Het raadsel van Zegelsem (24)
Ik zag Basic Instinct voor het eerst in de zomer van 1992 tijdens de grootste hittegolf die ik ooit heb meegemaakt. Gestoofd worden door de zon: misschien is dat vandaag wel een voorwaarde om open te kunnen staan voor de geestelijke dimensie der dingen. De wereld lag er in ieder geval uitgestorven bij toen ik op weg was naar de bioscoop, er was geen levende ziel te bespeuren. Ik zat moederziel alleen in een van de grote zalen van de Gentse Decascoop, afgezien van het spreekwoordelijke koppeltje op de achterste rij. Gelukkig duurde de hittegolf niet lang en kon ik de film algauw weer in bomvolle zalen zien en in gezelschap van mensen die ik er warm (sic) voor had gemaakt. Eén van die mensen was een euritmiste. Het grootste deel van de film zat ze met de handen voor de ogen geslagen, ze durfde nauwelijks te kijken. Ik moest er hartelijk om lachen. Maar na afloop zei ze iets wat me trof: ik had al genoeg aan de eerste scène! Dat was de moordscène die bij mij meteen de gedachte had opgeroepen: dit is precies wat er vandaag gebeurt!
Haar reactie zette me aan het denken en algauw kwam ik tot de conclusie dat deze scène – die in feite een moderne versie van de kruisiging is – de hele film als in een notedop bevat. Basic Instinct is het verhaal van een aangekondigde moord én van de oplossing van die moord. Aangezien alles in deze film oerbeeld is, gaat het om de oplossing van de ‘oermoord’, de moord die in alle mogelijke variaties steeds weer opnieuw gepleegd wordt, in onze tijd zelfs uitdrukkelijker dan ooit. Ik herinner me nog dat ik die moord helemaal niet had zien komen. Hij maakte me met een schok wakker en ik ontwaakte in de film, niet eruit, want ik had nog nooit zo in een film gezeten als na die moordscène. Nadien begon ik na te denken over de film zoals ik nog nooit had nagedacht. Iedereen met wie ik de film ging zien, wees me op aspecten die ik nog niet had opgemerkt en ook op die manier – in gesprek met anderen – had ik nog nooit nagedacht. Helaas kwam daar al vlug een eind aan want niemand wilde met me meedenken.
De antroposofische weigering om na te denken over Basic Instinct nam de vorm aan van één groot, steeds weer terugkerend bezwaar: de ideeën die ik in deze film beweerde te vinden, werden er in feite door mij in gelegd. De film was niet meer dan een scherm waarop ik mijn ideeën projecteerde, zelf bevatte hij helemaal geen ideeën. Men vond het – in het beste geval – merkwaardig wat ik allemaal in een Hollywoodfilm zag, maar meer dan een spel van de verbeelding was het niet. Het beste bewijs: de makers van Basic Instinct – regisseur Paul Verhoeven en scenarist Joe Esterhasz – repten met geen woord over een ‘diepere betekenis’ van hun film. Dat zouden ze heus wel gedaan hebben als ze hun film een diepere betekenis hadden meegegeven. Maar dat bleek dus niet het geval te zijn. De esoterische inhoud van Basic Instinct zat enkel in mijn hoofd, met de film zelf had hij niets te maken, zoals sommige antroposofen me verontwaardigd toebeten.
Ze struikelden natuurlijk over het erotische karakter van de film, dat lag voor de hand. Toch was dat niet het echte probleem, dat zat veel dieper. Wat hier opdook, was de oude filosofische strijd tussen de realisten en de nominalisten. Realisten zijn ervan overtuigd dat ideeën deel uitmaken van de dingen (en dus realiteiten zijn), nominalisten daarentegen menen dat ideeën enkel namen zijn die aan de dingen worden gegeven (en bijgevolg geen realiteiten zijn). Het nominalisme ontwikkelde zich tot het moderne materialisme dat zegt dat de geest niet bestaat en enkel een etiket is dat op de werkelijkheid wordt geplakt. Met dit materialistische nominalisme kwam ik in botsing: mijn ideeën over Basic Instinct werden beschouwd als louter etiketten. Ze kwamen uit mijn eigen koker en werden door mij op de film geplakt, maar hadden er in wezen niets mee te maken. De zogenaamde ‘geestelijke inhoud’ van deze erotische thriller was geen werkelijkheid maar fictie, erger nog: fictie over fictie.
