Antroposofie en karmabewustzijn (11)

door lievendebrouwere

  

Karma reikt van de hoogste geestelijke regionen tot de diepste aardse gebieden. Het is een kunstwerk dat de hele werkelijkheid omvat. Hoe begin je eraan om een onderwerp van die dimensies te bestuderen? Klein, heel klein. Rudolf Steiner maant ons aan het karma niet alleen met de grootst mogelijke eerbied te benaderen, maar ook onze aandacht te richten op wat hij ‘imponderabelen’ noemt: kleinigheden waar we geen gewicht aan toekennen. Laten we dat eens proberen met de gebeurtenissen na Steiners dood, want toen ontrolde zich een karma met verstrekkende gevolgen, niet alleen voor de antroposofische vereniging maar voor de hele wereld. Na de uitsluitingen van 1935 verklaarde Elisabeth Vreede dat de dam tegen het nationaalsocialisme nu was gebroken, en eerder al had Ita Wegman voorspeld dat Hitler aan de macht zou komen indien de antroposofen er niet in slaagden hun ruzies bij te leggen. Het loont dus de moeite om een blik te werpen op de karmische dimensie van deze noodlottige periode.

Het belang van wat zich tussen 1925 en 1935 afspeelde in de Antroposofische Vereniging kan moeilijk overschat worden, en toch moeten we de aandacht richten op details, op dingen die er schijnbaar niet toe doen. Zo’n detail was de ruzie waar het allemaal mee begon: Marie von Sivers en Ita Wegman kunnen het niet eens worden over de plaats waar de as van Rudolf Steiner moet komen. Banaler dan deze Urnenstreit kan het niet worden en toch was dit onnozele voorval het topje van een ijsberg die het antroposofische schip lek zou slaan. De kunst bestaat erin deze ijsberg – de karmische dimensie van het voorval – boven water te krijgen. Marie von Sivers wilde de as op haar kamer hebben, terwijl Ita Wegman vond dat ze voor iedereen toegankelijk moest zijn. De twee vrouwen benaderden de zaak respectievelijk vanuit een persoonlijk en bovenpersoonlijk standpunt. Karma verbindt beide standpunten, en dus kunnen we nu reeds concluderen dat de ruzie een gevolg was van gebrek aan karmabewustzijn. 

Marie von Sivers vertegenwoordigde het persoonlijke standpunt en deed dat op een persoonlijke manier. Ita Wegman vertegenwoordigde het bovenpersoonlijke standpunt, maar deed dat eveneens op een persoonlijke manier. Als zij zich werkelijk bewust was geweest van de karmische dimensie van het gebeuren, zou zij dan een ruzie geriskeerd hebben die zo’n verstrekkende gevolgen kon hebben? Zij moet toch, zoals iedereen, geweten hebben dat Marie von Sivers een emotionele, licht ontvlambare natuur had. Als ze haar de tijd had gegeven om de dood van haar echtgenoot te verwerken, dan zou ze na verloop van tijd zelf wel hebben ingezien dat de urne niet haar persoonlijke bezit kon blijven, en de fatale ruzie zou vermeden zijn. Maar dat deed Ita Wegman niet, ze volgde haar eigen natuur, zoals Marie von Sivers de hare volgde. Het resultaat was een botsing, niet alleen tussen twee zeer persoonlijke naturen, maar ook tussen het persoonlijke en het bovenpersoonlijke. 

De urnen – merkwaardig genoeg waren het er twee – vormen een tweede imponderabele in deze geschiedenis. Ze kunnen beschouwd worden als een beeld van het verleden. Met dat verleden was Marie von Sivers veel sterker verbonden dan Ita Wegman. Ze was getrouwd geweest met Rudolf Steiner, ze had samen met hem aan de wieg gestaan van de antroposofie en ze had hun beider ‘kind’ gedurende 21 jaar zien opgroeien. Ita Wegman daarentegen was pas op het toneel verschenen toen het Goetheanum – de ‘samenvatting’ van het antroposofische verleden – in vlammen opging. Haar blik was op de toekomst gericht, zij stond aan de wieg van de nieuwe mysteriën die de plaats van de oude moesten innemen. Beide vrouwen belichaamden de grootst mogelijke tegenstellingen: persoonlijk en bovenpersoonlijk, verleden en toekomst, oude en nieuwe mysteriën, de antroposofie van vóór de Weihnachtstagung en de antroposofie van na de Weihnachtstagung. Er gaapte een diepe kloof tussen beiden. 

