Antroposofie en sexualiteit (2)
door lievendebrouwere
Volgens Rudolf Steiner was de mensheid nog niet rijp genoeg om de problemen van de sexualiteit aan te pakken. De vraag is of die uitspraak vandaag nog altijd geldig is. La guerre des sexes is weer in alle hevigheid losgebarsten. Bovendien is ze een metafoor is die als geen andere beschrijft wat er in onze tijd gebeurt: de tegenpolen botsen frontaal tegen elkaar. Of we er nu rijp voor zijn of niet, het probleem van de sexualiteit is zo groot en dringend geworden dat we het niet meer uit de weg kunnen gaan. Het is beslist geen toeval dat the clash of civilisations een onmiskenbaar sexueel aspect heeft. De fundamentalistische islam valt de gelijkheid der geslachten aan en dwingt ons om na te denken over de relatie tussen man en vrouw. Maar dat lijken we niet te willen of te kunnen. Als een moslimleider op bezoek komt, worden naakte vrouwenbeelden bedekt. We gaan de confrontatie gewoon niet aan.
De oorzaak van deze onmacht of onwil ligt natuurlijk in ons materialisme, dat niet in staat is door te dringen tot de geestelijke dimensie van werkelijkheid, en dus ook niet tot die van de sexualiteit. Maar ze ligt ook in een verkeerd begrepen spiritualiteit die zich op een veilige afstand houdt van de materiële werkelijkheid en vooral dan van de lagere natuur van de mens. Aan de ene kant is er dus de materialistische Ahriman die ons de weg verspert, aan de andere kant de spiritualistische Lucifer. De weg die leidt tot een werkelijk begrip van de menselijke sexualiteit is de christelijke middenweg tussen beide tegenmachten. Dat mag geen verwondering baren, want het christendom is de enige religie die de menselijke lichamelijkheid naar volle waarde schat en haar ziet als onverbrekelijk verbonden met het wezen van de mens. Het is de religie waarin het Woord vlees is geworden en God in een menselijk lichaam heeft gewoond.
De antroposofie belichaamt de esoterische kant van het christendom en er is logischerwijze dan ook geen enkele andere spirituele beweging die zoveel aandacht schenkt aan de menselijke lichamelijkheid. Ze onderscheidt zelfs drie verschillende lichamen – het fysieke, het etherische en het astrale – en precies in dat onderscheid ligt het antwoord op het raadsel van de sexualiteit. Rudolf Steiner mag dan heel weinig gezegd hebben over dat raadsel, hij heeft ons wel de sleutel gegeven waarmee we de deur kunnen openen. Die sleutel is de polaire geslachtsdrang van het etherlichaam. Daarin ligt volgens hem hét antwoord op de sexuele problematiek. Wat wordt daarmee bedoeld? Heel eenvoudig (althans in theorie): de man heeft een vrouwelijk etherisch lichaam, de vrouw een mannelijk etherisch lichaam. Ieder mens draagt in zich dus ook de tegenovergestelde geslachtsdrang.
Het is dus niet alleen de mensheid als geheel die uit mannen en vrouwen bestaat, ook ieder afzonderlijk mens bestaat uit een ‘man’ en een ‘vrouw’. Het is deze dubbele polariteit die vandaag voor zoveel verwarring en onbegrip zorgt. Nemen we bijvoorbeeld de sexuele agressie die feministen als drukkingsmiddel gebruiken tegen de man. De kracht van dit ‘wapen’ ligt in de overtuiging dat vrouwen sexueel niet agressief zijn, en op fysiek vlak zijn ze dat inderdaad niet: ze beschikken eenvoudig niet over het vereiste instrumentarium. Maar op etherisch vlak zijn ze dat wel: daar gedragen ze zich als mannen omdat ze beschikken over een mannelijk etherisch lichaam. En dat lichaam kan heel zeker agressief zijn, zij het op een andere, meer geestelijke manier, want het etherische lichaam maakt reeds deel uit van de geestelijke wereld, de wereld waarvan het bestaan vandaag in alle toonaarden ontkend wordt.
Hieruit blijkt al dat we nooit tot werkelijk inzicht kunnen komen in de menselijke sexualiteit als we haar alleen op fysiek-materialistische manier benaderen. De sleutel tot haar raadsel ligt in een benadering die zowel haar materiële als haar geestelijke dimensie recht doet, en dat is de kunstzinnig-fenomenologische benadering. De geestelijke dimensie waar het hier om gaat, is in de eerste plaats de etherische dimensie: hier leren we de geest als beeld kennen, als afdruk van levens- en vormkrachten. Hij is hier minder direct aanwezig dan in het astrale gebied waar we hem leren kennen als gedachten en gevoelens. Maar daardoor kunnen we er ook afstandelijker – en dus vrijer – tegenover staan. De sexualiteit beperkt zich tot het fysieke en etherische lichaam, maar ze wordt wel gespiegeld in het astrale gebied: gedachten zijn namelijk mannelijk en gevoelens zijn vrouwelijk.
