naar de bioscoop had geleid, zouden de schellen me nooit van de ogen zijn gevallen. Ik zou de geest nooit ontdekt hebben in een Hollywoodfilm. Hollywood stond voor mij – zoals voor zovele antroposofen en kunstliefhebbers – model voor de geestloosheid van de moderne wereld. Maar uitgerekend in het hol van de materialistische leeuw trof ik de geest aan, en wel in een mate waarin ik hem nog nooit had gezien. De vorm waarin hij verscheen was totaal onverwacht – een erotische thriller – maar de geest zelf herkende ik meteen. Het was de geest die ik altijd had waargenomen en liefgehad in de kunst, de geest die ik onwrikbaar trouw was gebleven toen de wereld hem afviel. Die trouw werd nu beloond want de geest van Basic Instinctwhat’s in a name – hielp me om de stap van kunst naar werkelijkheid te zetten. Hij leerde me om de idee ‘kunst’ ook in de werkelijkheid te zoeken en ‘de wereld als een kunstwerk te zien’. 

Voor een oude ziel zoals ik – een Christuszoeker dus – was Basic Instinct één groot feest, want ik had mijn geliefde geest teruggevonden, de geest die ik gestorven waande en die het ook was. Maar hij was verrezen, in een geheel nieuwe gedaante. Ik moest onwillekeurig denken aan Nietzsches ‘wedergeboorte van de tragedie’, een boek waarin hij in feite het zielenthema behandelt middels de termen apollinisch en dionysisch. Basic Instinct was een jonge-zielenfilm, één en al wilde, dionysische kracht. Maar onder dat barbaarse uiterlijk ging een kristalheldere apollinische gedachtenvorm schuil die ik herkende. Ik beleefde de ‘communie’ van het waarnemen van deze (heldere apollinische) idee in de (verwarrende dionysische) werkelijkheid. Het was weliswaar niet de levende werkelijkheid, het was er slechts een beeld van, maar het was een in alle opzichten waar beeld. Dat trof me reeds in de beginscène: Basic Instinct was waar, het was een waarheidsgetrouwe verbeelding van de moderne werkelijkheid. 

Ik werd dus eerst getroffen door de waarheid van deze film, en pas daarna door zijn schoonheid. Dat mag wel merkwaardig heten, want waarheid is niet wat ik zoek in de kunst, daarvoor wend ik me tot de wetenschap. Maar Basic Instinct is een kunstwerk dat tegelijk (geestes)wetenschap is: waarheid en schoonheid in één. Die eenheid komt reeds tot uiting in de begingeneriek van de film, die bestaat uit een vreemde combinatie van (apollinische) diehoeken en (dionysische) beelden van een vrijend koppel. Je weet eigenlijk niet waar je naar kijkt. Pas wanneer de eigenlijke film begint, ontstaat er onderscheid: de polariteit van man en vrouw verschijnt. Die polariteit verstart vervolgens tot een polarisatie die ten slotte uitmondt in een moord. Dat is het moment waarop de kijker met een schok wakker wordt en de zoektocht naar de moordenaar begint. Het is een zoektocht naar de waarheid, niet naar schoonheid. En toch is die zoektocht van een verbluffende schoonheid, maar die wordt pas zichtbaar als we naar de waarheid zoeken. 

Als Basic Instinct waar is, dan lijkt de film erop te wijzen dat de volgorde tussen waarheid en schoonheid omgekeerd is. Waarheid (wetenschap) komt niet langer voort uit schoonheid (kunst) zoals dat altijd het geval was in de Europese cultuur. Die schoonheid is namelijk dood, ze werd in de 20ste eeuw vermoord door de wetenschap en kan niet langer waarheid voortbrengen. Dat wordt gespiegeld door de kunst van de 20ste eeuw, die louter lelijkheid voortbrengt en een wetenschap die één grote leugen is geworden. Sindsdien leven we in een wereld zonder schoonheid, een wereld zonder kunst, een wereld met alleen nog wetenschap. En die leugenachtige wetenschap lijkt zich vandaag op te maken voor de ultieme moord, de kruisiging van de mensheid – alsof we midden in de eerste scène van Basic Instinct zitten. Deze moord is het grote raadsel van onze tijd, het raadsel dat moet opgelost worden vóór er opnieuw schoonheid kan komen in onze lelijke moderne wereld. 

Dat is volgens Rudolf Steiner ook de grote opgave van onze tijd: de confrontatie met het kwaad, het gevecht met de Grote Moordenaar. Maar dit gevecht is geen fysieke strijd, het een mentale strijd, een bewustzijnsstrijd: de michaëlische strijd met de draak wordt uitgevochten in het denken. We zien dat vandaag heel duidelijk: de draak heeft het in de eerste plaats op het menselijk denken gemunt: hij wil dat de mens het denken opgeeft (wegens veel te moeilijk) en dat hij zich gedachtenloos overgeeft aan ‘de experts’, de grote handlangers van de draak. De wetenschap is dus het terrein waarop deze grote en beslissende slag wordt uitgevochten. In de kunst is die strijd al lang beslecht in het voordeel van de draak. Ook dat treedt vandaag duidelijk aan het licht: de kunstenaars – die zichzelf zo graag profileren als maatschappijcritici die moedig tegen de stroom in roeien – laten massaal verstek gaan. Het is dan ook niet meer dan logisch dat we het kunstzinnige beeld van de strijd met de draak aantreffen in de marge van de kunstwereld, in een film die door niemand als kunst wordt beschouwd en als het ware aan de aandacht van de draak ontsnapt.

Volgens Rudolf Steiner rust het beeld van Michaël die de draak bestrijdt op de bodem van iedere moderne ziel. Dat komt alvast overeen met wat ik destijds keer op keer beleefd heb in de bioscoop: het jonge filmpubliek was diep getroffen door Basic Instinct, veel dieper dan door gelijk welke andere film. Deze erotische thriller is dan ook het mooiste – en meest begrijpelijke – beeld van de strijd met de draak dat ik ken. Het feit dat het een liefdeshistorie is, wijst op een cruciaal aspect van Michaël: hij strijdt niet uit afschuw en verontwaardiging, integendeel, hij handelt uit liefde. Dat is hoe hij de draak ‘vastpint’: met een scherp maar liefdevol denken. Anders gezegd: met een wetenschap die tegelijk een kunst wordt. Het doel is de waarheid: het ontmaskeren van de moordenaar. Het middel is de liefde, de kunst. Michaël en de draak werken samen aan hetzelfde kunstwerk: de vrije mens. Maar alleen Michaël weet dat. En dat is het weten dat in de wetenschap moet ontwikkeld worden. 