Een derde ‘imponderabele’ duikt tien jaar later op, wanneer Ita Wegman en Elisabeth Vreede uit de Vorstand worden gezet, vooral door toedoen van Marie von Sivers en Albert Steffen. Toevallig – of juist niet – zijn beide uitgeslotenen nuchtere, wetenschappelijke geesten (Wegman is arts en Vreede is wiskundige), terwijl de ‘uitsluiters’ kunstenaars zijn, gevoelige zielen (von Sivers is actrice en Steffen is dichter). De tegenstelling kunst-wetenschap die hier zichtbaar wordt, maakt het opnieuw een stuk begrijpelijker waarom zo’n banale ruzie zo’n enorme gevolgen kon hebben. Maar tegelijk maakt het de zaak ook een stuk complexer. Want het trekken van scherpe grenzen, het maken van onderscheid, het vasthouden aan de juiste methode, het uitzuiveren van een zaak, kortom al de factoren die zo’n grote rol speelden bij de uitsluitingen van 1935: horen die niet bij de wetenschappelijke geest? Toch treffen we ze hier aan bij de twee kunstenaars uit het bestuur. Hoe valt dat te verklaren?

De kloof tussen kunst en wetenschap maakt duidelijk dat het in deze kwestie om heel wat meer gaat dan een simpele tegenstelling. Het gaat om een polariteit. We komen er niet door alleen maar naar de verschillen te kijken, we moeten ook kijken naar wat beide partijen gemeen hadden. Marie von Sivers en Albert Steffen waren kunstenaars, maar ze gedroegen zich als wetenschappers, als mensen die het kaf van het koren scheiden. Ita Wegman en Elisabeth Vreede waren dan weer wetenschappers die zich gedroegen als kunstenaars: ze probeerden te verbinden, te verzoenen, te verenigen. Beide partijen droegen dus de polariteit kunst-wetenschap in zich, zij het op een geheel andere manier. Het was gebrek aan inzicht in de complexe relatie tussen kunst en wetenschap waardoor ze diametraal tegenover elkaar kwamen te staan. En dat was een gebrek aan karmabewustzijn, want karmabewustzijn is polariteitsbewustzijn: het impliceert niet alleen inzicht in wat de tegenpolen scheidt, maar ook in wat ze verbindt. 

Karmabewustzijn overstijgt het oude dualistische bewustzijn dat in louter tegenstellingen denkt. Maar dat betekent niet dat de tegenstellingen hun geldigheid verliezen, wel integendeel. Met de Weihnachtstagung roept Rudolf Steiner zelfs een nieuwe tegenstelling in het leven. Na afloop zegt hij dat iedereen ervan doordrongen moet zijn dat er een volledige heroprichting en vernieuwing van de Antroposofische Vereniging heeft plaatsgevonden. Er moet gebroken worden met oude gewoonten en er dient op een nieuwe manier te worden omgegaan met de antroposofische inhouden. Voortaan moet er ‘vanuit het hart tot het hart’ worden gesproken. Telkens weer komt Rudolf Steiner daar op terug. Hij laat er geen twijfel over bestaan: er moet duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de oude antroposofie-van-het-hoofd en de nieuwe antroposofie-van-het-hart. Er kan dus geen sprake van zijn dat karmabewustzijn het denken-in-tegenstellingen afwijst. Het tegendeel is het geval.

Karmabewustzijn keert zich niet tegen het dualistische bewustzijn, het keert zich naar dat bewustzijn, als een pasgeboren kind naar zijn moeder. In de blik van dat kind ligt herkenning: het her-kent zijn moeder. Het dualistische bewustzijn waar het tot voor kort nog deel van uitmaakte, ziet het nu van aangezicht tot aangezicht, en het gaat er een intense relatie mee aan. Deze relatie doet de (door de moeder belichaamde) tegenstelling niet teniet, maar voegt er nog een tegenstelling aan toe: die tussen moeder en kind. Dat maakt van het karmabewustzijn een ‘driegeleed’ bewustzijn. We zouden ook kunnen zeggen dat het dualistische bewustzijn zich bewust wordt van zichzelf, het wordt wakker. Dat impliceert natuurlijk dat het in-tegenstellingen-denkende bewustzijn zoals we dat nu kennen, niet wakker is. Het ‘slaapt’ omdat het alleen de materiële wereld ziet en geen onderscheid maakt tussen materie en geest. Dat is de paradox van het dualisme: het maakt niet te veel maar te weinig onderscheid. 

Rudolf Steiner hamert er steeds weer op dat we wakker moeten worden. Het grote probleem van onze tijd is dat we slapen, niet fysiek maar geestelijk: we nemen de geestelijke werkelijkheid niet waar. Dat komt doordat we de materiële werkelijkheid zo helder waarnemen, want beide waarnemingen – de materiële en de geestelijke – sluiten elkaar uit, zoals we ook niet tegelijk de zon en de sterren kunnen zien. Het is het een of het ander. Wakker worden, zoals Steiner het bedoelt, kan dus niet betekenen dat we ontwaken voor de (sterren)wereld van de geest en tegelijk inslapen voor de (zonne)wereld van de materie. Dat zou gewoon een omkering zijn en geen vooruitgang, wel integendeel. Wakker worden in de zin van Steiner, betekent dat we beide werelden tegelijk leren waarnemen, dat we ons bewust worden, niet van de geest naast de materie, maar van de geest in de materie. Karmabewustzijn is dus meer dan bewustzijn van de geest, het is bewustzijn van geest en materie. 