De antroposofie is een (geestes)wetenschap en het is eigen aan de wetenschap dat zij ons een wereld toont die onvoorstelbaar ingewikkeld is. In ons (astrale) bewustzijn kunnen de zaken nog simpel zijn: iets is wit of zwart, en iets trekt ons aan of stoot ons af. Deze extreme vereenvoudiging van de werkelijkheid maakt het ons mogelijk om überhaupt een bewustzijn te hebben. Naarmate we dat bewustzijn echter meer naar buiten richten, op de zintuiglijk-materiële werkelijkheid, worden de zaken steeds complexer. Stap voor stap opent zich voor ons een wereld die alle verbeelding tart en die ons dwingt ons bewustzijn voortdurend te verfijnen. Deze materiële wereld dwingt ons ook meer en meer afstand te nemen, wat tot gevolg heeft dat ons bewustzijn steeds abstracter en levenlozer wordt. Dit zeer complexe en zeer abstracte materialistische bewustzijn is de prijs die we betalen voor onze vrijheid.
Met we betalen ook nog een andere prijs. Hoe abstracter ons bewustzijn wordt, des te groter wordt ook onze behoefte aan leven. Om het met Goethe te zeggen: hoe groter geest, hoe groter beest. Naarmate ons bewustzijn zich schoolt aan de ingewikkelde materiële wereld, des te groter wordt ook de aantrekkingskracht van het primitieve, onbewuste leven. Het klinkt misschien tegenstrijdig dat de moderne mens, met zijn uiterst ontwikkelde wetenschappelijke denken en zijn uiterst idealistische gevoelens, zich laat meesleuren door een stompzinnige guerre des sexes waarin mannen en vrouwen om de macht strijden. Maar het is juist volkomen logisch. Het dode, intellectualistische denken van de moderne mens roept onweerstaanbaar de levende, dierlijke tegenpool op. De verregaande sexualisering van onze tijd staat dus niet op zichzelf, het is een instinctieve poging om het evenwicht te herstellen.
We kunnen dat evenwicht echter niet bereiken door ons intellectuele denken af te zwakken, want dan verliezen we onze vrijheid weer. We moeten dat denken juist nog versterken om overeind te kunnen blijven in de ‘geestelijke storm’ die over de mensheid raast als gevolg van het feit dat de ‘poorten van de hemel’ weer zijn opengegaan en de mens ‘over de drempel’ gaat. Het onvermijdelijke gevolg is dat ook de sexualisering nog zal toenemen. En dat zien we vandaag gebeuren. De moderne mens is bezeten van sex, niet alleen op fysiek gebied, maar ook op etherisch gebied. La guerre des sexes, the clash of civilisations, de strijd tussen links en rechts, al die frontale botsingen tussen tegenpolen: het zijn allemaal aspecten van de onvermijdelijke sexualisering van de mens. Alleen op geestelijk gebied vindt deze botsing niet plaats: er ontstaat geen intense ideeënstrijd waaruit de waarheid kan geboren worden.
De denkkrachten van de mens zijn een metamorfose van diens voortplantingskrachten. Door de scheiding der geslachten kon de mens een deel van de voortplanting ‘delegeren’ aan het andere geslacht en kon hij de krachten die vrijkwamen gebruiken om zijn denken te ontwikkelen. Vandaag lijkt zich een volgende stap in die ‘vergeestelijking’ van de voortplantingskrachten op te dringen. We moeten met onze intellectuele denkkrachten doordringen in de sexuele krachten (die zich grotendeels hebben losgemaakt van de voortplanting) en deze opnieuw vruchtbaar maken. Doen we dat niet, dan zal het omgekeerde gebeuren: onze sexuele krachten zullen ons denken overspoelen en het tot een werktuig van onze laagste instincten maken. Onnodig te zeggen dat dit vandaag reeds volop gebeurt: ons denken staat steeds minder ten dienste van de waarheid en steeds meer ten dienste van een oeverloze guerre des sexes, een strijd van allen tegen allen.
We staan voor de keuze: ofwel dringen we met ons bewuste denken door in de duistere wereld van de sexuele krachten en creëren we op die manier een levend denken, ofwel laten we de spanningen tussen boven- en onderpool steeds hoger oplopen tot ze uiteindelijk ‘exploderen’. In dat laatste geval kunnen we dan weer opnieuw beginnen tussen de puinhopen. Maar iets wezenlijks verandert er dan niet, behalve dat de puinhopen steeds groter worden en de menselijke ellende steeds onbevattelijker. Zolang we niet naar de kern van het probleem gaan – de relatie tussen de tegenpolen – zal het zich blijven herhalen, tot we het oplossen. Want zo werkt het. We zullen het probleem van de sexualiteit hoe dan ook moeten oplossen, want het zal niet weggaan, wel integendeel. De vraag is alleen: doen we het uit vrije wil – en sparen daarmee veel ellende uit – of wachten we tot we ertoe gedwongen worden?
