Antroposofie en karmabewustzijn (12)

door lievendebrouwere

  

De wereld schreeuwt om karmabewustzijn. Zij heeft dit ‘ontwakende’ bewustzijn nodig om niet ten gronde te gaan aan de zelfvernietigende strijd tussen de tegenpolen. Geen wonder dat de tegenmachten onmiddellijk reageerden toen Rudolf Steiner tijdens de Weihnachtstagung dit nieuwe bewustzijn boven de doopvont hield. Na afloop werd hij ‘als door een zwaardhouw getroffen’, zoals Marie von Sivers het uitdrukte. De brand van het Goetheanum had hem al fel verzwakt, maar deze tweede aanslag op zijn krachten werd hem fataal. Een goed jaar later overleed hij, na een lange en pijnlijke ziekte. Meteen sloegen de tegenmachten een derde keer toe: de antroposofische beweging werd het toneel van een nietsontziende broederstrijd die daarna uitdeinde over Duitsland en ten slotte heel Europa in twee scheurde. Maar daarmee was het niet afgelopen. Vandaag laait die strijd opnieuw op en dit keer dreigt hij de hele menselijke beschaving ‘aan de rand van het graf’ te brengen. 

Deze onheilspellende woorden gebruikte Rudolf Steiner toen hij sprak over oude en jonge zielen, het karmathema dat destijds hevige weerstanden opwekte, en dat vandaag nog altijd doet. Hoe pijnlijk deze weerstanden ook zijn in het licht van de wereldgebeurtenissen, ze openen tegelijk onvermoede perspectieven. Ze maken immers deel uit van de vernietigingskrachten die momenteel huishouden in de wereld en ons door hun enorme afmetingen verlammen. Dat ze de ontwikkeling van het karmabewustzijn in de antroposofische beweging saboteren is tragisch genoeg, maar ze hebben er wel niet langer dat overweldigende, apocalyptische karakter. En dat hebben we te danken aan de ruzie tussen Marie von Sivers en Ita Wegman. Hun ‘banale’ Urnenstreit ontwikkelde zich weliswaar tot een brand die antroposofische beweging (voor de tweede maal) in de as legde, maar ze klaarde tegelijk de lucht zodat we vandaag vrijer kunnen ademen en de vernietigingskrachten onder ogen zien. 

Ita Wegman was karmisch zeer sterk verbonden met Rudolf Steiner. Sinds oeroude tijden vormden deze twee zielen een onafscheidelijk duo. Aan het begin van de 20ste eeuw ontmoetten ze elkaar opnieuw, een ontmoeting die voor beiden van zeer grote betekenis was. Rudolf Steiner had echter het karma van Karl Julius Schröer overgenomen en zich verbonden met Marie von Sivers die 21 jaar lang zijn rechterhand zou zijn. Evenzovele jaren werd Ita Wegman verhinderd haar karmische band met Rudolf Steiner te vernieuwen. Men kan zich voorstellen wat dat in haar ziel teweeg heeft gebracht. En wat heeft het in de ziel van Marie von Sivers teweeg gebracht toen ze na 21 jaar de belangrijkste persoon in het leven van Rudolf Steiner te zijn geweest, plaats moest ruimen voor een andere vrouw? Het karma dat toen aan het werk was, vlocht intiem-persoonlijke en wereldhistorisch-bovenpersoonlijke elementen door elkaar en creëerde grote spanningen tussen beide vrouwen.

Marie von Sivers reageerde anders op die spanningen dan Ita Wegman, niet alleen omdat ze een ander temperament had, maar ook omdat ze een heel andere wereld vertegenwoordigde. Het is een hele opgave om de twee werelden die na de dood van Rudolf Steiner met elkaar in botsing kwamen in beeld te brengen, maar de eenvoudigste en veiligste manier om daarmee te beginnen is door ze te karakteriseren als een oude en een nieuwe wereld. Dat zijn natuurlijk verzamelbegrippen, zoals ook oude en jonge zielen dat zijn, maar ze vormen een aanzet, een eerste poging om karmisch licht te brengen in die toch wel zeer duistere periode tussen 1925 en 1935. Belangrijk om weten is dat Marie von Sivers en Ita Wegman zich uiteindelijk met elkaar verzoend hebben. Kort voor haar dood verklaarde Ita Wegman dat niets hun toekomstige samenwerking met Rudolf Steiner nog in de weg stond. En later zou Marie von Sivers erkennen dat de uitsluitingen een fout waren geweest. 

