Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Maand: januari, 2021

Het raadsel van Zegelsem (14)

  

Als Zegelsem het raadsel van een geboorte is en Scheldewindeke dat van een conceptie, dan is Brugge het raadsel van een bevruchting. Aangezien het geen fysiek kind is dat in Zegelsem geboren werd, was het in Brugge ook geen eicel die bevrucht werd. Maar wat was het dan wel? Wat werd er op de Dijver in een complete chaos herschapen? Het antwoord ligt voor de hand: mijn kunstzinnige streven. Brugge was een cruciale fase in mijn poging om de kunstenaar-in-me nieuw leven in te blazen. Als ik erin slaagde om op de markt voldoende geld te verdienen dan kon ik blijven schilderen en bestond de kans dat ik op de valreep nog iets kon waarmaken van mijn droom om kunstenaar te worden. Slaagde ik daar niet in, dan was het game over en zou het definitief afgelopen zijn. Brugge was mijn laatste kans en ik had dan ook alles op alles gezet. Het was nu of nooit. Maar de hele onderneming mislukte. Mijn kunstenaarsdroom viel aan scherven en zelf viel ik in een groot, zwart gat. 

Brugge zien en dan sterven. Daar kwam het op neer. En het moet gezegd: ik eindigde in schoonheid. Ik had me geen mooiere plek kunnen dromen om naar buiten te komen met mijn werk. De drempeloverschrijding vond plaats op de Dijver – oud-Keltisch voor ‘heilig water’ – in het centrum van Brugge, een stad die een kunstwerk op zich is. Als een eicel daalde ik af in een baarmoeder waar ik me al vlug thuis voelde. Door op de markt te gaan staan met mijn schilderijtjes betrad ik een wereld waar ik me tot nog toe verre van had gehouden: de wereld van de materie, het openbare leven, de omgang met mensen. Dat was heel wat anders dan thuis in mijn eentje te zitten denken en schrijven. In mijn nieuwe – publieke en toch beschutte – omgeving voelde ik het bloed weer door mijn aderen stromen. Ik vond het geweldig om buiten te zijn en deel uit te maken van die kleurrijke marktdrukte. Het deed ook enorm veel deugd om eindelijk weer eens iets te verdienen. Kortom, ik kwam weer tot leven.

En toen was het opeens allemaal voorbij. Ik had het wel zien aankomen, maar ik had koppig volgehouden. Op het laatste moment had ik zelfs nog een ultieme reddingspoging ondernomen. Maar het mocht niet baten. Ik werd gevloerd door drie opeenvolgende klappen en ofschoon ik nog probeerde recht te krabbelen, moest ik inzien dat ik verslagen was. Net op het moment dat ik aan de winnende hand leek te zijn, leed ik een beschamende nederlaag. Ik had weliswaar nog nooit een gevecht gewonnen in mijn leven, maar het wende nooit om het onderspit te delven. Ik had alles gegeven en me tot het uiterste ingespannen, maar in Brugge verloor ik mijn laatste strijd. Het ontbrak me nochtans niet aan talent en evenmin aan inzet, maar net als altijd was er weer iets dat stokken in de wielen kwam steken. Alsof de duivel ermee gemoeid was, alsof ik niet mocht winnen. Ik voelde me compleet verslagen, letterlijk en figuurlijk, als een eicel die getroffen is door een zaadcel, zeg maar.

