De klimaatjongeren hadden pech. Uitgerekend op de dag dat ze wereldwijd actie voerden, werd in Nieuw-Zeeland een terroristische aanslag gepleegd. Tot overmaat van ramp was het geen aanslag van moslims maar op moslims, en dus trokken de media alle registers open. Dit keer keer geen lone wolf die in z’n eentje handelde, maar een lid van een wereldwijd extreem-rechts netwerk. Dit keer ook geen anonieme, verwarde man die om onbekende redenen aan het moorden sloeg, maar een blanke die met naam, toenaam en bedoeling werd genoemd. Evenmin werden we erop gewezen dat we meer kans maken om het leven te komen in het verkeer dan bij een terroristische aanval. Nee, wat in Christchurch gebeurde, kon net zo goed hier gebeuren, want ook in ons land is de moslimhaat aan een opmars bezig. Dat die moslimhaat niks met racisme te maken heeft maar alles met moslimterreur – de aanslag in Christchurch was een vergeldingsactie – daarover werd met geen woord gerept.
Toen de (zwarte) acteur Morgan Freeman ooit gevraagd werd wat er gedaan kon worden aan racisme antwoordde hij: Stop talking about it! Het voortdurend hameren op de spijker van het racisme was volgens hem een veel groter probleem dan het racisme zelf. Hij had hetzelfde kunnen zeggen over de dreiging van extreem-rechts of de haat tegen moslims: het gevaar komt niet van neo-nazi’s of islamofoben, het gevaar komt van degenen die onophoudelijk spreken over extreem-rechts en moslimhaat: de linkse politici, de politiek-correcte media. Noch van racisme, noch van extreem-rechts (en al helemaal niet van moslimhaat) ging er nog enig reëel gevaar uit, tot deze lieden er begonnen over te spreken. Na twee wereldoorlogen had Europa zijn lesje wel geleerd, het zou niet opnieuw in die racistische en fascistische val trappen. Maar toen begon men dit uitdovende vuur weer op te poken en luidkeels te waarschuwen voor een heropleving van racisme, fascisme, nazisme, enzovoort.
Algauw kreeg dit gestook een kwaadaardig karakter, voor zover het dat niet reeds van meet af aan had. De bevolking werd in toenemende mate gedemoniseerd en dat des te meer naarmate er geen reden toe was. Zo werden tijdens de oorlog in ons land meer joden uit handen van de nazi’s gered dan waar ook, maar nog geen vijftig jaar later werd het gebrandmerkt als het meest racistische land van Europa. Uitgerekend de Vlamingen – die brave, makke schapen die zich in eigen land laten reduceren tot tweederangsburgers – werden voorgesteld als een duivels volk waarvoor geen moslim, zwarte, homo of jood veilig was. Steeds driester werd dit omkeringsprincipe toegepast: van een mug werd een olifant gemaakt, van een olifant een mug. Met eindeloos veel – en vaak nieuwe – woorden zette men de zaken op hun kop. ‘Er waart een monster door Europa’, verkondigde Karel De Gucht aan iedereen die het horen wilde, en dat monster was niet de terroristische islam, het was de eigen racistische bevolking.
Inmiddels heeft dit demoniserende discours verbijsterende afmetingen aangenomen. Op de dag dat moslims drie jaar geleden in Brussel twee bloederige aanslagen pleegden, herdachten de media niet de slachtoffers – die overigens geen enkele steun of vergoeding kregen – maar riepen ze op om … de moslims te beschermen. Alle aandacht ging uit naar het extreem-rechtse gevaar terwijl de oorzaak ervan – de moslimterreur – onder het tapijt werd geveegd. Zo grotesk is deze omkering dat het – letterlijk – niet te geloven is. Veel mensen kunnen eenvoudig niet geloven dat andere mensen zo kwaadwillig kunnen zijn, dat ze dag in dag uit dezelfde leugen blijven herhalen, tegen beter weten in. Al die politici, journalisten, professoren en andere intellectuelen waar ze vol ontzag naar opkijken, kunnen toch geen doortrapte leugenaars zijn! En liever dan hun vertrouwen in deze autoriteiten te verliezen, beginnen ze de leugen te geloven. Ja, Vlamingen, Europeanen en blanken zijn racisten. Als al die verstandige mensen het zegt, zal het wel waar zijn zeker?