Het raadsel van Zegelsem (23)

  
  

Een jaar geleden begon ik met mijn pogingen om het raadsel van Zegelsem op te lossen. Voor de meeste mensen is dat een zinloze onderneming, want er is helemaal geen antwoord op de vraag waarom ik in deze negorij ben terechtgekomen. Ik heb gewoon pech gehad en daar moet ik leren mee leven. Shit happens, zegt de moderne mens wanneer het ongeluk hem treft en dat heeft iets cools, iets moedigs, iets mannelijks. Maar er zijn grenzen aan die stoïcijnse houding. Met name sinds de holocaust kun je niet meer zeggen: tja, die mensen hebben pech gehad, niks aan te doen, het leven gaat verder. Dat is niet langer acceptabel, vooral niet omdat die geschiedenis zich blijft herhalen. Vandaag zien we opnieuw de dingen gebeuren die destijds geleid hebben tot de oplossing van het joodse vraagstuk. En opnieuw halen de meesten hun schouders op en zeggen: die dingen gebeuren nu eenmaal, je moet ermee leren leven. Dergelijk gedrag is niet dapper of stoïcijns meer, het is beschamend.

Het apocalyptische karakter van onze tijd dwingt ons om de vraag te stellen: waarom gebeuren deze dingen, en waarom gebeuren ze telkens opnieuw? Doordringen tot de karmische dimensie van de gebeurtenissen is een noodzaak geworden. De wereld schreeuwt als het ware om karmaonderzoek. Rudolf Steiner vroeg ons aan het eind van zijn leven uitdrukkelijk om aan karmaonderzoek te doen. Hij had het niet eens over de vraag naar het waarom van ons leven, hij wilde gewoon dat we nadachten over het zielenthema, dat we probeerden erachter te komen tot welke van beide zielengroepen we behoren. Het was een kinderlijk eenvoudige opgave – zeker vergeleken bij andere eisen die hij aan zijn leerlingen stelde – en toch wekt ze honderd jaar later nog altijd onoverkomelijke weerstanden. De vraag rijst dan ook: waarom verzetten we ons zo hardnekkig tegen karmaonderzoek? Zeker in het licht van de huidige gebeurtenissen kunnen we die vraag niet langer uit de weg gaan. We moeten ze stellen.

Een eerste reden voor dat verzet gaf Rudolf Steiner zelf: karmaonderzoek ‘snijdt in het eigen vlees’. Het valt de mens zwaar om naar zichzelf te kijken, en het betert er niet op. Om een Indiaans opperhoofd te parafraseren: het kijken naar de moderne mens en zijn wereld doet pijn aan de ogen. Nergens wordt dat zo duidelijk als in de kunst. Hier toont de moderne mens zich zoals hij werkelijk is en dat is zo’n beschamend schouwspel dat niemand er durft naar kijken. We gebruiken ons verstand om dit schouwspel goed te praten en niet te moeten zien hoe erg het met onszelf gesteld is. Om dezelfde reden weigeren antroposofen om aan karmaonderzoek te doen: ze willen niet geconfronteerd worden met zichzelf. Wat hebben we van de antroposofie gemaakt? Wat is er geworden van de verwachtingen van Rudolf Steiner? Waar is de antroposofische cultuurimpuls die onze beschaving moest redden? Het zijn vragen die zorgvuldig uit de weg worden gegaan omdat ze ons opzadelen met een verpletterend schuldbesef.

De menselijke beschaving bevindt zich in zo’n deerniswekkende toestand dat het woord ‘terminaal’ zich opdringt. Om het met de woorden van Rudolf Steiner te zeggen: we staan aan de rand van het graf van alle beschaving. We zijn dan ook ziek van angst – veel meer dan omgekeerd – en voelen ons zo schuldig dat we er ons verstand bij verliezen. In zo’n toestand bevond ik me ook toen ik begon met karmaonderzoek. Uiterlijk gezien had ik het niet slecht: ik was getrouwd, ik had kinderen, ik had werk en ik kon ieder jaar met vakantie naar zee. Maar toch voelde ik me ellendig, ten einde raad, in de val gelokt. Ik bracht mijn dagen door op een grauw kantoortje en verspilde daar mijn tijd met zinloos werk. De gedachte dat dit voortaan mijn leven zou zijn, maakte me wanhopig, en wat het helemaal ondraaglijk maakte, was het besef dat het mijn eigen schuld was. Ik had dit over mezelf gebracht door een fatale keuze te maken, door niet op te komen voor mezelf, door me mee te laten sleuren door de stroom. 

Dit schuldgevoel was erger dan ‘in mijn eigen vlees snijden’ en dus stelde ik mij de vraag: hoe is dit kunnen gebeuren? Het was geen rethorische vraag, ik wilde werkelijk weten wat er verkeerd was gegaan. Ik dwong mezelf om te kijken naar mijn eigen leven en ging dwars tegen mijn ‘verblindende’ emoties in. Zo begon mijn karmaonderzoek: als een nuchtere vraagstelling zonder meer, en dat betekende reeds een bevrijding. De spirituele dimensie kwam pas later, toen ik besloot mijn ‘fatale fout’ te herstellen en tot het inzicht kwam dat mijn ‘fout’ niet fataal was geweest maar juist mijn redding had betekend. Dat bracht me op het spoor van de onzichtbare orde in mijn leven. In dezelfde tijd ontdekte ik het zielenthema, alsof mijn karmische praktijk de karmische theorie had opgeroepen. Beide verschenen nagenoeg gelijktijdig in mijn leven en sloegen een brug tussen dat leven en de antroposofie. Het was een vreugdevol, maar tegelijk ook pijnlijk gebeuren want die brug werd door de antroposofische wereld radicaal afgewezen.

Men wilde er niks weten van het zielenthema en men wilde er ook niks weten van een brug tussen de antroposofie en het persoonlijke leven. Spiritualiteit werd opgevat als een onpersoonlijke wetenschap, niet als een persoonlijke kunst. Nooit ervaarde ik deze afwijzing van het kunstzinnige sterker dan toen ik Basic Instinct zag. Deze film was een zeer persoonlijke ervaring maar hij sloeg tevens de brug naar het bovenpersoonlijke doordat onder zijn exoterische uiterlijk een esoterisch innerlijk schuilging. Wat ik zowel in mijn eigen leven als in de antroposofie in zeer embryonale vorm had ontdekt – de karmische dimensie – kwam mij nu vanuit de moderne, hedendaagse wereld in kunstzinnige vorm tegemoet. Nadat mijn karmaonderzoek eerst beantwoord was door de (wetenschappelijke) antroposofie, werd het nu beantwoord door de (kunstzinnige) werkelijkheid. Deze ‘driegeleding’ beleefde ik als het mooiste wat ik ooit had meegemaakt, de afwijzing ervan door de antroposofische wereld als het pijnlijkste. 