Wat mocht die zaadcel dan wel wezen? Wat was het dat mijn kunstzinnige streven in rouw dompelde? Op mijn allerlaatste marktdag in Brugge kreeg ik bezoek van een bevriend kunstenaar die – net als ik – zijn werk verkocht op de markt, een paar honderd meter verder. We raakten aan de praat en hij vertelde me dat zijn schilderijen verkochten als zoete broodjes. Hij gaf wel toe dat zijn vrouw een geboren verkoopster was, anders zou het hem ook niet lukken. Hij had collega’s gekend die rijk waren geworden met de verkoop van ingekleurde fotocopies – de toeristen zagen toch het verschil niet. Eentje had er zelfs een kasteel van kunnen kopen (dat hij vervolgens weer verspeeld had door te gokken). Ik luisterde met pijn in het hart naar al die succesverhalen en opeens drong het tot me door dat ik dat ook gekund zou hebben – als ik het gewild had. Maar ik wilde het niet. Ik wilde iets anders, en ik wilde het met zoveel kracht dat het mijn kunstzinnige streven keer op keer torpedeerde. 

Het probleem was dat ik twee verschillende dingen wilde. Enerzijds wilde ik kunstenaar zijn, met hart en ziel, daar kon geen twijfel over bestaan. Ik zou nooit op de markt zijn gaan staan als ik niet zo graag had willen schilderen. Ik had er alles voor over. Dat had ik wel bewezen toen ik op m’n 33ste mijn schepen achter me verbrandde om mijn leven helemaal te kunnen wijden aan wat ik altijd het liefst gedaan had: tekenen. Kunst betekende alles voor me, ze was mijn thuis, ze was de enige plek op aarde waar ik mezelf kon zijn. Toch had ik haar vijftien jaar tevoren verlaten om naar de universiteit te gaan. Hoewel er grote maatschappelijke druk op me werd uitgeoefend, zou ik dat toch nooit gedaan hebben als ik niet diep van binnen iets anders had gewild. Wat dat ‘andere’ was ontdekte ik tijdens mijn tocht door de woestijn van de wetenschap. In Leuven vond ik zowel mijn vrouw als de antroposofie. Zij werden voor mij een tweede thuis, dat ik algauw evenmin kon missen als het eerste. 

Ik wilde het allebei, kunst en (geestes)wetenschap. Daarom pendelde ik al mijn hele leven tussen beide heen en weer, want ze waren tegenpolen en lieten zich niet met elkaar verzoenen. Tijdens mijn jeugd bezocht ik school en academie in een wekelijks ritme. Toen ik naar de universiteit ging, probeerde ik die pendelbeweging in stand te houden, maar de kloof tussen beide tegenpolen was te groot geworden. De wetenschap eiste al mijn energie en aandacht op en de kunst verdween helemaal naar de achtergrond. Vervolgens sloeg de pendel weer de andere richting uit en was het de wetenschap die naar de achtergrond verdween en de kunst die me helemaal opeiste. Hoewel ik me tot het uiterste inspande om deze terugkeer te doen slagen, liep het op een mislukking uit. Voor de tweede keer wendde ik mij tot de wetenschap, die intussen geesteswetenschap was geworden, maar ook die pendelslag leverde niets op. En opnieuw keerde ik, met de staart tussen de benen, terug naar de kunst.

Zo kwam ik in Brugge terecht, vast van plan mijn tweede terugkeer naar de kunst niet te laten mislukken, want een derde keer zou er niet komen, daar was ik te oud voor geworden. Bovendien kon ik niet eeuwig heen en weer bijven pendelen. Maar mijn kunstzinnige streven, hoe hartstochtelijk ook, droeg zijn eigen ondergang in zich. Diep van binnen wist ik allang dat kunst nooit alles voor me kon zijn, daarvoor was mijn (wetenschappelijke) verlangen om te begrijpen veel te groot. Maar dat kon ik mezelf niet toegeven. Want hoe moest ik die liefdes met elkaar verzoenen? Op de kunst kon ik moeiteloos mijn verlangen richten, op de geesteswetenschap eveneens. Ze waren allebei van levensbelang voor me. Maar wat moest ik me voorstellen bij de vereniging van kunst en (geestes)wetenschap? In de antroposofie werden daar wel pogingen toe ondernomen, maar een overtuigend resultaat had ik nog niet gezien. Er was niets waar ik mijn twee verlangens tegelijk kon op richten en dus bleef ik pendelen tussen beide.