De omkeringsleugen vertoont ook alsmaar nieuwe scheuten: racisme, fascisme, islamofobie, sexisme, genderfobie, white privilege, kolonialisering, cultural appropriation, klimaatnegationisme, antigypsisme enzovoort. Het zijn de steeds talrijker wordende koppen van een monsterachtige draak. Maar ondanks de wildgroei van alarmerende begrippen, is er van het monster zelf nauwelijks iets te zien. Waar zijn de racisten die gekleurde mensen aanvallen, bedreigen en vermoorden? Waar zijn de neo-nazi’s die de straten onveilig maken? Waar zijn de islamofoben die moslims terroriseren? Waar zijn de fascisten (behalve bij links)? Waar zijn de genderfoben die Bo Van Spilbeeck het leven zo zuur maken dat hij zich niet meer durft te vertonen? Waar zijn de klimaatnegationisten die de media teisteren met hun fake news? Ze bestaan alleen in de verbeelding van de intelligentsia. Slechts een enkele keer wordt die verbeelding werkelijkheid, zoals in Nieuw-Zeeland.
De Verschrikkelijke Draak waarvoor onophoudelijk wordt gewaarschuwd, bestaat alleen uit beelden, voorstellingen, woorden, tabellen en grafieken afkomstig uit het verbeeldingsrijke brein van would be drakenridders. In de realiteit is er echter geen draak te zien, en daarom wordt het monster steeds meer in de ziel van de (blanke) mens gesitueerd. Er wordt gesproken over structureel racisme, institutioneel racisme, genetisch racisme, kortom racisme waarvan de racist zich niet bewust is. Om dat kracht bij te zetten is het begrip ‘micro-agressie’ in het leven geroepen: microscopisch kleine vormen van racisme die met het blote oog niet waar te nemen zijn, maar die samen één groot en dreigend geheel vormen. Zeggen dat gekleurde mensen er goed uitzien of dat ze vlot Nederlands spreken: het zijn vormen van micro-agressie. Vragen waar iemand vandaan komt: het is een uiting van micro-racisme dat even reëel wordt geacht als de wereld van de kwaadaardige virussen en vleesetende bacterieën.
Dit verplaatsen van het kwaad van de zichtbare naar de onzichtbare werkelijkheid heeft natuurlijk tot gevolg dat om het even wie van racisme beschuldigd kan worden, ook al is hij zich van geen kwaad bewust, ja vooral dan. Want het feit dat hij zich van geen kwaad bewust is, bewijst dat het micro-racisme ongestoord aan het woekeren is in zijn ziel en op een dag verwoestend tevoorschijn zal komen. Deze theorie van de Onzichtbare Draak is echter een mes dat aan twee kanten snijdt, want ook de uitvinders van deze theorie zijn zich van geen kwaad bewust. Hoe kunnen zij dan onderscheiden worden van de racisten? Hoe kunnen zij voorkomen dat hun theorie tegen henzelf gekeerd wordt en dat zij op hun beurt van micro-racisme beschuldigd worden? Eenvoudig: door anderen onophoudelijk te beschuldigen van racisme. Het uitgangspunt is immers dat iedere blanke een racist is, en van die erfzonde kan hij zich alleen zuiveren door het racisme in zijn medemensen aan te klagen.
Om niet als racist door het leven te gaan, volstaat het niet om geen racistische daden te stellen, het volstaat ook niet om geen racistische uitspraken te doen, en het volstaat zeker niet om te verklaren dat men geen racist is. Die passieve houding wordt beschouwd als een vorm van medeplichtigheid. Iedereen is schuldig tot hij het tegendeel bewijst en dat laatste gebeurt door racisme actief te bestrijden, door er voortdurend over te spreken, door zelfs de kleinste uitingen aan de kaak te stellen en uit te rukken als onkruid dat de kans niet mag krijgen om te groeien. Aangezien vele vormen van racisme microscopisch klein zijn, moet al wie niet verdacht wil worden, tewerk gaan als de kippen: hij moet alles omwoelen op zoek naar de kleinste zaadjes en kiemen. Onvermoeibaar moet hij overal, op ieder gebied, speuren naar mogelijk racisme: in Zwarte Piet, in carnaval, in de kerststal, in kinderboeken, in reclamefoto’s, in kledij, ja zelfs in potloden. Want het kwaad verbergt zich overal.