Als we de zusterstrijd die Marie von Sivers en Ita Wegman uitvochten vruchtbaar willen maken, dan moeten we hem in ons bewustzijn voortzetten. We moeten proberen het oerbeeld te begrijpen dat hun strijd zo diep in de antroposofische herinnering heeft gegrift. De sleutel tot dat oerbeeld heeft Rudolf Steiner ons gegeven toen hij in zijn karmavoordrachten het zielenthema onthulde. Hij wist heel goed welke spanningen er heersten tussen Marie von Sivers en Ita Wegman, en wat de geestelijke achtergrond ervan was. Toen Ita Wegman hem op een keer vertelde dat ze weer eens van mening verschilde met Marie von Sivers, antwoordde hij lachend: ‘Let maar op dat ik jullie straks nog herken!’ Daarmee raakte hij iets heel wezenlijks aan en Ita Wegman voelde dat zijn grapje – zoals zo vaak – ernstig bedoeld was. Wie ooit een antroposofische ruzie heeft meegemaakt, weet dat het akeligste aspect van zo’n broederstrijd is dat mensen onherkenbaar worden, dat ze veranderen in volslagen vreemden. 

Rudolf Steiner moet heel goed geweten hebben wat er na zijn dood kon gebeuren, en hij heeft er in zijn karmavoordrachten op geanticipeerd. Toch waren deze voordrachten niet bedoeld voor zijn leerlingen van toen. Afgezien van het feit dat slechts weinigen ze hadden kunnen bijwonen, was er ook helemaal geen tijd geweest om hun inzichten te verwerken. Het karmabewustzijn had nauwelijks de kans gekregen om te ontluiken en kon dan ook geen vuist maken tegen de frontale aanval van de tegenmachten, een aanval die zowel van buiten als van binnen kwam. Nee, de karmavoordrachten waren voor ons bedoeld, voor degenen die vandaag kunnen terugkijken op de Grote Ruzie waarvan Rudolf Steiner wist dat ze hoe dan ook zou komen. Daarom had hij tijdens de Weihnachtstagung de gevolgen op zich geladen. Zonder zijn offer zou de antroposofische beweging vandaag niet meer bestaan. Ze zou ten onder zijn gegaan aan de vernietigende krachten die na zijn dood vrij spel kregen. 

Vandaag leeft de antroposofische beweging vanuit de opstandingskrachten die Rudolf Steiner in het leven heeft geroepen door zijn offerdood. Maar ze leeft slechts in de mate dat we ons die opstandingskrachten eigen maken, en dat doen we door inzicht te ontwikkelen in het sterven van de antroposofie. Wanneer we naar de antroposofische beweging kijken, dan zien een beweging die overmand is door doodskrachten. Een aantrekkelijk schouwspel is dat niet, zeker niet als men bezield wordt door vurige idealen, en de verleiding is dan ook groot om dit sterven te negeren. Maar wat we niet bewust onder ogen zien, werkt onbewust. Zonder het te beseffen spannen we ons voortdurend in om het naderende einde af te wenden, en het zijn juist die blinde, door angst ingegeven, pogingen die de broederstrijd opnieuw doen oplaaien, zoniet binnen de antroposofische beweging, dan toch erbuiten. Want de wereld betaalt een zware prijs voor ons onvermogen het eigen sterven onder ogen te zien.

We realiseren ons niet dat we, net als Parsifal, tegenover een zieke Visserkoning staan en verzuimen de vraag te stellen naar zijn lijden, het lijden van iemand die stervende is maar (dankzij de opstandingskrachten van de graal) toch in leven blijft. Het enige wat de zieke uit dit lijden kan verlossen, is inzicht in de aard en de oorsprong van dat lijden. Daarvoor moet de Visserkoning echter een Parsifal worden die tegenover zijn eigen lijden gaat staan en de verlossende (karma)vraag stelt. In de Visserkoning herkennen we niet alleen de ouder wordende mens die terugkijkt op zijn voorbije leven, maar ook de oude antroposofie die zich terugplooit op zichzelf. In Parsifal herkennen we diezelfde oude antroposofie die steeds objectiever tegenover zichzelf komt te staan en langzaam ontwaakt uit de droom. Daardoor wordt ze zich bewust van haar eigen ‘koninklijke’ aard, maar is daar aanvankelijk zo diep van onder de indruk dat ze niet ziet hoe zwaar gewond ze wel is. 