In Brugge bereikte mijn dubbele verlangen zijn grootste intensiteit. Ik had al mijn krachten verzameld om mijn kunstenaarsdroom te doen uitkomen en ik leek er heel dichtbij te staan. Maar toen de officiële marktvergunning om onbegrijpelijke redenen uitbleef, zag ik mijn droom in rook opgaan. Ik deed wat ik in dergelijke gevallen altijd deed: ik schakelde over naar mijn andere verlangen en begon een blog. Dat bleek te beantwoorden aan een diepe behoefte, want ik schreef van ’s morgens tot ’s avonds. Ik stond er zelf van te kijken. Die schrijfroes hielp me in ieder geval om Brugge te vergeten en toen na twee jaar de vergunning alsnog in de bus viel, kostte het me de grootste moeite om opnieuw over te schakelen. Die administratieve vertraging had tot gevolg dat in Brugge mijn twee verlangens – het kunstzinnige en het wetenschappelijke – voor het eerst tegelijk optraden. Ze waren elkaar heel dicht genaderd en het stond in de sterren geschreven dat daar kortsluiting zou van komen. 

Ik had altijd heen en weer gependeld tussen kunst en wetenschap omdat beide niet met elkaar te verzoenen waren. Ik kon niet tegelijk tekenen en nadenken. Ik wilde dat ook niet. Ik ondervond hoe verlammend het bewuste denken werkte op het dromerige scheppingsvermogen en hoezeer dat laatste op zijn beurt het heldere denken vertroebelde. Bovendien zag ik in de hedendaagse kunst wat er gebeurde als beide met elkaar in contact kwamen. Ik peinsde er niet over om kunst en wetenschap elkaar te laten vernietigen en dus hield ik ze streng gescheiden. Tegelijk besefte ik dat het uitstel van executie was: tegen de machtswellust van de wetenschap was geen kruid gewassen, zij wilde alles in haar greep krijgen. De kunst verkeerde in gevaar en enige manier om haar te redden was de onontkoombare coniunctio oppositorum te laten plaatsvinden op de voorwaarden van de kunst en niet op die van de wetenschap. Dus begon ik als kunstenaar na te denken over de kunst. Ik werd wetenschapper uit liefde voor de kunst. 

In Brugge kwam ik als het ware oog in oog met mezelf te staan. De cirkel was rond. Het was allemaal begonnen toen ik als kind de trappen van de academie besteeg en daar ingewijd werd in de mysteriën van de kunst. In deze ‘tempel’ bruiste het van geestelijk leven en dat maakte een onuitwisbare indruk op me. Maar de kunst was een oase in een woestijn van wetenschap, en ik zag hoe ze in snel tempo veroverd werd door de – als hedendaagse kunst vermomde – woestijnwetenschap. Geen moment kwam het in me op om de knie te buigen voor de barbaarse demonen die zich meester hadden gemaakt van de tempel en dus trok ik de woestijn in. Na een omzwerving van 40 jaar kwam ik terecht op de Dijver in Brugge, een oude mysterieplek in een stad die sterk leek op het oude Mechelen met zijn bruggen en reien. Ik kwam als het ware weer thuis, maar nu als … marktkoopman. Ik was met andere woorden geworden waarvoor ik op de vlucht was gegaan: een barbaarse ontwijder van de tempel. 

Ik had de kunst hartstochtelijk verdedigd tegen de opdringerige wetenschap maar was daardoor zelf een opdringerige wetenschapper geworden. Zo gaat dat: men wordt waartegen men vecht. Toen dat tot me doordrong, legde ik de wapens neer. De kunstenaar-in-me besefte dat het geen zin had me te blijven verdedigen tegen de wetenschap, want dan hield ik op kunstenaar te zijn. En de wetenschapper-in-me besefte dat het geen zin had om aan te dringen, want in plaats van de kunst te begrijpen zou ik haar vernietigen. Om het in bevruchtingstermen uit te drukken: de kunstzinnige eicel besefte dat het geen zin had zich te blijven afschermen tegen de wetenschappelijke zaadcel, want dan zou ze verdorren tot een oude vrijster. En de zaadcel van zijn kant besefte dat het geen zin had deze vesting te blijven bestormen, want daardoor zou de eicel zich alsmaar krampachtiger afsluiten. Ze zou haar eigen mysterie vernietigen en het zou geen zin meer hebben daarin te willen doordringen. 