Voor het goede begrip, Lieven: hoe ziet dat er volgens jou concreet uit, die seksueel agressieve geestelijke kant van het etherlichaam van vrouwen?
Geduld Michel, geduld. De geesteswetenschap is een wetenschap die haar methode aanpast aan haar onderwerp. Dat betekent in dit geval dat ze de tijd neemt voor een uitgebreid voorspel. Dat levert ook wel (slaapverwekkende) risico’s op, dus ik heb er geen probleem mee als je af en toe vraagt: komt er nog wat van?!
Het lijkt me cruciaal om te begrijpen wat de uitdrukking ‘ ‘delegeren’ ‘ juist betekent in de zin: “Door de scheiding der geslachten kon de mens een deel van de voortplanting ‘delegeren’ aan het andere geslacht en kon hij de krachten die vrijkwamen gebruiken om zijn denken te ontwikkelen”.
Wat ik ervan weet – en dat is niet veel – is dat vóór de scheiding der geslachten de mens zichzelf voortplantte, zonder hulp van buitenaf zeg maar. Kaïn bijvoorbeeld zou nog het product zijn geweest van zo’n ongeslachtelijke voortplanting, terwijl Abel wél uit de vereniging van man en vrouw is voortgekomen. Doordat de geslachten werden gescheiden kwam een deel van de voortplantingskrachten vrij. De man bijvoorbeeld moest geen kinderen baren, hij kon zich beperken tot het bevruchten van de vrouw. De niet-gebruikte voortplantingskrachten konden op die manier gemetamorfoseerd worden tot denkkrachten. Die zullen bij de man een eerder passief (dat wil zeggen rationeel-objectiverend) karakter hebben gehad omdat hij zich in het voortplanten actief en ondernemend moest tonen. Bij de vrouw zullen de denkkrachten dan weer een actiever (dat wil zeggen emotioneel-subjectiverend) karakter hebben gehad omdat ze in het voortplantingsproces passief kon blijven. Maar HOE dat alles precies in zijn werk is gegaan, daar heb ik geen idee van. Als je daar enige opheldering over kunt verschaffen Jos, dan graag!
Het lijkt me niet doenbaar om hierover op deze plek een discussie te beginnen. Toch enkele elementen, voor zover ikzelf de zaak begrijp (zeer fragmentair). De beelden in Genesis 1-2 zijn geen slecht uitgangspunt. Essentie is dat de schepping het karakter heeft van een (goddelijke) ken-act. ‘Esse est percipi’, laat ons zeggen: ‘zijn is kunnen gezien worden’ ttz ‘iets bestaat wanneer het, in het zijnsbereik waarin het geacht wordt zich te bevinden, waarneembaar is’. Het is onmogelijk om ‘zijn’ van ‘niet-zijn’ te onderscheiden zonder de mogelijkheid vh ‘zien’. Daarom schept in Genesis de verzameling vd Elohim (ttz de Exusiai waarin de Vadergod is belichaamd) als eerste het licht dwz de mogelijkheid om te zien. De schepping van het licht, of de mogelijkheid tot ‘zien’ is tegelijk de eerste scheiding, namelijk die van object en subject, nodig voor de zelfbewuste kenact, aan beide zijden van het licht, en verbonden door het licht. Zien impliceert in oorsprong betrokkenheid, liefde voor het geziene. Vandaar dat in genesis 1 wordt gezegd dat de Elohim zag dat het goed was (bij de schepping vd mens: dat het ‘zeer goed’ was). Op de zesde dag wordt de mens geschapen naar Gods beeld en gelijkenis dus als lichtwezen en omvattende een subject-pool en een object-pool.
Eigenlijk bestond de mens volgens Genesis ook al voor de zesde scheppingsdag (als lichtwezen). Dat wordt fraai uitgedrukt in het beeld aan het noorderportaal vd kathedraal van Chartres ‘Adam dans la pensée de Dieu’ dat niet op de zesde doch op de vijfde scheppingsdag betrekking heeft. Op de zesde dag maakt God, via de schepping vd mens, de schepping tot medeschepper, waarna de Luierik zelf gaat rusten. De mens was in oorsprong het scheppende zelfken-vermogen of zelfbewustzijn van de schepping (noteer dat Genesis 1 geenszins betrekking heeft op de zintuiglijke wereld; planten en dieren bv worden ‘naar hun soort’ geschapen). Het gaat om een geestelijke schepping waarbinnen de schepselen elkaar omvatten; het beginsel van de scheiding heerst enkel in de kennende activiteit.
