Vijgen na Pasen

De wereld als een kunstwerk zien

Tag: Christus en de Antichrist

Zoek de fout

  

Bovenstaande foto werd genomen tijdens de ‘wake’ die afgelopen zondag in Gent werd gehouden ter herdenking van de slachtoffers van de terreuraanslagen in Parijs. Wat klopt er niet aan deze foto? U zult het misschien niet durven zeggen (of zelfs niet durven denken) en daarom zeg ik het voor u: het is die hoofddoek. Een fundamentalistische moslima die eer komt betuigen aan de slachtoffers van … fundamentalistische moslims? Dat is als een neo-nazi die in uniform een herdenking van de slachtoffers van Auschwitz komt bijwonen. 

Ja maar, zult u zeggen, dat is een volkomen misplaatste vergelijking! Die brave mevrouw fundamentalistisch noemen enkel maar omdat ze een hoofddoek draagt? Kom nou! Wel, laat ik dan eens de vraag stellen: waarom draagt ze die hoofddoek? Om openlijk haar geloof te belijden? Maar waarom zou ze dat doen? Er heerst in Europa godsdienstvrijheid, iedereen mag hier het geloof belijden dat hij wil en daarom voelt ook niemand nog de behoefte om ostentatief als christen, jood, boeddhist, hindoeist of wat dan ook rond te lopen. Behalve moslima’s. Die springen er overal uit. Door hun hoofddoek, hun sluier en/of hun lange gewaden willen ze zich onderscheiden van alles en iedereen. 

Ze zijn nochtans niet verplicht om een hoofddoek te dragen. De islam vraagt dat niet van hen. Heel wat moslima’s dragen er dan ook geen, zonder dat het iets afdoet aan hun geloofsovertuiging. Door er wél een te dragen veroorzaken moslima’s problemen, het soort problemen dat altijd en overal ontstaat als je je nadrukkelijk ‘anders’ gedraagt of kleedt. Moslima’s ergeren veel mensen met hun hoofddoek, maar toch blijven ze hem dragen. Ze blijven – zonder woorden – luid roepen: wij zijn moslims, wij zijn anders dan jullie, wij willen niet zijn zoals jullie! En dat zou ik niet fundamentalistisch mogen noemen? 

Neo-nazi’s doen toch precies hetzelfde? Door hun outfit en hun hakenkruisen geven ze te kennen dat ze anders willen zijn dan iedereen. Ze choqueren, ze veroorzaken problemen, ze roepen afkeer op. Precies zoals de moslima’s. Ja maar, zult u zeggen, die moslima’s doen toch geen mens kwaad? Nee, maar die neo-nazi’s ook niet. Ze zien er een beetje vervaarlijk uit, maar zo zien motards en heavy-metalfans er ook uit. Niemand ziet een reëel gevaar in hen, niemand gelooft ernstig dat het nazisme weer kan herleven. De linkse jongens houden dat spookbeeld natuurlijk gretig in leven want zonder vijandbeeld kunnen ze niet leven. Nee, ik zie geen wezenlijk verschil tussen moslima’s en neo-nazi’s.

Ja maar, zult u volhouden, je kunt de islam toch niet vergelijken met het nazisme! Nee, dat klopt. De islam heeft veel meer slachtoffers op zijn geweten dan de nazi’s. Maar dat bedoelt u natuurlijk niet. U bedoelt dat de meeste moslims brave mensen zijn en dat het alleen een paar extremisten zijn die de boel verzieken. Maar dacht u dan dat alle nazi’s destijds bloeddorstige monsters waren? De meesten waren brave mensen zoals u en ik, mensen die geloofden in hun führer zoals moslims geloven in hun profeet. Ze waren ervan overtuigd dat de aberraties die het nazisme in een kwaad daglicht stelden, het werk waren van extremisten, van mensen die het niet verdienden om nazi genoemd te worden. 

U bent nog niet overtuigd. U kunt in die vriendelijke, bescheiden moslima’s echt geen gevaar zien. Maar het gevaar zit ook niet in die moslima’s als mens, het gevaar zit in hun geloof, in de overgave en toewijding waarvan hun hoofddoek getuigt. Want die toewijding gaat heel ver: ze maakt moslima’s tot … martelaren. Niet op de fysiek-mannelijke manier van de jihadi’s en de terroristen, maar op een vrouwelijke manier. Moslima’s zien ervan af om zich mooi te maken, ze verbergen zich onder hoofddoeken, sluiers en lange gewaden. Dat is voor een vrouw geen gering offer. De hoofddoek werkt ook nefast op hun sociale leven: andere mensen mijden hen, wantrouwen hen, voelen afkeer voor hen. Ook in hun school- en beroepsleven is hij een handicap. Altijd weer komt die hoofddoek roet in het eten strooien, altijd weer maakt hij de moslima’s tot outcasts, tot vrouwen die er niet bij horen. Maar desondanks blijven ze vrijwillig die hoofddoek dragen, want ze willen lijden voor hun geloof, ze willen martelaren zijn. En dat is een enorme kracht, een kracht die Europa niet meer bezit. 

Wat die kracht tot een gevaar maakt, is echter niet het martelaarschap op zich. Het is het feit dat het altijd gepaard gaat met terreur. Door een hoofddoek te dragen terroriseren moslima’s andere moslima’s. Ze geven te kennen dat vrouwen die geen hoofddoek dragen toch maar sletten zijn, geen echte moslima’s dus. Hoe groot de druk is die ze op die manier uitoefenen hebben de scholen ondervonden en daarom hebben ze de hoofddoek ook verboden, tegen alle politieke correctheid in. Maar de subtiele terreur van de moslima’s werkt ook nog op andere manieren. Al die hoofddoeken in de straten herinneren er de Europeanen voortdurend aan dat er tussen hen mensen rondlopen die hun manier van leven afkeuren, die er niet aan denken om zich aan te passen. Voortdurend eisen moslima’s rechten op die anderen niet hebben. Ze wekken daardoor niet alleen onvrede, ze trekken ook het maatschappelijke weefsel scheef. Met hun hoofddoek snoeren ze anderen ook de mond. Die hoofddoek zegt namelijk: let op je tellen, anders word je beschuldigd van racisme, dicriminatie of erger. 