Ik had de antroposofische goedkeuring niet nodig om vreugde te beleven aan Basic Instinct, maar ik had ze wel nodig om die vreugde te delen. Welke mogelijkheden bood deze film niet om een brug te slaan tussen de antroposofie en de moderne wereld! Keer op keer had ik ervaren hoe diep Basic Instinct het (overwegend jonge) filmpubliek trof. De film maakte iets in hen wakker, maar ze wisten niet wat. Als bij deze gevoelservaring kon aangeknoopt worden, zou er een win-win situatie ontstaan: jonge mensen zouden de antroposofie leren kennen en de antroposofie zou ‘verjongd’ worden. Was dat niet van meet af aan de antroposofische droom geweest: de miljoenen jonge mensen bereiken die voorbestemd waren om antroposoof te worden maar de grootste moeite hadden om de toegang tot de antroposofie te vinden? De wil om die droom te verwezenlijken was er echter niet. De kloof tussen Basic Instinct en de antroposofische wereld was een beeld van de kloof tussen oude en jonge zielen, en die kloof wilde men niet overbruggen.

Ik kon me, als oude ziel, levendig voorstellen waarom al die jonge zielen de toegang tot de antroposofie niet vonden. Een kunstwerk dat me tot in het diepst van mijn ziel had getroffen, dat ik als een godsgeschenk had ervaren en dat alleen door hoge geestelijke inspiratie tot stand had kunnen komen, werd als iets weerzinwekkends afgewezen. Het had me diep ontroerd dat de geestelijke wereld zo diep was afgedaald in onze hedendaagse wereld vol sex en geweld. Dat dit offer werd beantwoord met afkeer en misprijzen trof mij zo pijnlijk dat het me deed besluiten te zwijgen over Basic Instinct. Ik kon niet verdragen dat een in mijn ogen ‘goddelijk’ kunstwerk zo bezoedeld werd, en ik kon ook niet verdragen dat de antroposofische wereld zichzelf zo bezoedelde. Men wilde eenvoudig niet nadenken over Basic Instinct. Moeilijk was dat nochtans niet – de film gaf je de pap in de mond – maar men weigerde het vlakaf. Ik vond het ontluisterend dat antroposofen weigerden na te denken over het meest representatieve kunstwerk van hun tijd.

Was de antroposofie dan geen geesteswetenschap? Hoorden wetenschappers niet alles te onderzoeken, in het bijzonder de kunst van hun tijd? Had Rudolf Steiner er niet op aangedrongen dat antroposofen de taal van hun tijd spraken? Hoorden ze hun denken niet te scholen en door middel van beelden weer tot leven te brengen? Basic Instinct bood hen daartoe de meest uitgelezen kans, maar ze werd hooghartig afgewezen. Er kwamen nog meer kansen – alle goede dingen komen in drie – maar ze werden allemaal genegeerd. Ik probeerde op alle mogelijke manieren uit te leggen dat Basic Instinct niet was wat hij leek te zijn en dat men doorheen zijn zintuiglijke uiterlijk moest leren kijken om zijn spirituele kern te ontdekken. Maar het was allemaal boter aan de galg. Het enige wat me overbleef, was de zaak karmisch te benaderen en me af te vragen: waarom weigeren antroposofen na te denken over de wereld waarin ze leven? Waarom weigeren ze aan geesteswetenschap te doen? 

Veel was er niet nodig om doorheen de maja – de zintuiglijke schijn – van Basic Instinct te kijken. Het volstond om de vraag stellen waarmee de film eindigde: wie heeft het nu eigenlijk gedaan, wie is de schuldige? Nam je die vraag ernstig, dan kwam je na grondig onderzoek tot de conclusie dat ze op rationele wijze niet te beantwoorden viel. Je stond dan voor de keuze: ofwel liet je het daarbij en zag je je vooroordeel – deze film is louter entertainment – bevestigd, ofwel liet je je gevoel meespreken en werd je getroffen door het feit dat Basic Instinct de schuldvraag op bijzonder ingenieuze wijze openliet. Zo was het me ook vergaan toen ik met karmaonderzoek begon: door mijn ‘misdaad’ – mijn fatale besluit – nuchter te onderzoeken kwam ik tot de verrassende conclusie dat het niet mogelijk was een schuldige aan te wijzen. Basic Instinct weerspiegelde dus mijn karmaonderzoek, en door in die spiegel te kijken, kwam ik een stap verder maar botste tegelijk op de antroposofische weigering om eveneens in die spiegel te kijken. 

Het stellen van de verlossende schuldvraag opende de weg naar de ontdekking van de verborgen leiding – of karmische kunstzinnigheid – in mijn leven. Ook dat werd weerspiegeld door Basic Instinct: toen ik de film niet enkel wetenschappelijk-analyserend maar ook kunstzinnig-imaginatief benaderde, ontdekte ik een onvermoede wereld van verbanden, patronen en betekenissen. Ik drong door tot de karmisch-esoterische dimensie van dit kunstwerk. Het was een herhaling van mijn karmaonderzoek, maar nu op een hoger, bovenpersoonlijk vlak. Ik begon te begrijpen dat Basic Instinct één groot oerbeeld was. Niet alleen was het een buitengewoon complex oerbeeld, het was ook een oerbeeld-in-beweging en ik moest me tot het uiterste inspannen om het met mijn verstand te kunnen volgen. Ik moest met andere woorden beweeglijk leren denken, ik moest levend leren denken, ik moest … antroposofisch leren denken. Paradoxaal genoeg bleek de antroposofische wereld daar zelf niet toe bereid. 