Het staakt-het-vuren van zowel mijn vrouwelijk-kunstzinnige als mijn mannelijk-wetenschappelijke verlangen betekende echter niet het einde van mijn streven, want beide verlangens verenigden zich: de eicel werd bevrucht door de zaadcel. Deze eenwording was echter niet het resultaat van persoonlijk of egoïstisch begeren. Ze geschiedde als het ware in dienst van een hoger wezen dat zich met mijn dualistische streven wilde verbinden. En dat wezen bleek Michaël te zijn. Ik werd deze geest gewaar toen Brugge op zo’n ostentatieve, karikaturale wijze mislukte dat ik voelde dat er meer aan de hand was. De gebeurtenissen die op Brugge volgden, bevestigden dat. Eerst werd ik uitgenodigd op de antroposofische zomeruniversiteit, daarna op de Lichtbakenconferentie en vervolgens kwam Scheldewindeke uit de hemel vallen. Het waren drie onverwachte geschenken die alleen maar van hogerhand konden komen, want ik had ze jarenlang ‘van lagerhand’ nagestreefd en dat had niets opgeleverd. 

Vijftien jaar lang had ik vergeefs geprobeerd het thema van oude en jonge zielen op de antroposofische agenda te krijgen, en nu werd het mij opeens gevraagd. Die toenadering kwam er pas toen ik het opgegeven had aan te dringen. Het streven zelf had ik niet opgegeven, maar ik had het overgelaten aan het lot (en dus aan een hogere geest). Ik was met andere woorden een ‘Michaëldienaar’ geworden. Om het met het beeld van de bevruchting te zeggen: mijn zaadcel had het opgegeven de antroposofische eicel met geweld te willen binnendringen, haar verlangen was gezuiverd van egoïsme en pas toen ging de deur open. Hetzelfde met Scheldewindeke. Hoelang zochten we al niet naar een acceptabel huis? We vonden het pas toen we alles opgegeven hadden en ons overgeleverd hadden aan het lot. In Brugge was mijn persoonlijke streven gestorven en daarna verrees het – gelouterd – uit zijn assen. Ik kreeg wat ik altijd gewild had, maar niet langer begeerde. 

Brugge betekende de Steigerung van mijn dubbele verlangen. Mijn kunstzinnige en mijn wetenschappelijke streven verenigden zich, maar in plaats van elkaar te verlagen (zoals ze deden in hun ongezuiverde vorm), verhoogden ze elkaar en kregen een bovenpersoonlijk karakter. Dat ging niet ten koste van hun persoonlijke karakter, wel integendeel. Mijn streven werd juist persoonlijker dan ooit, en wel op instigatie van Michaël, de tijdgeest. Het sloot nu aan bij het streven van de tijd. Niet toevallig drukte zich dat uit in karmaonderzoek, want door mijn eigen karma te onderzoeken, onderzocht ik ook het wereldkarma. Alle persoonlijke karma’s maken immers deel uit van één groot karmisch geheel. Dat geheel is een wereldkunstwerk-in-wording. Mijn wetenschappelijke streven was nu tegelijk een kunstzinnig streven geworden, het was niet langer alleen maar een poging om te begrijpen, het was ook een poging om mee te scheppen aan dat wereldkunstwerk. Mijn denken was met andere woorden scheppend geworden.