Het beeld dat zich op die manier vormt in het brein van de antiracist, is dat van een (Vlaamse, Europese, blanke) samenleving die volkomen in de greep van de draak zit, waar het kwaad tot in de kleinste geledingen is doorgedrongen en daar als een onzichtbare kanker zijn vernietigingswerk verricht. Dit beeld is zo krachtig omdat het – paradoxaal genoeg – waar is. Wat de leidende klasse overal om zich heen ziet, is een onbewuste waarneming van Ahriman, de kwaadaardige geest die zich als een kanker uitzaait in de hele mensheid en tevoorschijn komt als een levensbedreigende ziekte. Maar juist omdat het een ‘astrale’ waarneming is, verschijnt alles omgekeerd. Het kwaad dat (vooral) de intellectuele klasse overal op zich af ziet komen – als extreem-rechts ongedierte dat uit de riolen van de samenleving komt gekropen en de menselijke beschaving onder de voet dreigt te lopen – is in werkelijkheid hun eigen kwaad, het is Ahriman die zich in hun eigen ziel verbergt, en dan vooral in hun intellect.
Rudolf Steiner waarschuwde ervoor dat het intellect in toenemende mate kwaadaardig zou worden. Hij voorspelde ook dat Ahriman zou schrijven. En dat zien we vandaag gebeuren. We worden overspoeld met perfide teksten waarin intellectuelen steeds weer dezelfde boodschap herhalen: het kwaad komt tevoorschijn uit alle hoeken en kieren van de samenleving en we moeten dat onkruid bestrijden anders zal het alles overwoekeren. Wat Ahrimans geschrijf zo overtuigend maakt, is dat het waar is. Ahriman liegt niet. Hij spreekt de waarheid over zichzelf, maar projecteert die op anderen, bij voorkeur op zijn grote vijanden, de christenen. Wat we nu al tientallen jaren dagelijks in de media lezen, in alle mogelijke variaties, is een zelfportret van Ahriman. Maar zo wordt het natuurlijk niet begrepen, het wordt voorgesteld als het portret van de christelijke mens zoals we die vandaag vinden in de blanke, Europees-Westerse bevolking die nog niet aan drempelwanen lijdt.
Ahriman schrijft. Dat betekent dat hij tegenover de werkelijkheid gaat staan en er zich een beeld van vormt dat hij vervolgens in woorden giet. Dat beeld is in zijn geval een voorstelling van de wereld als een louter materieel, dood ding waar we niks mee te maken hebben, waar we geen enkele gevoelsmatige binding mee hebben, tenzij een van minachting en afkeer. Die dode, materiële wereld fungeert als een scherm waarop Ahriman zichzelf projecteert als zijnde de Ultieme Waarheid. Hij is degene die van de moderne werkelijkheid één grote bioscoop heeft gemaakt waar we volkomen passief zitten te kijken en alles geloven wat we zien. We denken wakker en alert te zijn, maar dat is uiteraard niet het geval, anders zouden we beseffen in een donkere ruimte naar een muur te zitten kijken, zoals in de grot van Plato. In werkelijkheid slapen we, we dromen en nemen de geprojecteerde beelden van Ahriman voor waar aan. We moeten wel, want wakker worden in dat duistere hol zou ondraaglijk zijn.