Logisch gezien is de act van zelfkennis van de eerste mannelijk-vrouwelijke mens (ttz van de subject-object-mens) ook een act van voortplanting. Zien brengt zijn voort; zichzelf zien brengt zichzelf voort doch gezien de natuur vh het ‘Ik’ is dit nieuwgeschapen Ik onderscheiden van het in de kenact scheppende Ik. De eerste mens plantte zichzelf voort door zichzelf te kennen. Waar de subjectpool zichzelf schouwt in de objectpool van het eigen wezen, de object-pool dit schouwen toont aan de subjectpool en het duo ontvlamt in liefde voor hun een-zijn, geschiedt de voortplanting.
Voor nog wat vervolgelementen zie noot 5 in:
https://www.academia.edu/19773779/De_twee_Jezuskinderen_in_het_Johannesevangelie
De zondeval was dubbel: eerst een mannelijke val en daarna een vrouwelijke. Omdat de mannelijke val, door de aard zelf van de zaak, een val ‘uit het bewustzijn’ was, is die niet vermeld in Genesis. Het bekende ‘gat’ in Genesis, de bruuske transitie tussen de twee scheppingsverhalen komt overeen met de mannelijke val.
Noteer dat de mannelijk-vrouwelijke oermens over een vorm van vrijheid moet hebben beschikt. Dit kan niet anders: een essentieel esoterisch inzicht luidt: ‘De vrijheid is de zijnswijze van de waarheid’ (vrijheid is een noodzakelijke voorwaarde voor verwerving van kennis of inzicht; anderzijds is vrijheid zonder waarheid enkel nog een schaduw van zichzelf te weten willekeur).
Deze – enigszins duizelingwekkende – beschouwingen doen me denken aan een voorval dat ik al eens beschreven heb (en nu zou hier een link moeten komen, maar ik weet helaas niet hoe ik dat moet doen) in verband met de zonsverduistering van 1999. Ik wandelde in de acondschemering naar huis en zag vlak boven de autostrade naar Antwerpen de maan hangen als een reusachtige appelsien. Normaal is de maan klein, bleek en kil, maar nu zag ze eruit als een … zon. Als bij ingeving draaide ik me om en zag daar de meest spectaculaire zonsondergang die ik ooit gezien had. Het was alsof een vuurwerkfabriek geëxplodeerd was, en meteen kwam de gedachte in me op dat de zon ontvlamd was in liefde voor de maan. Het was geen abstracte gedachte, want op hetzelfde moment ‘ontvlamde’ ik zelf (voor het eerst) in liefde voor wat zich aan de hemel afspeelde en wilde ik de zonsverduistering (die 14 dagen later zou plaatsvinden) per se zien. Ik heb nadien nog veel nagedacht over die zonsverduistering, die me buitengewoon intrigeerde, maar ik ben er niet uitgekomen. Het was allemaal veel te ingewikkeld. Als ik nu echter lees wat je schrijft, voel ik (meer dan ik het werkelijk begrijp) dat het om dezelfde dingen gaat. Die ondergaande zon, die in liefde ontvlamde voor de maan, ontvlamde eigenlijk voor zijn eigen beeld dat door de maan weerspiegeld werd. En dan was er nog een derde: ikzelf die deze relatie waarnam en zelf ook verliefd werd, maar dan op iets wat uit die verliefdheid zou voortkomen: de éénwording van zon en maan in de zonsverduistering. Allemaal buitengewoon boeiend, allemaal buitengewoon complex. En de relatie tussen beide Jezuskinderen past natuurlijk ook in dat grootse verhaal …
misschien kunnen de bloemen ons daar een beeld van geven.
essentieel voor het vrouwelijke is het ontrekken van het mannelijke zaad .
Je zegt daar zowat: onttrekken … Dat klinkt actiever (en terecht) dan we doorgaans aan het vrouwelijke toeschrijven.
De nathanische Jezus is afgeleid van de niet door de zondeval gegane mens en als zodanig van de vrouwelijke pool of ‘object-pool’ van de oermens. De salomonische Jezus is afgeleid van de mannelijke, door de zondeval gegane subject-pool van de oermens. In Christus komen die twee weer bijeen, wat hierop neerkomt dat de hervereniging van de twee geslachten in Christus is geprefigureerd (de nathanische Jezus wordt, na de indaling van de Logos, de ‘Mensenzoon’). In het Johannesevangelie laat de evangelist zelf Christus deze tweeheid met grote conceptuele precisie beschrijven, met name in Joh.8:14-18 en weer in 8:28.