Het raadsel van Zegelsem (13)

  

Het raadsel van Zegelsem is het raadsel van de geboorte van een kind. In zekere zin is het dus een kerstraadsel. Toch is de geboorte van het kerstekind slechts een beeld van wat er destijds op 25 december gebeurde. In werkelijkheid ging het om de intrede van het Christuswezen in de aardesfeer. Kerstmis is dus niet het feest van de geboorte – geen van beide Jezuskinderen wordt in december geboren – maar het feest van de conceptie: een geestelijk wezen verbindt zich met de materie. Vergeleken daarbij is de geboorte een relatief eenvoudig gebeuren dat zich helemaal afspeelt op het fysieke vlak: het kind verlaat de baarmoeder. De conceptie daarentegen is een mysterie dat zich afspeelt op de grens tussen twee werelden: de kosmisch-geestelijke wereld en de aards-fysieke wereld. Daarom is kerstmis het meest tot de verbeelding sprekende feest: we vieren de ontmoeting tussen hemel en aarde. Het is ook het enige feest dat de ontkerstening van onze tijd overleefd heeft. 

Om dezelfde reden zal ik nooit onze verhuizing van Destelbergen naar Scheldewindeke vergeten: het was het moment waarop de hemel doordrong in mijn leven en daar een aards paradijs creëerde, dat wil zeggen een materieel beeld van de hemel. Dankzij dat beeld – mijn nieuwe huis en tuin – kon ik op mijn beurt denkend doordringen in de hemel en werd ik (zonder het te beseffen) zwanger van een kind, een gedachtenkind dat aards en hemels tegelijk was. Ik nam met andere woorden een zaadje van die binnendringende hemelse wereld in me op, niet alleen door na te denken over mijn karma maar ook door te tuinieren. Ik had dat even goed niet kunnen doen en me tevreden stellen met gewoon te genieten van mijn aardse paradijs – al zou dat wel moeilijk zijn geweest, want wat moet je als gepensioneerde de hele dag doen? – maar ik genoot heel actief van mijn ontmoeting met de hemel, ik werkte volop mee met de hemelse geest, zoals een goede minnares dat doet wanneer een minnaar haar leven binnendringt.

Anders gezegd, de vreugdevolle ontmoeting met mijn ‘hemelse minnaar’ werd lichamelijk, ik liet hem niet alleen mijn leven maar ook mijn lichaam binnendringen, mijn etherisch lichaam welteverstaan, want het was geen fysieke minnaar. Maar ook al kon ik hem niet zien, hij was heel reëel, hij was reëler dan alles wat ik ooit gekend had. Hij drukte zich uit in de betoverende stilte die me omgaf, in het comfortabele huis dat precies groot genoeg was voor ons beiden, in de zuivere lucht die ik inademde, in de eindeloze ruimte, in de bomen en struiken, de vogels en vossen, de vriendelijke buren, kortom in alles. En met dat alles verbond ik mij, met hart en ziel, met hoofd en handen, met mijn hele wezen. Daardoor werd ik bevrucht, zonder het te weten, maar wel met mijn volle toestemming. Nog nooit – één keer uitgezonderd – had ik zo volmondig ja gezegd tegen het leven. Ik was altijd een trotse maagd geweest, uiterst kritisch en veeleisend op het vlak van minnaars. Maar als ik de ware ontmoette, gaf ik mij helemaal.