Basic Instinct is het oerbeeld van de polariteit – tussen man en vrouw, tussen kunst en wetenschap, tussen goed en kwaad – een polariteit die zich stap voor stap ontwikkelt tot de Steigerung die aan het eind van de film plaatsvindt. Die Steigerung – de overgang van tweegeleding naar driegeleding – is niet de stralende apotheose die men zou verwachten. Ze wordt slechts heel summier aangeduid en is eigenlijk alleen in de geest zichtbaar. Maar ik beleefde ze wel gevoelsmatig, als een katharsis die me gezond maakte naar ziel en lichaam. Ik had Basic Instinct zo intens meebeleefd dat mijn ziel tot een spiegel was geworden waar dezelfde Steigerung had plaatsgegrepen als in de film. Daarna begon de opgave om ook mijn denken gezond te maken, om ook daar die overgang van dualisme naar driegeleding te voltrekken. En dat kon ik niet alleen. Daarvoor had ik hulp nodig en die vond ik niet. Geen enkele antroposoof was bereid met me in gesprek te gaan over Basic Instinct

Ik was met karmaonderzoek begonnen uit pure miserie en de stadia die ik daarbij doorlopen had, waren uitgemond in een bevrijdende omkering: de fatale fout bleek een reddende zegen te zijn geweest, wat slecht leek, bleek goed te zijn. Dezelfde onderzoeksstadia doorliep ik met Basic Instinct, dit keer niet gedreven door ellende maar door vreugde. Noodzaak had plaatsgemaakt voor vrijheid: ik was niet verplicht om na te denken over deze film, wel integendeel. Ik deed het louter uit liefde, en ik beleefde er vreugde aan. Ik wilde weten wat die vreugde veroorzaakte, ik wilde de liefde niet alleen beleven, ik wilde ze ook leren kennen. Dat betekende een nieuwe omkering in mijn leven. Was ik door karmaonderzoek eerst van ellende naar vreugde gegaan, dan ging ik nu opnieuw van vreugde naar ellende. Want ik vond niemand om mijn vreugde mee te delen, ik vond niemand die mee wilde denken over het wezen van die vreugde en die liefde. 

Wonderlijk genoeg weerspiegelde Basic Instinct ook deze tweede omkering. Eerst had de film me ertoe gebracht over hem na te denken, op dezelfde ingenieuze wijze als mijn eigen leven me ertoe had gebracht over dat leven na te denken. Mijn karmaonderzoek, dat louter persoonlijk was begonnen, werd daardoor bovenpersoonlijk. Daarom kwam ik er ook mee naar buiten. Dat maakte me echter niet populair in de antroposofische wereld, wel integendeel. Tot mijn verbazing trof ik ook die situatie aan in Basic Instinct, alsof de film wist welk lot mij te wachten stond als ik mij met hem inliet. Het was een verbijsterende ervaring: ik keek in een spiegel waarin ik mezelf in die spiegel zag kijken. Daarmee bereikte ik een grens waar ik niet overheen raakte. Het is waarschijnlijk dezelfde grens waarmee ik ook worstel in het raadsel van Zegelsem. Ik kijk opnieuw in een spiegel, een zeer duistere spiegel dit keer. Maar ik blijf kijken tot er licht begint te schijnen in de duisternis. Het is me al twee keer gelukt, dus waarom geen derde keer? 

Het raadsel van Zegelsem (22)

  

Als kind deed ik niets liever dan tekenen. Op school was daar echter geen ruimte voor, het was er al wetenschap wat de klok sloeg. Die tegenstelling tussen kunst en wetenschap heeft mijn hele jeugd bepaald. Mijn kunstzinnige ziel weerde zich uit alle macht tegen de verpletterende druk van de wetenschap, maar moest zich uiteindelijk gewonnen geven. Door die pijnlijke nederlaag werd ik echter op het spoor gezet van een wetenschap die wel ruimte liet voor kunst: de antroposofie. Ik leerde deze geesteswetenschap kennen op twee verschillende manieren: van binnenuit en van buitenaf. Met karmaonderzoek begon ik vanuit een innerlijke noodzaak: mijn schuldgevoel over de beschamende nederlaag die ik had geleden, dwong me om na te denken over mijn leven. De antroposofie daarentegen kwam als een volslagen vreemde naar me toe. Ik herkende haar niet en vond haar zeer onaantrekkelijk omdat ze zo wetenschappelijk was. Ik zag aanvankelijk dan ook geen verband tussen mijn karmaonderzoek en deze antroposofie.

Deze tweeledige ontmoeting met de geesteswetenschap was eigenlijk een metamorfose van de tegenstelling uit mijn jeugd. Ik deed aan karmaonderzoek zoals ik tekende: vanuit een innerlijke drang. Niemand hoefde het me te leren, niemand hoefde me ertoe aan te sporen, ik deed het helemaal uit mezelf. De antroposofie speelde dan weer dezelfde rol als de wetenschap: ze kwam me voor als een vreemdsoortig geheel van regels en wetten waar ik niks kon mee beginnen en die ik als zeer onkunstzinnig beleefde. Dat veranderde toen ik de Filosofie der Vrijheid las en daarin een gedachte aantrof die de brug sloeg tussen beide werelden. Deze ontdekking was op zijn beurt een metamorfose van wat ik aan de academie ontdekt had. Zoals ik in het hart van mijn geliefde kunst de gehate meetkunde had aangetroffen, zo trof ik in het hart van de vreemde antroposofie iets vertrouwds en kunstzinnigs aan: de polariteit, eerst van waarneming en denken, later van de twee Jezuskinderen, en van de oude en de jonge zielen.

Wat na mijn ‘nederlaag’ tegen de wetenschap in mijn leven verscheen, was het welbekende Tao-teken: de (yinne) kunst en de (yange) wetenschap die ieder het tegenovergestelde in hun kern droegen en samen deel uitmaakten van een geheel dat door een ‘slang’ – de kronkelende lijn tussen yin en yang – verdeeld werd. Deze oervorm ontstond dankzij de antroposofie, want in mijn jeugd had ik wel de wetenschap-in-de-kunst leren kennen, maar niet de kunst-in-de-wetenschap. Terwijl ik aan de academie de harmonieuze eenheid der tegendelen beleefde, beleefde ik op school hun scherpe en pijnlijke scheiding. Ik leerde er niks over de kunstzinnige kern van de wetenschap en ‘herkende’ die kunstloze wetenschap dan ook niet: ze bleef voor mij een vreemd en vijandig wezen. Pas toen ik de Filosofie der Vrijheid las en in de kern van dat – in mijn ogen zeer droge, abstracte en wetenschappelijke – boek de kunstzinnige gedachte van de polariteit ontdekte, begon de verzoening van de tegenpolen. 

Nog duidelijker trof ik die kunstzinnige polariteit aan in het boek van Emil Bock over de twee Jezuskinderen. Reeds vanaf de eerste bladzijden – de beschrijving van het Heilig Land – was ik enthousiast. Dit was wat ik zocht: een tegelijk kunstzinnige en wetenschappelijke benadering van de werkelijkheid! Hetzelfde enthousiasme voelde ik later ook toen ik het boek van Hans Peter van Manen over oude en jonge zielen las. Had de Filosofie der Vrijheid mijn denken aangesproken en het verhaal van de twee Jezuskinderen mijn gevoel, dan sprak het zielenthema mijn wil aan: hier kon ik mee aan de slag! Het zielenthema voltooide als het ware de brug tussen mijn (kunstzinnige) karmaonderzoek en de (wetenschappelijke) antroposofie. Nu kon ik echt aan geesteswetenschap beginnen doen: dit was de stap van theorie naar praktijk. Tegelijk was het de stap naar een nieuwe tegenstelling, want tot mijn verbazing werd mijn enthousiasme niet gedeeld door de antroposofische wereld. 