De moslim-martelaar offert niet alleen zijn eigen leven (zoals de christelijke martelaar dat doet), hij offert ook altijd andermans leven. Zijn offer is een daad van liefde (voor God) maar tegelijk ook een uiting van haat (jegens de goddelozen). Het martelaarschap van moslims en moslima’s heeft dus twee gezichten: een liefdevol en een haatdragend. We zien een liefdevolle, vriendelijke, bescheiden moslima met een hoofddoek en we denken: wat voor kwaad kan daar nu in schuilen! Maar we vergeten dat de hoofddoek ook een keerzijde heeft: hij is een subtiele maar reële vorm van terreur. En wat voor de hoofddoek geldt, geldt ook voor de islam. Deze godsdienst heeft twee gezichten: een onschuldig en een kwaadaardig. Het is de godsdienst van de vrede, maar het is ook de godsdienst van de oorlog. De foto’s van IS-strijders die we in de kranten zien, tonen ons onschuldige, lachende jongensgezichten. Maar het zijn wel deze ‘onschuldige kinderen’ die zich te buiten gaan aan de gruwelijkste misdaden. 

Goed en kwaad, vrede en oorlog, liefde en haat: in de islam gaan ze naadloos in elkaar over. Het christendom is niet beter, vreedzamer of liefdevoller dan de islam, maar het maakt wél onderscheid. De tegenpolen vloeien er niet in elkaar over, ze staan duidelijk afgetekend naast elkaar. Dat komt al tot uitdrukking in de bijbel en de koran. De bijbel bestaat uit twee aparte boeken: het Oude Testament is bijzonder gewelddadig, het Nieuwe Testament is volkomen geweldloos. Ook de koran kent deze tegenstelling: het bestaat uit de gewelddadige Medina-verzen en uit de geweldloze Mekka-verzen. Maar die staan allemaal door elkaar, ze zijn niet duidelijk van elkaar gescheiden. De koran is één boek, één geheel. Er is in de islam ook maar één God. Er is ook maar één profeet, en hij vertoont hetzelfde dubbele gezicht als de hele islam: enerzijds de vredelievende mysticus, anderzijds de oorlogszuchtige legeraanvoerder.  

Westerlingen maken graag onderscheid tussen beide polen: ze zien gematigde moslims en fundamentalistische moslims, een vreedzame islam en een oorlogszuchtige islam. Maar ze vergeten dat die polen samenhoren, dat ze één geheel vormen. Moslims zelf maken dat onderscheid niet. Ze zijn er heel duidelijk in: er is maar één islam, zoals er maar één God is, en één profeet. En er zijn ook geen twee soorten moslims, er zijn alleen moslims en niet-moslims. De Gentse moslima op de foto hierboven zal de Parijse terroristen zeker niet als fundamentalistische moslims zien, want dat zou betekenen dat ze de koran strikter in de praktijk brengen en dus betere moslims zijn dan zijzelf. Ze zal zichzelf ook niet als een gematigde moslim zien, want dat zou betekenen dat ze het niet zo nauw neemt met de koran. Nee, er is in haar optiek maar één soort moslims: goede, vredelievende moslims. Zo stond het ook in de open brief die een moslim onlangs schreef naar aanleiding van de aanslagen: ‘Ik ben moslim, en dat betekent dat ik vrede in mij draag. Waarom moet ik dan nog verklaren dat ik tegen terrorisme ben?’ Hij zag geen enkel verband tussen moslims en terrorisme. 

Moslims – en dat blijkt telkens weer opnieuw – ontkennen het dubbele gezicht van de islam. Ze zien de islam als de godsdienst van de vrede, en alles wat geen vrede is heeft niks met de islam te maken. Als moslims geweld plegen, dan is dat niet omdat er haat in hun ziel leeft, maar omdat ze God liefhebben en hem verdedigen wanneer hij aangevallen wordt. Daarom hebben moslims ook nergens schuld aan. Als zij agressief zijn, arm zijn, geen werk hebben, stelen of verkrachten, dan is dat altijd de schuld van de anderen die hen aanvallen, discrimineren, kleineren of verleiden. Moslims zijn altijd slachtoffers, ook als ze daders zijn. Moslims leven ook altijd in vrede, zelfs wanneer ze de hele wereld aanvallen. Hun aanval is immers een verdediging, want al wie geen moslim is, valt de islam aan, gewoon door geen moslim te zijn. Ieder mens wordt immers geboren als moslim: als hij christen, jood, boeddhist, atheïst of wat dan ook wordt, dan verzet hij zich tegen zijn moslim-zijn, dan beledigt hij zijn Schepper.

Moslima’s dragen hun hoofddoek om zich te ‘verdedigen’, niet tegen vrijpostige mannen, maar tegen ongelovigen. Ze zien in iedere niet-moslim immers iemand die de islam aanvalt. Als vrouw kunnen ze de wapens niet opnemen tegen al het ‘geweld’ dat hen hier omringt, maar ze kunnen wel duidelijk tonen: wij wijken niet, wij staan pal voor onze God en onze profeet. De moslima op de foto was misschien wel op de Gentse wake om de slachtoffers te herdenken, maar ze was er ook om de islam te verdedigen, om duidelijk te maken dat de islam niets met terrorisme te maken heeft. Ze gedroeg zich met andere woorden als een neo-nazi die door zijn aanwezigheid op een Auschwitz-herdenking wil aantonen dat de jodenvervolging niets met het echte nazisme te maken had, dat ze het werk was van terroristen die voorwendden nazi’s te zijn. 