Nee, ik zal die liefdeshistorie – dat mysterie van de (etherische) conceptie – nooit vergeten. Mijn leven lang zal ik dit kerstfeest in gedachten blijven vieren, al ligt het momenteel wat moeilijk zo vlak na de bevalling. Want dat mysterie had ik niet zien komen toen ik zo genoot van de eenwording met mijn geestelijke minnaar. Het verschil tussen het mysterie van de conceptie en dat van de geboorte kon niet groter zijn. De herinnering aan de uittocht uit het paradijs, de lijdensweg naar Zegelsem en (vooral) de verschrikkelijke aankomst ligt nog vers in mijn geheugen, maar ik hoop dat ze daar vlug zal uit verdwijnen. Die geboorte was het tegendeel van een feest en zeker geen reden om te vieren – tenzij ik natuurlijk mijn kind mag zien en het in mijn armen houden. Dat zou alles veranderen. In die hoop en verwachting leef ik nu, want dankzij die schokkende geboorte weet ik dat mijn kind bestaat, anders had het mijn leven niet zo op zijn kop kunnen zetten. Mijn zalige minnaar zie ik niet meer – hij is in geen velden of wegen te bespeuren – maar ik vermoed dat hij nu in mijn kind leeft, en ik hoop ze samen terug te zien.

Het mysterie van de geboorte is dan ook het mysterie van de toekomst, van datgene wat er al is maar nog moet komen. Of het er komt, hangt van mezelf af, van de moederlijke en vaderlijke kwaliteiten die ik in mezelf ontwikkel. Het mysterie van de conceptie daarentegen is het mysterie van het verleden, en dat is het mysterie waar we momenteel in de eerste plaats mee te maken hebben, gewoon omdat er vandaag zoveel verleden en zo weinig toekomst is. Maar het is de bedoeling dat het mysterie van de geboorte toeneemt, terwijl dat van de conceptie afneemt. We leven op het keerpunt der tijden: beide mysteries ontmoeten elkaar en gaan in elkaar over. We leven in feite op een wereldhistorisch conceptiemoment en of het ook een wereldhistorisch geboortemoment wordt, hangt af van ons vermogen om die ‘penetratie van de geest’ te beantwoorden en denkend door te dringen in het mysterie van de conceptie, het mysterie waar we nu middenin zitten.

De bewustwording van deze geestelijke liefdesdaad – de (weder)komst van Christus – is in zekere zin reeds een geboorte, want we maken ons los uit de roes die dit conceptiegebeuren veroorzaakt en gaan ertegenover staan. In mijn eigen leven heb ik dat conceptiemoment – de verhuizing van Destelbergen naar Scheldewindeke – heel bewust beleefd. Ik wist weliswaar (nog) niet dat het om een conceptie ging en dat ik zwanger zou worden – daarvan werd ik me pas veel later bewust, na de geboorte in Zegelsem – maar ik beleefde alles niettemin heel wakker. Daardoor viel het me op dat alles zo wonderlijk gesmeerd liep, alsof er een onzichtbare regisseur aan het werk was. Het was de eerste gewaarwording van de ‘hemelse minnaar’ en het bracht mijn gekwelde zenuwen tot bedaren. De zware, pijnlijke verhuizing begon te veranderen in een genot, dat in Scheldewindeke zijn climax bereikte. De bewustwording van de liefdesdaad maakt het genot dus niet minder, wel integendeel. Maar het moet eerst wel door een doodservaring gaan.

Dat zien we vandaag ook in het groot. De menselijke sexualiteit (de aardse kant van het hemelse conceptiegebeuren) is altijd het voorwerp geweest van strenge voorschriften en taboes. Doordat de mens (nog) weet had van de geestelijke keerzijde van deze medaille, wist hij welke enorme krachten er schuilgingen in de sexualiteit. En zoals de verticale conceptie (het contact tussen hemel en aarde) streng behoed werd in de mysterietempels, zo werd ook de horizontale conceptie (het contact tussen man en vrouw) aan strenge regels onderworpen. Doordat we vandaag geen weet meer hebben van de geestelijke dimensie van het hele gebeuren zijn de regels verdwenen en is het mysterie aan de openbaarheid prijsgegeven. Met ons ‘halve’ bewustzijn zijn we echter niet opgewassen tegen de krachten die in de sexualiteit leven. Ze sleuren ons mee, verdoven ons bewustzijn en doen genot in geweld ontaarden. Het enige wat daartegen helpt, is de ‘heling’ van ons bewustzijn, het doordringen in de geestelijke dimensie van de conceptie. 