Opnieuw werd ik geconfronteerd met een metamorfose: ik trof in de antroposofische wereld als het ware mijn oude school aan. Die heette het Scheppersinstituut maar had geen benul van de kunstzinnige kern van de wetenschap. Ook de antroposofie droeg de kunst hoog in het vaandel, maar dat bleek alleen theorie te zijn. In de praktijk stond de antroposofische wereld vijandig tegenover het zielenthema: ze wilde er niks van weten, zoals mijn oude school niks wilde weten van kunst. Nochtans maakte het zielenthema deel uit van de antroposofie, daar kon geen twijfel over bestaan. Maar het ‘antroposofische instituut’ behandelde het met de onverschilligheid en arrogantie van de oude wetenschap. Het was alsof ze het zielenthema als een achterkomertje beschouwde en er zich voor schaamde, alsof Rudolf Steiner na de Weihnachtstagung niet meer dezelfde was geweest en flink uit de bocht was gegaan. Nee, het kunstzinnigste aller antroposofische thema’s – haar kernthema zeg maar – werd niet geduld.

Ik stond verbluft te kijken naar deze (zelf)miskenning. Er bleek geen enkele belangstelling te bestaan voor het karmische thema waarop Rudolf Steiner aan het eind van zijn leven zo sterk de nadruk had gelegd. En het was niet enkel onverschilligheid of onwetendheid, het was regelrechte vijandschap. Vooraanstaande antroposofen beweerden onomwonden dat het zielenthema moest genegeerd worden, ze werden kwaad als ik het ter sprake bracht en reageerden verontwaardigd als ik hun beweringen vergeleek met die van Rudolf Steiner. Toen ik besloot het boek van Hans Peter van Manen te vertalen stootte ik opnieuw op onverschilligheid (niemand wilde de vertaling uitgeven) en op vijandigheid (iemand dreigde me voor de rechter te slepen). Uiteindelijk slaagde ik er toch in een uitgever te vinden, maar hij scheurde er zijn broek aan: het boek verkocht voor geen meter. Ook toen ik jaren later (tot mijn verbazing) een paar voordrachten mocht houden over het thema, veranderde er niets. De zaak zat muurvast.

Het is onmogelijk om na te denken over het zielenthema zonder ook na te denken over deze vijandigheid. Waarom staan antroposofen zo afwijzend tegenover het zielenthema dat ze zich zelfs tegen Rudolf Steiner keren? Ik vond het antwoord in het zielenthema zelf. Dat is het verhaal van de (kunstzinnige) oude zielen en de (wetenschappelijke) jonge zielen die elkaar – voor het eerst in hun bestaan – treffen in de antroposofische vereniging. De gevolgen blijven niet uit: ze raken slaags. De spanningen lopen zo hoog op dat het Goetheanum in brand vliegt. Het vuur wordt weliswaar van buitenaf aangestoken, maar de interne ruzies vormen de brandstof. De verwoesting van het gebouw – de zichtbaar geworden kunstzinnige kern van de antroposofie – is een harde klap voor Rudolf Steiner. Hij overweegt het antroposofische ‘slagveld’ te verlaten, maar besluit uiteindelijk er middenin te gaan staan. Het kost hem het leven: de vijandschap tussen beide zielengroepen ontlaadt zich op hem. 

Wanneer hij in extremis het geheim van de oude en de jonge zielen onthult, spreekt hij over het karma van de antroposofische beweging, hij spreekt over het karma van zijn toehoorders, hij spreekt over zijn eigen karma. Eenentwintig jaar lang heeft hij over dit onderwerp niet kunnen spreken omdat de weerstanden te groot waren. Die weerstanden zijn er nog altijd, maar hij laat er zich niet meer door tegenhouden. Want er is iets veranderd. Tijdens de Weihnachtstagung is de oude vereniging vervangen door een nieuwe vereniging die de zaken heel anders aanpakt. Esoterie en exoterie vormen voortaan een eenheid. De oude (wijsheids)mysteriën met hun strenge geheimhouding hebben afgedaan, in hun plaats zijn de nieuwe, volkomen openbare (wils)mysteriën gekomen. De antroposofie heeft een metamorfose ondergaan, ze heeft zich binnenstebuiten gekeerd: haar verborgen kunstzinnige kern – haar esoterische hart zeg maar – is zichtbaar geworden.

Van deze ingrijpende verandering is tijdens de Weihnachtstagung nog maar weinig te merken. Het is een kerstbijeenkomst als een andere, met dit verschil dat ze in een houten barak wordt gehouden, want het Goetheanum is afgebrand. Er wordt echter de eerste steen gelegd van een geheel nieuw kunstwerk. Deze – ideële – grondsteen wordt ‘in de harten van de aanwezigen’ gelegd. Daar is het dat het nieuwe Goetheanum moet verrijzen. Deze geestelijke bevruchting zal de wereld veranderen, net als dat andere kerstfeest, toen een kind geboren werd in een stal omdat er in de herberg geen plaats was. De Weihnachtstagung is een wereldhistorisch moment dat door de deelnemers als in een droom wordt beleefd. Daaruit ontwaken ze met een schok wanneer Rudolf Steiner het zielenthema aansnijdt. Dit is een heel ander soort antroposofie dan ze gewoon zijn. Dit is persoonlijk, dit is actueel, dit snijdt in hun eigen vlees. De nieuwe antroposofie is een existentiële kwestie geworden, een hartsaangelegenheid, iets van vlees en bloed. 

De Weihnachtstagung blijkt het begin te zijn van een zeer pijnlijke geboorte. Na de onthulling van het zielenthema kan Rudolf Steiner niet meer verder, hij is aan het eind van zijn krachten. Als hij een half jaar later sterft, breken breken de onlusten weer uit, heviger dan ooit. Dit keer vliegt niet alleen het Goetheanum in brand, de hele vereniging vliegt in brand, en kort daarna staat de hele wereld in lichterlaaie. Het zal 25 jaar duren voor de vereniging weer uit haar assen verrijst. Maar het is niet de vereniging zoals Rudolf Steiner die tijdens de Weihnachtstagung bedoeld had. Het is de oude vereniging die in ere wordt hersteld en die het pas onthulde zielenthema weer diep begraaft. De metamorfose van de antroposofie wordt weer ongedaan gemaakt, haar kunstzinnige kern verdwijnt ten tweede male uit de openbaarheid: er mag niet meer over gesproken worden. De kloof tussen esoterie en exoterie gaat weer open, kunst en geesteswetenschap staan opnieuw als vijanden tegenover elkaar. De gewapende vrede is hersteld.