Dat ‘donkere hol’ is in feite onze schedel. Dat is de plaats waar Ahriman ons opgesloten heeft: in ons intellect. Dat geldt natuurlijk in de eerste plaats voor de intellectuelen, voor degenen die alleen met hun hoofd werken. Zij beschouwen zich als de wakkersten onder de wakkeren, maar in feite slapen zij diep. Hun slaap is een vlucht voor de duisternis waarin ze zich bevinden, de duisternis van Ahriman. Zij vluchten in dromen, in Hollywoodfilms, in utopische voorstellingen van hoe de wereld er zou kunnen of moeten uitzien. Anders gezegd, Ahriman jaagt hen in handen van Lucifer. Vandaar al die vurige idealen die zoveel kille intellectuelen er vandaag op nahouden. Nu is er op zich niks tegen die schitterende idealen, en er is ook niks tegen dat intellectuele, emotieloze denken. Wel integendeel. Het zijn geweldige vermogens, die de mens in de loop der tijden ontwikkeld heeft dankzij Lucifer en Ahriman. De tragiek is echter dat hij ze niet gebruikt. Hij geeft ze in handen van de tegenmachten, in handen van de draak.
Rudolf Steiner wijst erop dat de moderne mens ongelooflijk goed kan denken, maar dat hij het niet doet. Hij slaapt liever. Hij zit liever te dromen in de bioscoop dan dat hij wakker wordt en de werkelijkheid onder ogen ziet. Nochtans is hij meer dan ooit in staat om door te dringen tot de kern van die werkelijkheid. Juist doordat hij tegenover die werkelijkheid kan gaan staan en er objectief en afstandelijk kan naar kijken, bezit hij (voor het eerst) de mogelijkheid zich bewust te worden van zijn Ik, dat, zoals Rudolf Steiner aangeeft, vanuit de omringende wereld op hem afkomt. Maar dan moet hij wel wakker worden en duidelijk onderscheid maken tussen de werkelijkheid en de ahrimaanse projecties die er zo nauw mee vervlochten zijn. Want als hij dat niet doet dan verwart hij zijn (christelijke) Ik met het (racistische, extreem-rechtse) ongedierte dat hij van alle kanten op zich af ziet komen. Dat is de Tragische Omkering die vandaag plaatsvindt: de moderne mens ziet Christus als de draak en de draak als zijn Verlosser.
De slaapwandelende intellectuele klasse denkt de draak te bestrijden, maar in werkelijkheid bestrijdt ze Christus, het kosmische mensheids-Ik. Daarom gaat ze ook een vanzelfsprekende alliantie aan met de islam, de grootste antichristelijke instantie op aarde. Extreem-rechts beschouwt ze als de grote vijand, niet omdat het een reëel gevaar vormt, maar omdat het zich verzet tegen de islam, omdat het dreigt de ‘religie van de vrede’ te ontmaskeren. Dat wil echter niet zeggen dat extreem-rechts – een containerbegrip voor alles wat niet links of politiek-correct is – het christelijke vertegenwoordigt en de mens als een geestelijk Ik-wezen ziet. Rechts zit net zo goed in de greep van het materialisme als links, het is evenmin wakker. Het reageert blind en instinctief op Ahriman, met als gevolg dat het in de greep van Lucifer raakt. De blinde strijd tussen beide tegenmachten veroorzaakt een vicieuze cirkel die de mens langzaam maar zeker de dieperik in trekt.
Dat kwam op een merkwaardige manier tot uitdrukking in de aanslag in Nieuw-Zeeland. Hij werd gepleegd in een stad die Christchurch heet en dus blijkbaar uitgesproken christelijk van oorsprong is. Het wekt om te beginnen al verbazing om moslims aan te treffen in Nieuw-Zeeland, een eiland midden in de Stille Oceaan. Wat zoeken ze daar? De verbazing wordt nog groter wanneer blijkt dat ze aan weerszijden van de kathedraal in het centrum van Christchurch een moskee gebouwd hebben. Waarom juist daar? Dit is niet het gedrag van een gediscrimineerde minderheid die bescherming zoekt tegen het geweld waaraan ze overal blootstaat. Dit is uitdagend, ahrimaans gedrag dat met het creëren van een Golgothabeeld een luciferische reactie wil uitlokken, een reactie die schijnbaar gericht is tegen de ahrimaanse islam, maar die in werkelijkheid – samen met die islam – gericht is tegen het midden tussen de twee tegenmachten, tegen Christus, tegen de vrije, individuele Ik-mens.