Juist omdat geest en materie elkaar in ons bewustzijn uitsluiten – wakker worden voor het één betekent inslapen voor het ander – is karmabewustzijn noodzakelijkerwijs een drieledig bewustzijn. Het kind dat na de geboorte tegenover zijn moeder komt te staan, neemt beide polen van haar wezen waar: de materiële (fysieke) pool en de geestelijke (innerlijke) pool. Maar die waarneming is nog in hoge mate dromerig. Zonder het te beseffen pendelt het kinderlijke bewustzijn tussen beide polen heen en weer, waardoor ze in elkaar vloeien. Het maakt nog geen echt onderscheid, noch tussen beide aspecten van zijn moeder, noch tussen zijn moeder en zichzelf. Naarmate dat onderscheidingsvermogen toeneemt, groeit ook zijn zelfbewustzijn. Wie zich bewust wordt van de tegenstellingen in de wereld, wordt zich ook bewust van de tegenstelling tussen zichzelf en de wereld. De mens dankt zijn ik-gevoel aan zijn dualistische bewustzijn, aan zijn vermogen om onderscheid te maken en zijn aandacht van de ene pool naar de andere te verplaatsen. Op die manier wordt hij wakker voor de wereld en voor zichzelf.

Het oerbeeld van dit vermogen om te (onder)scheiden is de geboorte: de mens maakt zich los van zijn moeder. Daardoor wordt hij een op zichzelf staand wezen. Het hele verleden van de mensheid kan gezien worden als één grote geboorte: het (ontzettend moeilijke en pijnlijke) zich losmaken uit het moederlichaam ofte de geestelijke wereld. Vandaag bevinden we ons op het keerpunt der tijden: de geboorte is voltooid en de mens moet opnieuw toenadering zoeken tot zijn geestelijke moeder, want geen enkele pasgeborene kan op eigen kracht overleven. Deze toenadering impliceert een enorme ommekeer: de krachten die moeder en kind gescheiden hebben, moeten plaatsmaken voor krachten die moeder en kind verbinden. Of nog: het hoofd, dat zich een weg gebaand heeft naar de vrijheid, moet plaats maken voor het hart dat verbinding zoekt. En dat gebeurt ook: op ieder gebied wordt vandaag verbeten naar verbinding gestreefd alsof het voortbestaan van de wereld ervan afhangt.

En dat is ook zo: als de hoofdkrachten zich blijven verwijderen van de (moeder)geest dan gaat de mensheid ten gronde. Daarom zijn de verbindende krachten zo nietsontziend: het zijn blinde overlevingskrachten. Ze keren zich tegen datgene wat hun voortbestaan bedreigt: de (onder)scheidende hoofdkrachten die de mens tot een zelfzuchtig individu maken. Ze willen van de mens weer een groepswezen maken en leggen stelselmatig zijn vrijheid aan banden. Op fysiek vlak is dat een goede zaak, want daar hoort geen vrijheid te heersen. Maar de mens is ook een geestelijk wezen: zonder zin en betekenis kan hij niet leven. En die zin en betekenis liggen juist in zijn (geestelijke) vrijheid. Verdwijnt die vrijheid, dan heeft niet alleen zijn huidige bestaan geen zin meer maar ook zijn hele verleden. Al die tijd heeft de mens immers geleden omdat hij vrij wilde worden, en dat wil hij meer dan ooit. Daarom verzetten zijn (onderscheidende) hoofdkrachten zich uit alle macht tegen zijn (verbindende) hartkrachten: omdat ze allebei de mensheid willen redden.

Is dat niet precies waarom Marie von Sivers en Ita Wegman slaags raakten? Ze wilden allebei de antroposofische vereniging redden. Ze wilden precies hetzelfde, en ze beschikten over een buitengewoon sterke wil. Maar het was geen wakkere wil, ze waren zich onvoldoende bewust van de relatie tussen de onderscheidende krachten van het hoofd en de verbindende krachten van het hart. Het ontbrak hen met andere woorden aan onderscheidingsvermogen, niet het gewone onderscheidingsvermogen van het hoofd, maar een ‘hoger’ onderscheidingsvermogen van het hart dat zich bewust wordt van de relatie tussen beide. De ruzie tussen Marie von Sivers en Ita Wegman was een oerbeeld dat inmiddels de hele wereld in zijn greep heeft gekregen en als het ware schreeuwt om aandacht. Het drukt zich uit in vechtscheidingen op ieder gebied en vraagt steeds nadrukkelijker om toegang tot ons bewustzijn. Het klopt steeds luider aan onze deur.