Deze restauratie van het antroposofische ancien régime heb ik zelf op pijnlijke wijze beleefd na het zien van Basic Instinct. Deze film was in mijn ogen een schitterend voorbeeld van de nieuwe, gemetamorfoseerde antroposofie. Dat begreep ik toen nog niet, maar ik voelde het wel. De film wekte in mij een nog groter enthousiasme dan het zielenthema en deed in mijn ziel een diepe vrede neerdalen, alsof ik eindelijk gevonden had wat ik zocht: antroposofie in de vorm van een kunstwerk dat rechtstreeks het hart aansprak van miljoenen mensen over de hele wereld. Wat ik ontdekt had in het esoterische hart van de antroposofie – het zielenthema – zag ik nu naar buiten gekeerd in zijn meest zichtbare, exoterische, openbare vorm. Maar deze metamorfose kwam niet vanuit de antroposofie zelf, zij kwam vanuit de buitenwereld. Het was alsof datgene wat de antroposofische wereld diep in zichzelf begraven had, nu van buitenaf op haar toekwam. Maar ze herkende haar eigen wezen niet, ze wees het verontwaardigd af.

Ik moet eerlijk toegeven dat ik zelf ook dacht: wat voor goeds kan er uit Hollywood komen! Ik had mij afgekeerd van deze geestloze wereld, maar het was mijn karma dat mij ‘naar Damascus’ leidde en de schellen van mijn ogen deed vallen. Dit was wel het allerlaatste wat ik verwacht had: de antroposofie aantreffen in de bioscoop, in het hol van de leeuw. Maar het klopte, de puzzel viel in elkaar. De tegenstelling tussen oude en jonge zielen binnen de antroposofische vereniging was een beeld van de tegenstelling tussen de (oude) antroposofie en de moderne wereld. Tussen beide gaapte een diepe kloof en het was de antroposofische opgave om die kloof te dichten. Maar hoe moest je die door en door materialistische buitenwereld bereiken? Die verzuchting had ik al talloze malen gehoord en nu opeens kwam daar met Basic Instinct een antwoord op: de geestloze en geestvijandige moderne wereld reikte de antroposofie de hand. De jonge-zielenwereld kwam de oude-zielenwereld tegemoet. 

Ik werd als oude ziel helemaal ontwapend door dit toenaderingsgebaar en ik beleefde deze verzoening als de vervulling – en tegelijk bewustwording – van een levensdroom. Ik was er dan ook van overtuigd de antroposofische wereld warm te kunnen maken voor dit kunstzinnige ‘vredesvoorstel’. Dit was een kans voor de oude-zielenwereld om goed te maken wat zij in de jaren ’30 van de vorige eeuw had gedaan: de jonge-zielenwereld uit de vereniging stoten. Zij kon het kunstzinnige streven van deze jonge zielen nu bevruchten met haar oude-zielenwijsheid, zoals de solomonische Jezus dat ooit gedaan had met de nathanische Jezus. Zij kon – via Basic Instinct en andere populaire films – tegemoet komen aan het onbewuste verlangen van de moderne wereld naar geesteswetenschap. Maar ze deed het niet. Ze negeerde de uitgestoken hand, ze sloeg hem zelfs verontwaardigd weg: hoe durfde die laag-bij-de-grondse wereld van de instincten de hoog verheven wereld van de antroposofie zelfs maar te benaderen!

Ik was op mijn beurt verontwaardigd over zoveel kille arrogantie. De antroposofische schriftgeleerden hadden er geen probleem mee om de afvalproducten van de hedendaagse kunst de hemel in te prijzen, maar voor een geniaal meesterwerk als Basic Instinct haalden ze vol misprijzen de neus op. Rudolf Steiner zei ooit dat de goden wraak nemen als ze miskend worden, en dat was precies wat ik nu voelde: dit zal niet ongewroken blijven, een dergelijk godsgeschenk weiger je niet straffeloos. Maar ik ondervond zelf ook hoe moeilijk het was om Basic Instinct te begrijpen, om geesteswetenschappelijk door te dringen in dit uiterst complexe mysteriedrama. Het is eigenlijk the story of my life: ik probeer al mijn hele leven bewust door te dringen tot de kunstzinnige kern van de antroposofie. Het hoogtepunt van dat leven was dan ook de – volkomen onverwachte – beantwoording van dat streven door een Hollywoodfilm. En dat blijft voor mij een teken van hoop: wer immer strebend sich bemüht, den können wir erlösen

Het raadsel van Zegelsem (21)

  

Mijn leven is een overgangsleven, daar kan nog maar weinig twijfel over bestaan. Het staat in het teken van de overgang van kunst naar wetenschap, naar geesteswetenschap welteverstaan, want aan de klassieke wetenschap heb ik altijd een broertje dood gehad. Zij heeft mijn leven destijds tot een kwelling gemaakt, maar daardoor ben ik wel op het spoor van karmaonderzoek gezet, een wetenschap die tegelijk een kunst is. De overgang in mijn leven ging dus niet alleen van kunst naar wetenschap, maar ook van wetenschap naar kunst. Het was met andere woorden een Steigerung, een (moeizaam) overstijgen van de oude tegenstelling tussen beide tegenpolen en het (langzaam) ontstaan van een driegeleding waarin kunst en wetenschap weer een religieuze dimensie krijgen. Tegelijk was het ook een strijd tegen het demonische tegenbeeld van deze Steigerung: de zelfvernietigende vermenging van kunst en wetenschap zoals die onder meer tot uiting komt in de hedendaagse kunst.

De overgang van kunst naar wetenschap is een oerbeeld dat gemakkelijk te herkennen valt in de Europese beschaving. De klassieke Oudheid bestond enerzijds uit de kunstzinnige Griekse cultuur die nog verwant was aan de luciferische geest van het Aziatisch moedercontinent, en anderzijds uit de Romeinse cultuur die reeds een heel stuk rationeler, mannelijker en ahrimaanser was. Dit beeld herhaalt zich wanneer in de Middeleeuwen een kunstzinnige en gevoelsmatige cultuur tot bloei komt die daarna gevolgd wordt door een cultuur die helemaal in het teken van de wetenschap staat. Dat gebeurt nog een derde keer in de antroposofie, een wetenschap die zich ontwikkelt uit de kunst van Goethe. We treffen dit oerbeeld overigens niet alleen aan in de cultuur, maar ook in de natuur: iedere man wordt geboren uit een vrouw. Hier zien we echter ook nog iets anders: de man moet zich weer met een vrouw verbinden opdat het leven zich zou kunnen voortplanten. 