We vinden het gedrag van de neo-nazi ongepast en dat zouden we hem ook duidelijk maken. Maar zou er tijdens de Gentse wake iemand de moslima gevraagd hebben om haar hoofddoek af te doen, uit respect voor de slachtoffers, uit solidariteit met de geterroriseerde Europeanen? Waarschijnlijk is niemand zelfs maar op het idee gekomen. Waarschijnlijk was iedereen juist blij met haar aanwezigheid. Hoe komt dat? Waarom zou een neo-nazi woedend worden weggejaagd terwijl een gehoofddoekte moslima hartelijk wordt verwelkomd? Vanwaar dat scherpe onderscheid tussen twee mensen die in wezen precies hetzelfde doen? Gaat het hier om een collectief Stockholmsyndroom waarbij slachtoffers zich identificeren met de daders? Waarschijnlijk, maar dat syndroom is geen verklaring, het is een naam. Waarom identificeren Europeanen zich zo sterk met moslims, met mensen dus waardoor ze – voorlopig nog een ‘vrouwelijke’ maar langzaam ook op een ‘mannelijke’ manier – geterroriseerd worden? Waarom haast iedereen zich na een moslimaanslag om te verklaren dat het geweld niets met de islam te maken heeft? 

Laat ik een gedachten-experiment doen. Stel dat er op de wake in Gent of waar dan ook tientallen gehoofddoekte moslima’s aanwezig waren geweest. Zou dat kwaad bloed hebben gezet? Hoogst onwaarschijnlijk. De herdenkingen golden de slachtoffers, niet de daders. Maar stel nu eens dat er op zo’n wake ook tientallen – duidelijk herkenbare – Vlaams Belangers waren geweest. Hoe zou men dan gereageerd hebben? De wake in Gent was een links, multicultureel initiatief. Dat kon je ook merken aan de deelnemers: verschillende BV’s, mensen uit de culturele kringen. En die lusten Vlaams Belangers rauw. Als Vlaams Belang, Pegida of andere moslimkritische organisaties ergens betogen, komt er altijd heibel van. De linksen pikken dat rechtse gedoe niet. En dus vermoed ik dat men in Gent – minstens – verstoord zouden gereageerd hebben op de aanwezigheid van rechts. Het zou geen vreedzame wake zijn gebleven, zelfs niet als de ‘rechtsen’ precies hetzelfde zouden gedaan hebben als de ‘linksen’, dat wil zeggen: een kaarsje aansteken, een bloem neerleggen. 

Om een lang verhaal kort te maken, de linkse, culturele, intellectuele kringen – de maatschappelijke bovenlaag zeg maar – gedragen zich net als moslims: hun hart is vervuld van liefde en zij prediken vrede. Als ze zich agressief gedragen is dat enkel en alleen omdat ze aangevallen worden door extreem-rechts, door de cultuurbarbaren, door de ‘onderbuik’ van de samenleving. Ze willen helemaal geen geweld gebruiken, maar ze kunnen niet anders, ze worden ertoe gedwongen door hun liefde voor de beschaving, voor de mensheid, voor de wereld. Daarom moeten ze zich verdedigen tegen het fascisme, tegen het racisme, tegen de onverdraagzaamheid, tegen de haat, tegen de discriminatie, tegen de islamofobie, tegen de homofobie, kortom tegen het kwaad. Ze strijden tegen de draak, ze voeren een heilige oorlog tegen … iedereen die niet links is, die niet is zoals zij. Want de zogenaamde ‘rechtsen’ zijn geen neo-nazi’s, geen fascisten, geen terroristen. Het zijn gewoon mensen zoals u en ik. Maar ze hebben één groot gebrek: ze zijn niet links. Het zijn ‘ongelovigen’, ze weigeren in te zien dat links, en links alleen, staat voor liefde en vrede. Ze erkennen de linkse God niet, ze begrijpen niet dat er pas vrede op aarde kan heersen als iedereen die God aanbidt, als iedereen zich bekeerd heeft tot het linkse gedachtengoed. 

Uit het feit dat de Gentse wake vreedzaam verliep, maak ik op dat er geen zichtbare ‘rechtsen’ waren. Er was alleen een zichtbare moslima en die werd in de armen gesloten omdat ze van hetzelfde geloof is, het geloof in het Ene, het geloof dat alle dubbelheid ontkent. Net zoals de islam geen ander geloof naast zich duldt, zo duldt ook links geen andere politieke overtuiging naast zich. Het idee dat links en rechts zouden samenwerken, is … des duivels. Het idee dat er in de menselijke samenleving twee of meer godsdiensten zouden kunnen bestaan, is een slag in het aangezicht van Allah en dient gewroken te worden. Bij die wraakneming dient de moslim zowel als de linkse zich te verzetten tegen de verleiding dat al dat geweld niet nodig zou zijn en dat hij dus schuld zou hebben aan de bloedbaden die hij aanricht. Nooit mag hij schuld bekennen, want dan valt hij Allah af, dan faalt zijn liefde voor God en de mensheid. Nooit mag hij in zijn ziel iets anders vinden dan liefde en vrede. Want het kwaad leeft niet in de ziel van de rechtschapene, het leeft in de ziel van de verdoemde, de ongelovige, de niet-linkse. Moslims kunnen  zich niet bewust worden van het kwaad dat ze in de wereld aanrichten, want dan houden ze op moslim te zijn. Links moet stekeblind blijven voor het bloedbad dat het in de vorige eeuw heeft aangericht, anders kan het niet links blijven. 