Voor mijn critici was daarmee de kous af. Ik mocht redeneren en argumenteren wat ik wilde, hun nominalistische standpunt was onwrikbaar. Ik wees er hen op dat Rudolf Steiner dit nominalisme bestreden had in zijn Filosofie der Vrijheid, en dat de antroposofie zo realistisch was als maar kon: het maakte niks uit. Ik vocht dan ook niet tegen een overtuiging, ik vocht tegen een beleving, een vanzelfsprekendheid. Het materialisme is al lang geen verstandelijke kwestie meer, het is een gevoelsaangelegenheid geworden. Nergens wordt dat duidelijker dan in de kunst. Sinds het ontstaan van de kunstwetenschap wordt kunst beschouwd als een idee in een zintuiglijk kleedje. Kunstenaars hebben zich daar nooit wat van aangetrokken, tot in de 20ste eeuw. Toen begonnen ze naar deze ‘wetenschappelijke visie’ te handelen en de hedendaagse kunst werd geboren. Deze nieuwe kunst was het vleesgeworden nominalisme: ideeën werden op kunstwerken geplakt – of erin verpakt, dat komt op hetzelfde neer – zonder dat er enig reëel verband bestond.
De moderne kunstliefhebber ging daarin mee: hij begon de – met ideeën beplakte – pispotten en andere rommel als kunst te beschouwen. Meer zelfs, hij raakte ervan overtuigd dat kunst altijd nominalistisch was geweest en dat het begrip ‘kunst’ nooit meer was dan een etiket dat lukraak op een voorwerp werd geplakt. Hij deed niet langer moeite om zelf de idee ‘kunst’ in de kunstwerken te ontdekken, maar luisterde gewoon naar de ideeën die kunstenaars en experts er in grote getale op ‘plakten’. Vandaag zetten we een volgende stap in dat materialisme: wat in de kunst een gemakzuchtige gewoonte is geworden, wordt het nu ook in de werkelijkheid. De hedendaagse mens kijkt en denkt niet zelf meer, hij gelooft alles wat de experts hem in de maag splitsen, ook al is het de grootste onzin. Wat in de wetenschap begon als een verstandelijke overtuiging ontwikkelde zich in de kunst tot een gevoelsbeleving en mondt vandaag uit in de ‘religieuze’ wil om experts blindelings te volgen, desnoods totterdood.
Realisme is voor mij altijd een vanzelfsprekendheid geweest in de kunst. Ik heb altijd geweigerd (dode) ideeën op kunstwerken te ‘plakken’, maar ik heb wel geleerd in een kunstwerk de (levende) idee ‘kunst’ te ontdekken en die te beleven als een wonderlijke realiteit die niet in woorden te vatten is. Deze ideële, geestelijke realiteit heeft in de verste verte niets te maken met de abstracte, nominalistische ideeën die mensen vandaag á volonté op kunstwerken plakken. Ze is een levende idee die je kunt waarnemen in een kunstwerk, maar nooit los ervan. Rudolf Steiner noemt dat de ‘ware communie’ van de mens: het waarnemen van de idee in de werkelijkheid. Deze communie was me (althans in de kunst) zeer vertrouwd, maar nooit had ik ze zo intens beleefd als bij het zien van Basic Instinct. Ik was ook vertrouwd met de weerstanden – en zelfs de woede – die het spreken over deze communie meestal opwekt, maar ik was zeer verbaasd ze ook in de antroposofische wereld aan te treffen.