Sinds het ontstaan van het internet ligt het hele mysterie van de sexualiteit op straat. Het is ontheiligd en vervuild. Maar juist op dit dieptepunt ontbrandt een intens verlangen naar her-wijding en vergeestelijking. Het komt tot uitdrukking in de metoo-beweging en in het feminisme in het algemeen: vrouwen willen paal en perk stellen aan de ontaarding van de sexualiteit, aan het overschrijden van de grens met de gewelddadigheid. Wat hen drijft is in wezen het verlangen naar een hemelse minnaar. Maar omdat ze niet meer kunnen geloven in de geest, projecteren ze hun verlangen op de fysieke wereld, met alle gevolgen vandien. Hetzelfde zien we gebeuren met het kerstfeest, het feest van de conceptie. Dat is verworden tot een louter materieel ritueel, met veel eten, drinken en kadootjes. Bij veel mensen is daar een diepe afkeer voor ontstaan, een afkeer die dit jaar de (materiële) vorm aannam van politieagenten die controleerden of het kerstfeest wel beantwoordde aan de corona-regels. 

Voor het eerst in vele jaren hebben we in 2020 weer een bescheiden kerstfeest gevierd, in kleine kring. Dat moet voor veel mensen een verademing zijn geweest, een terugkeer naar het oude ‘geestelijke’ kerstmis. Helaas, gebeurde die terugkeer niet uit vrije wil, hij werd afgedwongen via boetes en gevangenisstraffen, zoals dat nu ook gebeurt in de omgang tussen man en vrouw. Dat is natuurlijk geen vooruitgang, integendeel, het is een reactionaire beweging die kwaad met kwaad bestrijdt. Feministen bestrijden het sexuele geweld met politiegeweld, op dezelfde manier dus als politici en virologen het kerstfeest bestrijden. Het is de tragiek van onze tijd in een notedop: het verlangen naar de geest – dat in wezen het verlangen is naar Christus, naar de hemelse bruidegom – wordt omgebogen tot het verlangen naar Ahriman, de onderaardse wereldheerser die ons met geweld dwingt tot datgene waartoe we zelf niet in staat zijn: de bewustwording van het kerstfeest, van het mysterie van de conceptie.

Op kerstavond liepen dit jaar overal ‘de soldaten van Herodes’ rond, die in opdracht van hun corona-koning al maandenlang een sfeer van angst verspreiden. Maar juist dit akelige beeld moet ons eraan herinneren dat wat we beleven een oerbeeld is, waaraan de tegenmachten (zonder het zelf te weten) meewerken, maar dat geschapen wordt door een geest die daar ver boven staat: Christus zelf. De hele onzalige toestand waarin we ons vandaag bevinden, wordt veroorzaakt door de wederkomst van Christus, door zijn hernieuwde liefdesdaad: zijn ‘penetratie’ in de etherische sfeer van de aarde. Maar Christus is een minnaar die ons op geen enkele manier dwingt: het staat ons volkomen vrij om op zijn avances in te gaan of niet, dat wil zeggen om er ons bewust van te worden en er actief aan mee te werken, dan wel om ze als grensoverschrijdend gedrag te interpreteren en de hulp in te roepen van de tegenmachten. Wat we echter ook kiezen, het zal uiteindelijk tot bewustwording leiden.

Dat is de keuze waarvoor we vandaag staan: ofwel worden we ons bewust van het kosmische conceptiegebeuren dat in onze tijd plaatsvindt, ofwel verslapen we de wederkomst van Christus. In dat laatste geval zullen we uit onze (materialistische) droom worden gewekt door een uiterst pijnlijke geboorte die ons tot waanzin zal drijven. Het goede nieuws is: in al die madness is a system te vinden: het oerbeeld van Christus. Hij openbaart zich in apocalyptische tijden. Dat zien we nu gebeuren. De corona-maatregelen die voor kerstmis werden getroffen waren buitensporig. Het naderende feest veranderde de politici in kleine Herodessen wier soldaten niet zouden aarzelen kleinkinderen uit de armen van hun grootouders te rukken – net als tweeduizend jaar geleden. Als dat niet hielp, verklaarden ze grimmig, zouden ze nog strenger optreden. De komst van het kerstekind deed de heersers der aarde het hoofd verliezen, maar juist daardoor maakten ze – ongewild – de geestelijke dimensie van onze conceptie-tijd even zichtbaar.