Datzelfde (oer)beeld kunnen we ook herkennen in de relatie tussen Marie von Sivers en Ita Wegman. Frau Steiner was een Visserkoning(in), een ‘gewonde’ oude ziel die als het ware in twee gedeeld was: het ene moment warm en hartelijk, het volgende moment ijskoud en messcherp. Ita Wegman was eveneens een koninklijke oude ziel, maar ze was veel ‘gezonder’ dan Marie von Sivers, veel aardser, veel moderner ook. Terwijl Marie von Sivers zich van meet af ten dienste stelde van Rudolf Steiner en zelfs officieel zijn vrouw werd (aldus gehoorzamend aan de vormen van het verleden), ging Ita Wegman haar eigen, onafhankelijke weg. Pas toen ze helemaal op eigen benen stond, stelde ze zich ten dienste van Rudolf Steiner. Marie von Sivers had dat veel eerder gedaan, en wel uit bewondering voor de ‘koninklijke’ grootheid van Rudolf Steiner. Ita Wegman deed het uit medelijden met de mens Steiner, die zwaar gewond werd toen de brand het Goetheanum vernietigde.

Door dit medelijden werd haar karmabewustzijn geboren en kon ze de verlossende Parsifalvraag stellen, de vraag naar de nieuwe mysteriën, naar de wederopstanding van de (gestorven) antroposofie. Dankzij die vraag kon de Weihnachtstagung plaatsvinden en kon Rudolf Steiner – eindelijk – vrijuit spreken over het karma, zowel dat van de antroposofische beweging als dat van hemzelf en Ita Wegman. Ook Marie von Sivers had Rudolf Steiner destijds een verlossende vraag gesteld, de vraag die de geboorte van de antroposofie mogelijk maakte. Maar die vraag kwam (nog) niet voort uit karmabewustzijn, want daar wilde ze niks van weten. Telkens ze met Rudolf Steiner op doortocht was in Keulen, troonde hij haar mee naar het graf van Albertus Magnus, van wie hij wist dat het een van haar vroegere incarnaties was. Marie von Sivers – die het hart op de tong droeg – mopperde dan: weeral dat graf, hebben we dat nu nog niet genoeg gezien! Het kwam niet in haar op dat Rudolf Steiner haar iets wilde vertellen. Ze wilde het ook niet horen.  

Op een hoger niveau herkennen we in Rudolf Steiner de lijdende Visserkoning. Enerzijds was hij een koninklijke geest, de behoeder van de goddelijke graalgeheimen. Anderszijds was hij ‘een man van smarten’ die zwaar gebukt ging onder het lijden van de mensheid. Op datzelfde niveau herkennen we in Marie von Sivers en Ita Wegman twee stadia van de Parsifalweg. Marie von Sivers is de jonge Parsifal die onverwachts in de graalburcht terechtkomt en daar de Visserkoning ontmoet. Ze is zo onder de indruk van zijn grootheid dat ze zich, zoals het een ridder past, meteen in zijn dienst stelt. Omstreeks dezelfde tijd ontmoet ook Ita Wegman Rudolf Steiner, maar anders dan Marie von Sivers is ze niet onder de indruk en vervolgt haar eigen weg. Pas veel later komt ze terug in (antroposofische) graalburcht, maar ze is dan wel in staat de verlossende Parsifalvraag te stellen, omdat ze in de koninklijke Rudolf Steiner de lijdende mens herkent, haar metgezel, haar mensenbroeder. 

Dankzij dit oplichtende karmabewustzijn – dat in de mens zowel de ‘koning’ als de ‘broeder’ ziet – kan ze de fakkel van de stervende Rudolf Steiner overnemen en wordt ze de nieuwe ‘graalkoning’. Zo behandelt Rudolf Steiner haar ook: als ‘de leerling die hij liefhad’, als zijn opvolger. Maar deze kroning was tegelijk een kruisiging, dit hoogtepunt was tegelijk een nieuw begin. Ita Wegman, de oude ziel, wordt weer jong. Als een onstuimige Parsifal komt ze tegenover de oudere Marie von Sivers te staan. En ze faalt, ze verzuimt de vraag te stellen naar het lijden van deze koninklijke ziel. Als beide vrouwen met de auto terugkeren van de crematie van Rudolf Steiner – een wel zeer moderne versie van de graallegende – is Ita Wegman vol van de (koninklijke) taak die haar is toebedacht en ze heeft geen oog voor Marie von Sivers die door het sterven van Rudolf Steiner diep gewond is. Ze blijft blind voor het lijden van de ‘koningin’ en dat wekt verontwaardiging bij haar hofhouding: ze wordt zonder pardon uit de graalbrucht gezet.  