Er is geen verschil tussen het geloof van de moslim en de politieke overtuiging van links. Het is precies hetzelfde. En de kern ervan wordt gevormd door het gebrek aan bewustzijn van … Christus. Want Christus is degene die de tegenstellingen overbrugt. Hij is degene die de brug slaat tussen God en mens. Hij is het alternatief voor zowel gelovigen als ongelovigen, voor zowel links als rechts. Zonder Christus – niet als een religieus begrip maar als een geestelijke realiteit – kan links zich geen samenwerking met rechts voorstellen. Zonder Christus kan de moslim geen ander geloof naast zich accepteren. Zonder Christus kan niemand de zwei Seelen in seinem Brust niet onder ogen zien. Zonder Christus is de mens gedoemd het kwaad alleen in anderen te zien. Zonder Christus kan hij zich niet schuldig voelen zonder tegelijk de knie te buigen voor anderen. De moslimterreur kan niet los worden gezien van de linkse terreur in het Westen. Ze zijn één en hetzelfde wezen, een antichristelijk wezen dat in de moslimterreur zijn ahrimanische kop laat zien en in de linkse ‘oproepen’ tot vrede, liefde en solidariteit zijn luciferische kop. 

Ik twijfel er niet aan dat er de afgelopen dagen christelijke herdenkingen hebben plaatsgevonden, ‘christelijk’ in de zin van deemoedig, berouwvol, medelevend. Zonder eigenliefde, zonder wraakzucht, enkel medelijdend met het lijden overal ter wereld. Dat soort herdenkingen zullen er zeker geweest zijn en ze vormden waarschijnlijk de grondslag voor alle herdenkingen. Maar ik twijfel er evenmin aan dat ze, zoals in Gent, vaak vermengd werden met de antichristelijke geest – zowel van westerse zijde als van moslimzijde – de geest die zegt: hier hebben wij geen schuld aan, wij zijn zo niet, hier hebben wij niks mee te maken, het zijn ‘de anderen’ die dit op hun geweten hebben. Dat lees ik af aan die hoofddoek én aan het feit dat niemand daar een opmerking over maakte. Ik kan natuurlijk niet in de ziel van de zwarte moslima en de blonde mevrouw met de bloem kijken. Misschien werden zij allebei bewogen door Christus. Maar ik zou het toch overtuigender hebben gevonden als die moslima voor één keer haar hoofddoek had afgedaan en als de linkse BV’s voor één keer een Vlaams Belanger hadden omhelsd. En nog veel overtuigender zou ik het vinden als ze dat altijd zouden doen. Zolang moslima’s hun hoofddoek blijven dragen, geloof ik hen niet. Zolang linksen rechts blijven demoniseren (of omgekeerd) geloof ik hen evenmin. En is geloof niet juist wat we op dit moment het meest nodig hebben, niet in religieuze zin, maar in de zin van wederzijds vertrouwen? 

1003

   

 
De belangrijkste gebeurtenis van onze tijd is de wederkomst van Christus. De belangrijkste opgave van onze tijd is de bewustwording van die gebeurtenis. Want zonder bewustzijn brengt de wederkomst van Christus het grootst mogelijke onheil over de wereld. Dat zien we nu al honderd jaar gebeuren: nog nooit heeft de wereld zoveel dood, vernietiging en ellende gekend. Tragischer kan het niet: we beleven de wederkomst van Christus – het wezen van de liefde – en dat resulteert in een nooit geziene uitbarsting van haat en geweld. Toch is het volkomen logisch: als het goede verschijnt, moet ook het kwaad verschijnen, anders zou de mens geen vrije keuze hebben. De wederkomst van Christus zou dan het paradijs op aarde brengen en iedereen zou gelukkig zijn. Maar de vraag zou rijzen: kon Christus niet wat eerder gekomen? Waarom liet hij de mensheid zolang in de penarie zitten? Ja, waarom was al die penarie nodig? 

Het lijden van de mensheid heeft slechts zin in het licht van de vrijheid. Zonder het kwaad zouden we ons niet kunnen ontwikkelen tot vrije mensen. Als de wederkomst van Christus niet gepaard ging met de wederkomst van de Antichrist dan zou ze onze moeizaam veroverde vrijheid tenietdoen. De hele mensheidsgeschiedenis zou gereduceerd worden tot een kwalijke grap. Om dezelfde reden kunnen Christus en de Antichrist ook niet duidelijk herkenbaar en gescheiden verschijnen. Niemand kiest immers voor een wezen dat hem haat als hij ook kan kiezen voor een wezen dat hem liefheeft. Van een vrije keuze kan maar sprake zijn als beide geesten moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn, als het een inspanning vergt om voor het goede te kiezen. En aangezien het gaat om een extreme tegenstelling – het absoluut goede tegenover het absoluut kwade – moet de keuze extreem moeilijk zijn.  

Dat is alleen mogelijk als Christus en de Antichrist als een eenheid verschijnen. Dat strookt ook met het wezen van Christus: hij is louter liefde, hij wijst het kwaad niet af maar omarmt het. Hij neemt het kwaad in zich op en wordt er één mee. Daarom valt hij zo moeilijk te onderscheiden van de Antichrist. Daarom ook werd hij tweeduizend jaar geleden terechtgesteld als een misdadiger: omdat men in hem de Antichrist zag, een Godslasteraar, iemand die zich uitgaf voor de Messias. En dat gebeurt ook vandaag weer. De wedergekomen Christus wordt opnieuw voor de Antichrist gehouden. Beiden worden verwisseld omdat ze niet onderscheiden worden. Daarom slaat de mensheid Christus opnieuw aan het kruis – dit keer niet op fysiek-materieel vlak, maar op etherisch-geestelijk vlak. 

Bewust worden van Christus’ wederkomst betekent in de eerste plaats: onderscheid maken tussen de echte Christus en de valse. Dat vergt een strijd met de draak, want die wil dat onderscheid juist uitwissen. Daarom moet de strijd met de draak een bewustzijnsstrijd zijn, anders wordt het een strijd tegen Christus in naam van Christus. Deze ‘omgekeerde’ strijd wordt vandaag overal gevoerd: overal laait de verontwaardiging over het kwaad in de wereld hoog op, overal wordt het verwoed bestreden. Het is een ‘heilige’ strijd die gestreden wordt in naam van de meest verheven mensheidsidealen. Daarom is hij ook zo fanatiek, zo vernietigend, zo onmenselijk. Want het is een blinde strijd: we zien niet waartegen we strijden, we strijden zonder onderscheid te maken. Op die manier keert de Antichrist onze blinde liefde voor Christus om tot blinde haat en brengt hij ons ertoe hem met inzet van al onze krachten te bestrijden. En omdat Christus ons eigen diepste wezen is, is deze ‘heilige’ strijd een strijd tegen onszelf, een zelfvernietigende strijd. 