Het zijn dit soort beelden waar we attent op moeten zijn, en we zien ze pas wanneer we ons niet laten meesleuren door de angst of de verontwaardiging, maar ons losmaken uit deze emoties en afstand nemen van de gebeurtenissen. Hoe we dat moeten doen, leert ons het eerste (bijbelse) kerstverhaal. Het kind krijgt bezoek van de drie koningen die ieder een geschenk meebrengen: goud voor een warm hart, wierook voor een zuivere wil en mirre voor een helder hoofd. De kleine Jezus kan daar natuurlijk niks mee doen, maar zijn ouders wel, en dan vooral Jozef. Tot nog toe heeft hij de gebeurtenissen moeten ondergaan – een vrouw die zwanger werd zonder dat hij er iets van wist en dan de geboorte zelf waarbij hij alleen maar hulpeloos kon toekijken – maar nu treedt hij handelend op. Na een droom beslist hij om naar Egypte te vluchten. Dat is geen kleine verhuizing en hij moet alles alleen regelen want Maria wordt helemaal in beslag genomen door haar kind. Jozef kan de koninklijke geschenken nu heel goed gebruiken. 

Ook de vlucht naar Egypte is een veelbetekenend beeld, want het is een vlucht naar het verleden. In het heden heerst immers Herodes en die heeft het op het kind gemunt, niet alleen het kind van Jozef en Maria, maar alle kinderen, ook – en vooral – het kind-in-de-mens. Dat beeld is vandaag heel herkenbaar. De moderne machthebbers – met hun corona op het hoofd – stellen de jeugd aansprakelijk voor de dood van de bejaarden. De jongeren moeten boeten voor de zonden van de ouderen. Ook alles wat kinderlijk is in de mens, zijn hele middengebied – de ontmoeting, het gesprek, de kunst – moet het ontgelden. En het mensenkind is weerloos, het kan zich niet verweren en kwijnt langzaam weg. Er komt een groot innerlijk sterven over de mens en de vraag is of hij in dat sterven, in zijn gekwelde, verduisterde hart het licht van het bewustzijn kan ontsteken, het bewustzijn dat de tekenen des tijds kan lezen en doorheen de Herodiaanse machtsontplooiing het kind kan waarnemen waar het allemaal om draait.

Om dat kind op het spoor te komen moeten we – zoals de herders in het tweede kerstverhaal – ons hart volgen. Maar dat hart wordt geterroriseerd door de valse koningen, de intellectuele Herodessen van onze tijd, en dus moeten we naar het oude Egypte vluchten, naar de wereld van het verleden, van onze herinneringen en voorstellingen. Daarvoor moeten we tegen de stroom in roeien, want de media schreeuwen dagelijks om aandacht voor het heden. Slagen we er echter in ons terug te trekken uit het dagelijkse tumult en een innerlijk Egypte te bereiken, dan komen we langzaam tot rust en keren uiteindelijk zelfs terug naar Nazareth waar onze beide Jezuskinderen – hoofd en hart – samen kunnen opgroeien. Als alles goed gaat verenigen ze zich met elkaar en wordt in het hart het licht van de rede ontstoken en wordt dat licht tegelijk verwarmd door onze gevoelens. Dat is in ieder geval de weg die ik tot nog toe gevolgd heb en ook verder zal volgen, want ook – en vooral – als het kind geboren is heeft het allebei zijn ouders nodig.