Zoals Ita Wegman destijds Rudolf Steiner niet herkende en daarvoor ‘gestraft’ werd met een eenzaam bestaan als dolende ridder, zo herkent ze nu ook Marie von Sivers niet en wordt andermaal ‘gestraft’ met een eenzaam bestaan buiten de antroposofische vereniging, veracht en bespuwd door de bewoners van deze graalburcht. Het is de herhaling van een oerbeeld, maar tegelijk de omkering ervan: de nieuwe graalkoningin had de oude van haar troon gestoten, maar ondergaat nu zelf dat lot. Dat maakt deel uit van haar nieuwe karmabewustzijn: ze wordt onmiddellijk geconfronteerd met de gevolgen van haar daden. Ze ondervindt aan den lijve wat het is om … Marie von Sivers te zijn en na een intense samenwerking met Rudolf Steiner aan de kant te worden geschoven. Maar ook Marie von Sivers beleeft nu wat het is om Ita Wegman te zijn en iemand ‘brutaal’ van zijn troon te stoten. Beide opponenten verwisselen als het ware van plaats en beleven de ander van binnenuit.

Wat beide vrouwen na de dood van Rudolf Steiner meemaken, is wat we na de dood allemaal meemaken. We beleven onszelf dan gezien door de ogen van de anderen. Wie zichzelf ooit ‘per ongeluk’ in de spiegel heeft gezien, zonder te beseffen dat hij naar zichzelf keek, weet hoe schokkend zo’n ervaring is. Na de dood van Rudolf Steiner hebben Marie von Sivers en Ita Wegman zichzelf gezien (en beleefd) met de ogen van de ander en dat moet hen diep geschokt hebben. Wat anders pas na de dood mogelijk wordt, onder leiding van ‘deskundige geesten’, moesten ze nu bij leven en op eigen kracht doormaken. Ita Wegman was zich van deze dimensie meer bewust dan Marie von Sivers. Ze reageerde dan ook niet op de vernietigende oordelen van deze laatste en haar hofhouding. Marie von Sivers had daar meer tijd voor nodig. Ita Wegman ‘worden’ moet voor haar een overrompelende ervaring zijn geweest. Maar ze overleefde het en stak uiteindelijk een verzoenende hand uit die Ita Wegman diep ontroerde. 

Wat zich tussen deze twee zielen heeft afgespeeld was een ‘openbare inwijding’, een moderne inwijding, een inwijding van de toekomst. Onder leiding van Rudolf Steiner hadden Marie von Sivers en Ita Wegman nog een oude inwijding ondergaan, want hoe modern de antroposofie ook was, ze bestond nog altijd bij de gratie van een grote ingewijde. In Rudolf Steiner dook het hele mysterieverleden van de mensheid in de openbaarheid op en werd er getransformeerd tot een mysterietoekomst. In die toekomst zullen mensen niet meer worden ingewijd door een ‘ster die uit de hemel is komen vallen’, ze zullen elkaar inwijden. Het oerbeeld daarvan zien we in de relatie tussen Marie von Sivers en Ita Wegman. Alleen al het feit dat het allebei vrouwen zijn, geeft aan dat het oude ‘mannelijke’ inwijdingswezen een ingrijpende verandering heeft ondergaan. De intense dramatiek waarmee dat gepaard ging, geeft aan hoe ontzettend moeilijk het is om die stap van oud naar nieuw te zetten.

Toen men Ita Wegman eens vroeg hoe ze zo kalm kon blijven onder dat spervuur van beschuldigingen en scheldpartijen antwoordde ze: ach, dat is toch maar maya, op geestelijk niveau ziet het er allemaal heel anders uit. Wat we ons van de Grote Ruzie nog kunnen herinneren (via documenten en getuigenissen) ziet er op het eerste gezicht heel lelijk uit. Maar juist door die lelijkheid – de lelijkheid van de dood – onder ogen te zien en ons hart erdoor te laten beroeren (hoe pijnlijk en beschamend dat ook is) dringen we langzaam door tot de karmische dimensie van wat we liefst zouden vergeten. Er wordt dan een waarlijk ‘koninklijk’ oerbeeld zichtbaar: twee tegengestelde zielen die elkaar inwijden in de nieuwe mysteriën. En dat zijn karmamysteriën, openbare mysteriën die zich niet in de beslotenheid van een mysterietempel afspelen, maar in het dagelijks leven. Dat is het geheim van onze tijd: de hele wereld is een graalburcht geworden en wij zijn allemaal Visserkoningen en Parsifals, Marie von Siversen en Ita Wegmans.