Alleen door onderscheid te maken tussen Christus en de Antichrist kunnen we voorkomen dat de mensheid een strijd van allen-tegen-allen ontketent. Maar hoe is dat mogelijk als we geen geestelijke wezens kunnen waarnemen? Zeker, we hebben de antroposofie, waarin Rudolf Steiner een uitgebreid beeld schetst van de geestelijke wereld. Maar zolang we die wereld niet kunnen waarnemen, blijft de geesteswetenschap abstract en theoretisch. Ze helpt ons nauwelijks om onderscheid te maken tussen goed en kwaad in een wereld die steeds ingewikkelder en steeds chaotischer wordt. We mogen niet vergeten dat nogal wat antroposofen zich destijds hebben laten misleiden door het nazisme. Hoe onwaarschijnlijk het ook klinkt, ze zagen geen wezenlijk verschil tussen Steiner en Hitler. Hun enthousiasme voor de eerste plantten ze gewoon over op de tweede. Ook vandaag zijn er heel wat antroposofen die met veel sympathie spreken over de islam en hun ogen sluiten voor de antichristelijke geest die er werkzaam in is. Er zijn er zelfs die zich tot de islam bekeren …  

Nee, de geesteswetenschap is geen garantie voor een duidelijk onderscheid tussen Christus en de Antichrist. Dat wordt ze pas als we haar verbinden met de kunst, want de kunst is in onze tijd de enige manier waarop we nog tot een echte waarneming van de geestelijke wereld kunnen komen. De religie biedt die mogelijkheid niet meer. Haar plaats is ingenomen door de kunst. Zij is vandaag onze navelstreng met de geestelijke wereld. Zonder haar kunnen we geen mens meer blijven. We staan er zelden bij stil, maar we zouden niet meer kunnen leven zonder muziek, zonder beelden, zonder teksten, zonder kunst in al haar vormen. We zouden doodeenvoudig gek worden. De zielepijn om te moeten leven in een louter materiële wereld, zonder enig contact met de geest, zou zo ondraaglijk worden dat hij alleen nog met grof geweld verdoofd kon worden. Zonder kunst worden we regelrecht in de armen van de Antichrist gedreven, en de antroposofie kan ons daar niet van weerhouden. 

Daarom richt de Antichrist zijn meest vernietigende pijlen niet op de antroposofie maar op de kunst. Nergens ontbindt hij zo zijn duivels, nergens oefent hij zoveel macht uit. Het is beslist geen toeval dat in de moderne islam kunst verboden wordt. Zelfs vrouwen mogen zich niet meer mooi maken. Deze vrouwelijke behoefte is dan ook een oervorm van kunst, ze is een herinnering aan hoe de mens als ziel ‘gekleed’ was in de geestelijke wereld. Door vrouwen te dwingen zich te hullen in zwarte sluiers en gewaden, verraadt de islam zijn materialistische karakter. Het feit dat het Westen zich daar nauwelijks aan stoort en dit soort praktijken zelfs verdedigt, geeft aan dat ook hier de Antichrist zijn anti-kunstzinnige werk grondig gedaan heeft. Hij heeft de moderne mens zo ongevoelig gemaakt voor het kunstzinnige dat hij geen verschil meer ziet tussen kunst en anti-kunst. 

De Antichrist weet heel goed dat hij alleen ontmaskerd kan worden door een kunstzinnig onderscheidingsvermogen. Met zijn gewone verstand heeft de mens immers geen toegang meer tot de wereld van de geest, hij is er volkomen blind voor geworden. Hij merkt dus niet dat de geest steeds meer doordringt in de materiële wereld en deze kunstzinniger maakt. Hij beseft ook niet dat wie blind is voor de kunst ook blind voor de moderne werkelijkheid. En dat is precies wat de Antichrist wil: een blinde mensheid die hulpeloos rondtast in een duistere wereld waar ze geen verschil meer ziet tussen goed en kwaad. Zo’n mensheid heeft hij reeds gecreëerd in de wereld van de kunst en zo’n mensheid creëert hij nu ook daarbuiten. Hij hoeft daar zelfs niks voor te doen, want hoe verder de impuls van de wedergekomen Christus zich uitbreidt, des te meer wordt de wereld een kunstwerk en des te blinder wordt de mens. Hij hoeft er alleen voor te zorgen dat de mens geen onderscheid maakt op kunstzinnig vlak en dat hij gewoon doorgaat om alles als kunst te zien.

Onder impuls van Christus gaat de mens de wereld steeds meer als een kunstwerk zien. Daardoor wordt hij zelf ook meer en meer kunstenaar. Dat ligt in de lijn van de evolutie, daar kan zelfs de Antichrist niks aan veranderen. Maar hij kan er wel voor zorgen dat deze evolutie niet doordringt tot het bewustzijn van de mens. Daardoor wordt die mens tot een blinde kunstenaar die niet beseft dat zijn scheppen een vernietigen is geworden. Het is alsof je een schilder zou blinddoeken en zeggen: ga nu maar je gang! Het resultaat zou beslist heel ‘modern’ zijn. De moderne kunst is een kunst gemaakt door blinde kunstenaars, door mensen die werken met nieuwe (door Christus geïnspireerde) scheppingskrachten maar met een oud (door Ahriman geïnspireerd) bewustzijn. Het resultaat is een onoverzienbare chaos, een chaos die zich nu ook buiten de kunstwereld verspreidt. Want de kunst bootst niet langer de werkelijkheid na, de werkelijkheid bootst de kunst na. In de hedendaagse kunstwereld zien we dus wat ons te wachten staat als we niet wakker worden, als we geen nieuw, kunstzinnig bewustzijn ontwikkelen. 