We herkennen die voortplantingsdaad in de antroposofie, een wetenschap die zich niet alleen uit de kunst heeft ontwikkeld maar er zich ook weer mee verbindt. Ook op sociaal vlak herkennen we dit levensprincipe: de moderne mannenwereld – die zich in oppositie tot het vrouwelijke heeft ontwikkeld – zoekt weer toenadering tot dat vrouwelijke. Daardoor komen man en vrouw voor het eerst in de geschiedenis als gelijken tegenover elkaar te staan. Het is alsof de oeroude pendelbeweging tussen de geslachten tot stilstand is gekomen en de situatie gecreëerd heeft waaruit volgens Goethes metamorfoseleer de Steigerung voortkomt. Tenminste in de natuur, want in de cultuur komt daar het element van de vrijheid bij: de mens kan meewerken met de Steigerung, maar hij kan ze ook tegenwerken. In dat laatste geval ontstaat er geen ‘verhoging’ maar een ‘verlaging’: de pendelbeweging gaat gewoon door en de vrouw probeert de macht weer te veroveren op de man. La guerre des sexes breekt los.

We kunnen de Steigerung ook zien als een geboorte: op het keerpunt der tijden wordt het vrije Ik van de mens geboren. Daarbij kan het twee kanten uit. Ofwel verbindt het Ik-kind zich weer met zijn moeder(ziel) en brengt haar op een hoger, geestelijk niveau. Het natuurlijke beeld van de vrouw die een (mannelijk) kind heeft gebaard, wordt ‘verhoogd’ tot het cultuurbeeld van de madonna-met-het-kind: de menselijke ziel die haar Ik in de armen houdt. Ofwel gaat het de andere kant uit, en dan ontstaat het apocalyptische beeld van de draak die op de loer ligt om het kind te verslinden. De geboorte of de Steigerung die plaatsvindt in de menselijke ziel, en die een overgang inhoudt naar de driegeleding van mannelijk, vrouwelijk en Ik, veroorzaakt een enorme reactie bij de oude dualistische wereld die zich in haar voortbestaan bedreigd voelt en al haar duivels ontbindt. Er ontbrandt een hevige strijd, niet alleen tussen het mannelijke en het vrouwelijke onderling, maar ook tussen hun zelfvernietigende vermenging en het Ik.

Die strijd vormt als het ware een kruis. De horizontale balk is de tegenstelling tussen man en vrouw, wetenschap en kunst, Ahriman en Lucifer, de klassieke tegenpolen dus. De verticale balk is de tegenstelling tussen enerzijds de Steigerung die de oude dualiteit verheft tot driegeleding, en anderzijds de ‘verlaging’ die de oude dualiteit in een nietsontziende strijd verandert. Deze dubbele tegenstelling verscheurt de mens: hij wordt gekruisigd tussen links en rechts, tussen boven en beneden. Net als een vrouw die moet baren, kan hij geen kant meer op. Hij wordt gereduceerd tot een lijdend voorwerp en het enige wat hij nog kan doen, is meewerken met de weëen, persen tot het kind eruit is. Tenminste, zo gaat het op fysiek vlak. Op geestelijk vlak kan de mens de geboorte ook tegenwerken. Hij kan zich verzetten tegen de scheiding van moeder en kind, en bijgevolg ook tegen hun hereniging. Zijn kruisiging wordt dan geen pijnlijke geboorte, maar een nog veel pijnlijker zelfvernietiging. 

Wat zich in de natuur voortdurend afspeelt als levensproces, speelt zich vandaag eenmalig af in de cultuur: de geboorte van nieuw geestelijk leven. Maar dat merken we pas wanneer we afstand nemen van zowel natuur als cultuur. Daar zijn we ook toe in staat, want we hebben ons ver verwijderd van de natuur en we verwijderen ons nu ook in snel tempo van de cultuur. Als een kind dat zich eerst heeft losgemaakt van zijn natuurlijke moeder, maken we ons nu ook los van onze zielemoeder. Daardoor hebben we echter het gevoel in het niets terecht te komen, en dat jaagt ons (onbewust) de stuipen op het lijf. We slaan wild om ons heen en klampen ons in paniek vast aan alles wat we kunnen vastgrijpen. Op die manier verzetten we ons tegen de geboorte van ons Ik en vallen in handen van de tegenmachten die ons meesleuren in een uitzichtloze, zelfvernietigende strijd. Dat is dan ook de morele keuze waarvoor we vandaag staan: geboorte of zelfvernietiging, medewerking of verzet, ons Ik of de tegenmachten. 

Meewerken met de geboorte van ons Ik betekent afstand nemen van de wereld waarin we leven, de natuurlijke zowel als de zielewereld. Het betekent doordringen in een geestelijke wereld die oneindig veel groter is dan de wereld waarin ons leven zich nu afspeelt. Een andere uitweg uit de steeds beklemmender ‘baarmoeder’ is er niet. Maar omdat we niet geloven dat er buiten de materiële wereld nog iets bestaat, boezemt dit ‘oog van de naald’ ons doodsangst in. We proberen die angst te verdoven door ons in de strijd tussen de tegenpolen te werpen, maar dat is dezelfde strijd waardoor de geboorteweeën veroorzaakt worden en dus maken we het alleen maar erger. We kunnen de geboorte van ons Ik eenvoudig niet tegenhouden: zelfs wanneer we ze tegenwerken, werken we er onbewust aan mee. De enige echte keuze is dan ook die tussen bewuste of onbewuste medewerking: ofwel nemen we zelf – vrijwillig en bewust – afstand van de gepolariseerde wereld waarin we leven, ofwel worden we er met geweld uit gedreven.

In het eerste geval nemen we een Ik-standpunt in en identificeren ons met het kind-in-onszelf, in het tweede geval klampen we ons vast aan onze ‘baarmoeder’ en identificeren ons met de tegenmachten die daar momenteel hun duivels ontketenen. Hoe buitengewoon moeilijk deze morele keuze wel is, blijkt uit het feit dat zelfs de antroposofische wereld – die zowat als enige opkomt voor de rechten van het Ik – niet in staat is afstand te nemen van de polariteit binnen haar eigen rangen. Ofschoon Rudolf Steiner aan het eind van zijn leven nadrukkelijk wees op de tegenstelling tussen oude en jonge zielen, en op de noodzaak om daarover na te denken, is daar tot op de huidige dag niks van in huis gekomen. Deze karmische bewustwording stuit op enorme weerstanden, die soms zelfs het karakter van pure anti-antroposofie aannemen. Dat is dan ook het grote gevaar waarmee de geboorte van het Ik gepaard gaat: het dreigt mensen in hun tegendeel te keren. 