Zo’n communie is het mooiste wat een mens kan beleven. Ze resulteert in pure liefde, en die liefde staat garant voor waarheid van de waargenomen idee. Ik heb dan ook nooit getwijfeld aan wat ik in Basic Instinct zag, want de film wekte louter liefde in me. Maar hoeveel vreugde ik daar ook aan beleefde, het deed pijn om te zien hoe dit kunstwerk miskend werd. Ik heb die miskenning nooit als persoonlijk ervaren omdat de ideeën die ik uit de film haalde niet mijn ideeën waren, het waren de ideeën van de film. Dat mijn inspanningen om ze boven water te krijgen niet erkend werden, kon me ook niet veel schelen: ik deed het uit liefde en werd ervoor beloond met vreugde. Maar ik vond de miskenning pijnlijk voor de film zelf, voor de kunst in het algemeen en voor de antroposofie in het bijzonder. Het was een grote teleurstelling vast te moeten stellen dat de grondslag van de antroposofie – het waarnemen van de idee in de werkelijkheid – onder antroposofen niet meer enthousiasme wekte, ja dat ze zelfs afkeer wekte.
Nu moet ik eerlijk toegeven dat Basic Instinct voor mij een Damascus-ervaring was. Als het karma me op die snikhete zomeravond niet naar de bioscoop had geleid, zouden de schellen me nooit van de ogen zijn gevallen. Ik zou de geest nooit ontdekt hebben in een Hollywoodfilm. Hollywood stond voor mij – zoals voor zovele antroposofen en kunstliefhebbers – model voor de geestloosheid van de moderne wereld. Maar uitgerekend in het hol van de materialistische leeuw trof ik de geest aan, en wel in een mate waarin ik hem nog nooit had gezien. De vorm waarin hij verscheen was totaal onverwacht – een erotische thriller – maar de geest zelf herkende ik meteen. Het was de geest die ik altijd had waargenomen en liefgehad in de kunst, de geest die ik onwrikbaar trouw was gebleven toen de wereld hem afviel. Die trouw werd nu beloond want de geest van Basic Instinct – what’s in a name – hielp me om de stap van kunst naar werkelijkheid te zetten. Hij leerde me om de idee ‘kunst’ ook in de werkelijkheid te zoeken en ‘de wereld als een kunstwerk te zien’.
Voor een oude ziel zoals ik – een Christuszoeker dus – was Basic Instinct één groot feest, want ik had mijn geliefde geest teruggevonden, de geest die ik gestorven waande en die het ook was. Maar hij was verrezen, in een geheel nieuwe gedaante. Ik moest onwillekeurig denken aan Nietzsches ‘wedergeboorte van de tragedie’, een boek waarin hij in feite het zielenthema behandelt middels de termen apollinisch en dionysisch. Basic Instinct was een jonge-zielenfilm, één en al wilde, dionysische kracht. Maar onder dat barbaarse uiterlijk ging een kristalheldere apollinische gedachtenvorm schuil die ik herkende. Ik beleefde de ‘communie’ van het waarnemen van deze (heldere apollinische) idee in de (verwarrende dionysische) werkelijkheid. Het was weliswaar niet de levende werkelijkheid, het was er slechts een beeld van, maar het was een in alle opzichten waar beeld. Dat trof me reeds in de beginscène: Basic Instinct was waar, het was een waarheidsgetrouwe verbeelding van de moderne werkelijkheid.
Ik werd dus eerst getroffen door de waarheid van deze film, en pas daarna door zijn schoonheid. Dat mag wel merkwaardig heten, want waarheid is niet wat ik zoek in de kunst, daarvoor wend ik me tot de wetenschap. Maar Basic Instinct is een kunstwerk dat tegelijk (geestes)wetenschap is: waarheid en schoonheid in één. Die eenheid komt reeds tot uiting in de begingeneriek van de film, die bestaat uit een vreemde combinatie van (apollinische) diehoeken en (dionysische) beelden van een vrijend koppel. Je weet eigenlijk niet waar je naar kijkt. Pas wanneer de eigenlijke film begint, ontstaat er onderscheid: de polariteit van man en vrouw verschijnt. Die polariteit verstart vervolgens tot een polarisatie die ten slotte uitmondt in een moord. Dat is het moment waarop de kijker met een schok wakker wordt en de zoektocht naar de moordenaar begint. Het is een zoektocht naar de waarheid, niet naar schoonheid. En toch is die zoektocht van een verbluffende schoonheid, maar die wordt pas zichtbaar als we naar de waarheid zoeken.