Het is dat michaëlisch bewustzijn dat Rudolf Steiner ontwikkeld heeft. Hij was de eerste die met zijn heldere, rationele bewustzijn doordrong tot de bron van de scheppende krachten in de mens, tot het Christuswezen dat hij onbewust begint waar te nemen. Daardoor werd hij de Johannes de Doper van onze tijd, de verkondiger van de wederkomst van Christus. Maar hij deed dat niet op de oude, religieuze manier, hij deed dat op een eigentijdse wetenschappelijke manier. Daarom noemde hij zijn antroposofie ook een geesteswetenschap. Zij verschilt niet wezenlijk van de moderne wetenschap, want zij heeft dezelfde inhoud: de waarheid. Maar zij heeft wel een andere vorm omdat zij de waarheid niet enkel in de materie ziet. Zij ziet de waarheid als een levend wezen dat de afgelopen 2000 jaar werkzaam is geweest in de materie, maar nu haar werkterrein verruimd heeft tot de etherische sfeer. Om de waarheid ook in haar etherische gedaante te kunnen bestuderen, moet de wetenschap een kunstzinnige vorm aannemen: zij moet tot een kunst worden. 

Daarom heeft Rudolf Steiner zijn antroposofie ontwikkeld in nauwe relatie tot de kunst. Hij baseerde haar op een kunstenaar die tevens wetenschapper was: Goethe. Zelf was hij een zuivere wetenschapper, maar hij hing wel voortdurend rond in kunstenaarsmilieus. Toen hij in 1907 het theosofische congres in München moest organiseren, deed hij dat uitdrukkelijk in het teken van de kunst. Van meet af aan associeerde hij wetenschap met kunst en de antroposofie is dan ook ondenkbaar zonder de kunst. Neem de kunst weg uit een steinerschool en je hebt geen steinerschool meer. Dat geldt ook voor de andere antroposofische werkgebieden: als zij niet kunstzinnig zijn, zijn ze niet antroposofisch. Kunst en antroposofie kunnen eenvoudig niet gescheiden worden, ze zijn één ondeelbaar geheel. 

Wetenschap kun je uitleggen, kunst niet. Kunst moet je doen. Antroposofie kun je uitleggen, maar dan heb je slechts de halve antroposofie. En eigenlijk heb je dan helemaal géén antroposofie, want antroposofie zonder kunst is geen antroposofie. Het is antroposofie-in-potentie: ze moet nog gerealiseerd worden, ze moet nog tot kunst worden gemaakt. Antroposofie is in feite een twee-componentenlijm: ze werkt pas als beide componenten – wetenschap en kunst – met elkaar verbonden worden. Los van elkaar stellen ze niets voor. Als wetenschap is de antroposofie een verzameling van vreemde abstracte begrippen en gedachten waar een modern mens niks kan (of wil) mee aanvangen. Als kunst is de antroposofie … onzichtbaar. Want alle kunst is in wezen antroposofisch, ze heeft dezelfde inhoud als de antroposofie, namelijk Christus. Maar dat wordt niet waargenomen, althans niet bewust. 

Christus is de inhoud van zowel de antroposofie als de kunst, maar hij wordt gescheiden waargenomen: in de (geestes)wetenschap door het verstand, in de kunst door het gevoel. In beide gevallen zien we maar één aspect van Christus, wat betekent dat we hem eigenlijk niet zien. Als een levende werkelijkheid wordt hij pas zichtbaar wanneer – en in de mate dat – we antroposofie en kunst met elkaar verbinden. Dat is uiteindelijk het doel van de antroposofie: Christus zien – en daardoor ook Christus worden. Daarom moet de antroposofie een kunst worden, en dat is iets wat Rudolf Steiner niet voor ons kan doen, dat moeten we zelf doen. 

Maar Feind hört mit. De Antichrist wil niet dat we Christus zien, want dan zien we ook hem en dan verliest hij zijn macht over ons. Hij zal er dus alles aan doen om kunst en antroposofie gescheiden te houden. Dat plaatst hem echter voor een probleem: Rudolf Steiner heeft de kunst vast verankerd in de antroposofie. Denken we maar aan Goethe, Schiller, Rafaël, Novalis: allemaal kunstenaars die in de antroposofie een richtinggevende, ja zelfs leidende rol spelen. Denken we maar aan het kunstzinnige karakter van de steinerpedagogie en de andere antroposofische werkgebieden. Nee, de Antichrist kan de antroposofie nooit losmaken van de kunst. Maar hij kan wel iets anders doen: hij kan een nieuwe kunst creëren, een antichristelijke kunst die hij stiekem in plaats van de oude, christelijke kunst stelt. Op die manier kan hij de antroposofie in haar tegendeel keren zonder dat iemand het merkt. 

En dat heeft hij inderdaad gedaan. Op hetzelfde moment dat Rudolf Steiner een ‘nieuwe wetenschap’ introduceert, creëert de Antichrist een ‘nieuwe kunst’. In plaats van tekeningen, schilderijen en beeldhouwwerken presenteert hij pispotten, conservenblikken en bananenschillen. Het is zo’n brutale omslag dat iedereen met verstomming is geslagen. Maar in feite is het niet ‘krankzinniger’ dan wat Rudolf Steiner doet, want hij baseert zijn wetenschap niet op atomen en elementaire deeltjes, maar op engelen en geestelijke wezens. Een grotere ommekeer is niet mogelijk. Maar langzaam went de moderne mens aan zowel de nieuwe wetenschap als de nieuwe kunst. En de Antichrist bereikt zijn doel: 100 jaar na het congres van München hernieuwt de antroposofie haar verbintenis met de kunst, maar dit keer niet met de ‘oude’ christelijke kunst. Ze treedt in het huwelijk met de nieuwe, antichristelijke kunst en dat wordt feestelijk gevierd door het Goetheanum vol te strooien met … verdroogde bananenschillen. 