We hebben het in de voorbije eeuw gezien en we zien het vandaag opnieuw: mensen veranderen in onmensen, antroposofen in anti-antroposofen zonder dat ze zich van enig kwaad bewust zijn. Wel integendeel, deze ‘omgekeerde’ mensen zijn full of passionate intensity, ze zijn heilig overtuigd van hun eigen gelijk en van hun morele superioriteit. Een betere reden om aan karmaonderzoek te doen, is er niet: het gaat om de redding van onze ziel. Niets maakt een mens nederiger dan in de spiegel te kijken en zijn tekortkomingen onder ogen te zien. Dat gebeurt op fundamentele wijze wanneer we nadenken over de tegenstelling tussen oude en jonge zielen. Dat snijdt niet alleen in het eigen vlees, zoals Rudolf Steiner het uitdrukt, het plaatst ons ook tegenover de fundamentele polariteit van het menselijk bestaan. Dat is de voorwaarde opdat ons hogere Ik geboren zou kunnen worden: hoe duidelijker het die polariteit waarneemt, des te meer verheft het zich boven het lagere Ik dat in en door die polariteit leeft. 

Die geboorte verloopt processie-van-Echternachgewijs: het Ik neemt afstand van de polariteit maar verbindt er zich ook weer mee. Het beweegt zich als het ware heen en weer tussen materie en geest: het maakt zich los uit de baarmoeder maar duikt er ook telkens weer in onder. Op die manier wordt de verbinding met de materie stap voor stap losser – en vrijer – gemaakt. Zo ontstaat de paradox dat het Ik zowel in de hemel als op aarde geboren wordt en die geboorte de mens zowel geestelijker als aardser maakt. Het gaat dan ook om de overwinning van het dualisme, van de tegenstelling tussen hemel en aarde. Een Ik dat enkel geestelijker werd, zou het dualisme alleen maar groter maken en de mens in handen van de draak spelen. Daarom betreedt het Ik de geestelijke wereld als het ware ruggelings, met de blik op de aarde gericht. Naarmate het meer afstand neemt van de aarde, pendelt die blik intenser heen en weer tussen de tegenpolen opdat het beeld niet zou verstarren tot een luciferische abstractie. 

Dat levert een zeer complexe beweging op, een dubbele pendelslag. Enerzijds tussen geest en materie, tussen Steigerung en verlaging, tussen driegeleding en dualiteit. Anderzijds tussen man en vrouw, tussen wetenschap en kunst, tussen Ahriman en Lucifer. Het Ik beweegt in een kruis: van boven naar beneden, en van links naar rechts. Dat is uiteraard een zeer abstracte voorstelling van zaken, maar op een andere manier kunnen we geen greep krijgen op de werkelijkheid van deze Ik-geboorte. Ooit zag ik een computer-animatie van de ‘geboorte’ van een sterrenstelsel. Het begon met een nevel in de vorm van een schotel waarin een ronddraaiende beweging ontstond. Tot mijn verbazing nam die beweging na een tijdje de vorm aan van het bekende Tao-teken en verdeelde de nevel bij wijze van spreken in yin en yang. Die ingewikkelde horizontale beweging werd vervolgens driedimensionaal en veranderde in een soort roetsjbaan die niet langer te volgen viel, maar die wel van een verbluffende schoonheid was. 

De bewegingen van de geest zijn zo buitengewoon complex dat ons bewustzijn ‘opgeblazen’ wordt als we proberen ze met ons verstand te volgen. We hebben dat heldere verstand – dat de grondslag vormt van onze vrijheid – te danken aan Ahriman. Hij heeft de beweeglijke geest ‘bevroren’ tot materie die we aandachtig kunnen bestuderen en begrijpen. Geestelijk gezien zijn we daardoor echter in slaap gevallen en lopen we momenteel zelfs het gevaar ons bewustzijn – en daarmee ook onze vrijheid – te verliezen. We moeten dus wakker worden voor de geest en ons denkende bewustzijn weer in beweging brengen. Dat moet echter heel geleidelijk gebeuren, anders ‘breekt’ het en worden we met waanzin geslagen. Sinds het einde van het Kali-Yuga neemt de werking van de geest op aarde weer toe. Als gevolg daarvan valt ons bewustzijn keer op keer in onmacht, met alle vreselijke gevolgen vandien. Het is alsof we aan het dementeren zijn en langzaam maar zeker ons verstand verliezen.

Aan de ene kant wil Ahriman ons bewustzijn helemaal materialiseren en tot stilstand brengen, aan de andere wil Lucifer het vergeestelijken en steeds sneller doen gaan. Het resultaat is een brutale pendelbeweging die ons Ik-bewustzijn uitschakelt, want het kan die uitersten (nog) niet aan. Als we wakker willen blijven in de toenemende chaos die hierdoor veroorzaakt wordt, dan moeten we ons Ik versterken zodat het niet hulpeloos heen en weer wordt geslingerd. Dat kan op verschillende manieren, maar een van de veiligste en minst extreme is de kunst. Samen met religie is dat volgens Rudolf Steiner de meest Ik-versterkende factor in ons leven. Aangezien religie in onze moderne wereld bijna al zijn kracht heeft verloren, komt de kunst vandaag naar voor als de belangrijkste Ik-versterker. Het mag dan ook geen verwondering baren dat de tegenmachten juist op dit gebied verwoestend hebben uitgehaald. Ook hier ontsnappen we niet aan de strijd met de draak en de noodzaak om ons denken in beweging te brengen.

Kunst brengt ons denken sowieso in beweging. Alleen is het geen bewust denken, het is een dromerig, gevoelsmatig denken en dat volstaat vandaag niet meer. Het moet wakker worden en dat gebeurt niet wanneer we in de valstrik van de hedendaagse kunst trappen. Ons denken maakt zich dan los van de zintuiglijke waarneming en wordt luciferisch. Richten we het daarentegen op die andere hedendaagse kunst, de film, dan blijft het nauw verbonden met de zintuiglijke waarneming. Maar dan moeten we ons wel inspannen om wakker te blijven, want de verdovende invloed van de film is zeer groot. Niets belet ons echter om na te denken over films, integendeel, ze vragen er zelf om. In sommige gevallen – zoals Basic Instinct – doen ze dat zelfs zeer nadrukkelijk. Maar het is net als met het zielenthema: de tegenmachten doen er alles aan om ons van dat denken af te houden. Of we de strijd met hen aangaan, hangt volledig van onszelf af. Dat maakt deel uit van de geboorte van ons Ik.