Als Basic Instinct waar is, dan lijkt de film erop te wijzen dat de volgorde tussen waarheid en schoonheid omgekeerd is. Waarheid (wetenschap) komt niet langer voort uit schoonheid (kunst) zoals dat altijd het geval was in de Europese cultuur. Die schoonheid is namelijk dood, ze werd in de 20ste eeuw vermoord door de wetenschap en kan niet langer waarheid voortbrengen. Dat wordt gespiegeld door de kunst van de 20ste eeuw, die louter lelijkheid voortbrengt en een wetenschap die één grote leugen is geworden. Sindsdien leven we in een wereld zonder schoonheid, een wereld zonder kunst, een wereld met alleen nog wetenschap. En die leugenachtige wetenschap lijkt zich vandaag op te maken voor de ultieme moord, de kruisiging van de mensheid – alsof we midden in de eerste scène van Basic Instinct zitten. Deze moord is het grote raadsel van onze tijd, het raadsel dat moet opgelost worden vóór er opnieuw schoonheid kan komen in onze lelijke moderne wereld.
Dat is volgens Rudolf Steiner ook de grote opgave van onze tijd: de confrontatie met het kwaad, het gevecht met de Grote Moordenaar. Maar dit gevecht is geen fysieke strijd, het een mentale strijd, een bewustzijnsstrijd: de michaëlische strijd met de draak wordt uitgevochten in het denken. We zien dat vandaag heel duidelijk: de draak heeft het in de eerste plaats op het menselijk denken gemunt: hij wil dat de mens het denken opgeeft (wegens veel te moeilijk) en dat hij zich gedachtenloos overgeeft aan ‘de experts’, de grote handlangers van de draak. De wetenschap is dus het terrein waarop deze grote en beslissende slag wordt uitgevochten. In de kunst is die strijd al lang beslecht in het voordeel van de draak. Ook dat treedt vandaag duidelijk aan het licht: de kunstenaars – die zichzelf zo graag profileren als maatschappijcritici die moedig tegen de stroom in roeien – laten massaal verstek gaan. Het is dan ook niet meer dan logisch dat we het kunstzinnige beeld van de strijd met de draak aantreffen in de marge van de kunstwereld, in een film die door niemand als kunst wordt beschouwd en als het ware aan de aandacht van de draak ontsnapt.
Volgens Rudolf Steiner rust het beeld van Michaël die de draak bestrijdt op de bodem van iedere moderne ziel. Dat komt alvast overeen met wat ik destijds keer op keer beleefd heb in de bioscoop: het jonge filmpubliek was diep getroffen door Basic Instinct, veel dieper dan door gelijk welke andere film. Deze erotische thriller is dan ook het mooiste – en meest begrijpelijke – beeld van de strijd met de draak dat ik ken. Het feit dat het een liefdeshistorie is, wijst op een cruciaal aspect van Michaël: hij strijdt niet uit afschuw en verontwaardiging, integendeel, hij handelt uit liefde. Dat is hoe hij de draak ‘vastpint’: met een scherp maar liefdevol denken. Anders gezegd: met een wetenschap die tegelijk een kunst wordt. Het doel is de waarheid: het ontmaskeren van de moordenaar. Het middel is de liefde, de kunst. Michaël en de draak werken samen aan hetzelfde kunstwerk: de vrije mens. Maar alleen Michaël weet dat. En dat is het weten dat in de wetenschap moet ontwikkeld worden.