Het meest tragische aspect van deze ‘hernieuwing van de trouwbeloften’ is dat niemand gemerkt heeft dat de bruid verwisseld werd. De madonna van Rafaël werd symbolisch vervangen door bananenschillen en niemand gaf een kik. Integendeel, het enthousiasme was groot en is sindsdien alleen maar toegenomen. De ene prestigieuze kunsttentoonstelling volgt de andere op: allemaal ‘hedendaagse kunst door Rudolf Steiner geïnspireerd’. In alle antroposofische tijdschriften wordt de lof gezongen van deze opening naar de wereld van onze tijd. En wee degene die de wittebroodsweken zou durven verstoren! Dat kan alleen maar iemand zijn die de verbinding van kunst en antroposofie wil verhinderen, iemand die geïnspireerd wordt door … de Antichrist. Ja, het wekt onwillekeurig bewondering om te zien hoe de Antichrist erin geslaagd is antroposofen niet alleen de mond te snoeren, maar hen zelfs tot enthousiaste volgelingen te maken. Dat is een kunststuk waar je mond van openvalt. 

 Is de Antichrist dan zo’n groot kunstenaar? Neen, dat is hij niet. Maat hij beschikt enerzijds over een geniaal (ahrimanisch) intellect en anderzijds over een dierlijk (luciferisch) instinct waarmee hij feilloos de zwakke plek van zijn tegenstander weet te vinden. Hij weet dat Jeder Mensch ein Künstler is geworden en hij weet ook hoe hij daar gebruik kan van maken. Zelf beschikt hij niet over scheppingskrachten, maar hij weet wel hoe hij ze moet omkeren in vernietigingskrachten. En dat is wat hij doet. Door toedoen van Ahriman had de scheppingskracht van de mens zich teruggetrokken in de kunstwereld, door toedoen van de wedergekomen Christus heeft ze zich daaruit bevrijd en is ze als het ware in de werkelijkheid geboren. Het is van dit ‘kind’ dat de Antichrist zich meester heeft gemaakt en dat hij omgekeerd heeft tot de grootste vernietigende kracht die de mensheid ooit gezien heeft. 

Zolang we dat ‘scheppende kind’ niet bevrijden uit de klauwen van de Antichrist zal het blijven groeien en steeds grotere ravages aanrichten. Want het weet niet wat het doet, het verkeert in de overtuiging dat het zijn moeder, de mensheid, dient. En die moeder kan op haar beurt niet anders dan haar kind liefhebben, wat het ook doet. Daarom heeft de mensheid vóór alles behoefte aan een ‘vader’, dat wil zeggen aan een scherp onderscheidend bewustzijn dat licht brengt in de ‘wereld van de moeders’, in de scheppende krachten van de etherische wereld. Niets hebben we meer nodig dan een michaëlisch bewustzijn dat de strijd met de draak aangaat, niet om die draak te overwinnen, laat staan uit te roeien, maar om hem zijn goud te ontfutselen, zijn inzicht in de scheppende krachten van de mens. Want het is dankzij dat inzicht dat hij erin slaagt die scheppende krachten tegen zichzelf te keren. De strijd met de draak is de strijd om zijn inzicht, want juist omdat hij als Antichrist tegenover Christus staat, kent hij Christus beter dan wie ook. 

1002

  
Volgens Rudolf Steiner is de wederkomst van Christus de belangrijkste gebeurtenis van onze tijd, een gebeurtenis die onder geen beding onopgemerkt voorbij mag gaan, want dat zou het grootst mogelijke onheil over de wereld brengen. De moderne mens is zich echter totaal niet bewust van die wederkomst. Zelfs in de christelijke kerken wordt er met geen woord over gesproken. Alleen de antroposofen houden het vuur brandende, het vuur van het Christusbewustzijn. Daarmee vervullen ze volgens Rudolf Steiner ‘de belangrijkste mensheidstaak voor de toekomst’. Zonder hoogmoedig te worden, zegt hij, moeten ze zich realiseren hoe groot het verschil is tussen mensen die zich langzaam inleven in de geestelijke wereld en mensen die geen flauw benul hebben van geestelijke zaken en dat ook niet willen hebben. 

Buitenstaanders halen natuurlijk de schouders op wanneer ze zoiets horen. Wie denken die antroposofen wel dat ze zijn! Maar wie ziet aan welke verwarring het moderne bewustzijn ten prooi is en daar ook de oorzaak van begrijpt, beseft steeds beter dat er geen andere remedie bestaat dan wat de antroposofie doet: de groeiende helderziendheid van de moderne mens doordringen met bewustzijn. En dat betekent in de eerste plaats: onderscheid maken tussen Christus en de Antichrist, tussen de geestelijke boven- en onderwereld. Daarom ook is de leidende geest van de antroposofie Michaël, de aartsengel wiens naam een vraag is: wie is als God?

Michaël wordt wel eens ‘het aangezicht van Christus’ genoemd. Hij is degene aan wie we Christus kunnen herkennen. Dat laatste vergt een strijd met de draak, want dat is waar Michaël voor staat. Christus herkennen betekent: de confrontatie met het kwaad aangaan. Deze confrontatie is volgens Rudolf Steiner dan ook de belangrijkste opgave van het bewustzijnszieletijdperk, het tijdperk waarin we nu leven. Hij spreekt daarbij niet over het (vandaag zo populaire) uitroeien van het kwaad, en zelfs niet over het overwinnen ervan. Onze taak bestaat er eenvoudig in het kwaad te herkennen, het te ‘ontmaskeren’. Bewust worden van Christus betekent dus hetzelfde als bewust worden van de draak of de Antichrist. Het is één en dezelfde opgave. De één ontmaskeren is de ander herkennen. Het onderscheiden van beide tegengestelde geesten is de ‘belangrijkste mensheidstaak’ waarover Rudolf Steiner sprak. Het is de michaëlische vraag stellen: wie – van beide – is als God?

Vreemde gedachte is dat! Hoe zouden we ooit de draak als God kunnen zien! Een groter verschil dan tussen Christus en de Antichrist is toch niet denkbaar! Maar we vergeten dat het hier om geestelijke wezens gaat en dat we geen geestelijke wezens kunnen waarnemen. Hoe extreem verschillend ze op geestelijk vlak ook zijn – het absoluut goede tegenover het absoluut kwade – op materieel vlak zijn ze heel moeilijk van elkaar te onderscheiden, zeker in onze tijd. Denken we maar aan een fenomeen als de politieke correctheid. Mensen die daardoor gegrepen zijn twijfelen er niet aan dat ze het goede belichamen. Wie het niet met hen eens is belichaamt in hun ogen het kwaad, en ze voelen zich moreel verplicht dat kwaad te bestrijden. De manier waarop ze dat doen is echter allesbehalve michaëlisch: ze beschuldigen, demoniseren, excommuniceren, broodroven en bestraffen. Ze gedragen zich met andere woorden als … draken. Op die manier illustreren ze dat goed en kwaad in onze tijd zodanig met elkaar vervlochten zijn dat ze nauwelijks nog te onderscheiden zijn. Ja, juist hun onontwarbaarheid is het grootste kwaad geworden.

De strijd met het kwaad aangaan – de echte michaëlische strijd – betekent in onze tijd: goed en kwaad ontwarren, ze van elkaar onderscheiden. En dat is niet langer mogelijk zonder bewust door te dringen in de geestelijke dimensie van de werkelijkheid. Onze moraliteit dringt slechts gevoelsmatig in deze dimensie door en dat volstaat niet meer. We worden hoe langer hoe meer in een moreel labyrint gelokt en de enige manier om niet helemaal het spoor bijster te raken, is door aan geesteswetenschap doen, dat wil zeggen, door op wetenschappelijke wijze door te dringen in de wereld van de geest. Maar deze wetenschappelijke wijze moet tegelijk een kunstzinnige wijze zijn, want we kunnen de methoden van de materialistische wetenschap niet zomaar toepassen op de geestelijke wereld. Met name de etherische dimensie (waar Christus zich vandaag manifesteert) blijft voor ons een gesloten boek als we haar niet op kunstzinnige wijze benaderen. De etherische wereld is in hoge mate kunstzinnig van aard en het gelijke laat zich alleen door het gelijke kennen. 

Als we morele – en dus menselijke – wezens willen blijven, dan moeten we de wereld als een kunstwerk leren zien, niet onbewust en instinctief zoals we dat nu doen, maar bewust en wetenschappelijk. Wat betekent dat echter? Hoe kunnen we een kunstwerk wetenschappelijk benaderen? Alleszins niet met de methoden van de materialistische wetenschap. Want hoewel een kunstwerk altijd materieel is – geen kunst zonder materie – is datgene wat het tot kunst maakt – en het dus onderscheidt van materie die géén kunst is – geestelijk van aard. Het kan op geen enkele manier gemeten, gewogen, berekend of bewezen worden. Het kan alleen waargenomen worden. Maar niet door ons gewone rationele bewustzijn. Als we kunst willen waarnemen dan moeten we overschakelen op een ander bewustzijn, een droombewustzijn. En hier ligt het probleem: we kunnen niet tegelijk wakker zijn en dromen. We kunnen niet aan wetenschap doen wanneer we ons verstand moeten uitschakelen. 

De gewone werkelijkheid is in onze moderne, dualistische ogen ofwel materieel ofwel geestelijk. De materiële werkelijkheid bestuderen we in de natuurwetenschap, de geestelijke werkelijkheid in de filosofie. Maar we bestuderen nooit beide samen, want we kunnen onze aandacht niet tegelijk naar buiten (op de materie) en naar binnen (op de geest) richten. Het is het één of het ander. In de kunst is het echter beide tegelijk. Wat de kunst uniek maakt is dat ze zowel materieel als geestelijk is. Materie en geest zijn in de kunst onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze kunnen niet afzonderlijk bestudeerd worden. Ofwel bestuderen we beide tegelijk ofwel bestuderen we helemaal geen kunst. Deze kunstzinnige eenheid van geest en materie kunnen we echter alleen waarnemen met ons droombewustzijn. Voor ons wakkere bewustzijn – dat we nodig hebben om aan wetenschap te doen – verdwijnt (onze waarneming van) kunst als sneeuw voor de zon en valt er niks meer te bestuderen. Juist onze wetenschappelijke instelling maakt ons blind voor de kunst. En dus rijst de vraag of het überhaupt wel mogelijk is om kunst wetenschappelijk te benaderen. 

Dat is een cruciale vraag, want van het antwoord hangt de toekomst van onze moraliteit, en dus ook van onze menselijkheid af. Als we kunst niet wetenschappelijk kunnen benaderen, dan zal het steeds moeilijker worden om goed en kwaad nog te onderscheiden. We zullen langzaam verdrinken in een zee van emoties en elkaar naar het leven staan in de overtuiging dat we het goede doen en het kwade bestrijden. We hoeven niet ver te kijken om ons te beseffen dat deze ‘demoralisering’ reeds volop aan de gang is. Reden genoeg dus om ons ernstig af te vragen of – hoe – het droombewustzijn (dat voorwaarde is om kunst waar te nemen) verzoend kan worden met een wakker wetenschappelijk bewustzijn. Is het met andere woorden mogelijk om wakker te dromen? 

Naar kunst kijken we anders dan naar de gewone werkelijkheid. Als we een museum bezoeken schakelen we automatisch over naar een droombewustzijn. Doen we dat niet, dan is het alsof we een grafkelder betreden, gevuld met voorwerpen die voor levende mensen geen enkele betekenis hebben. Hier wakker rondlopen, is een akelige ervaring. Je kunt het vergelijken met ‘wakker’ worden tijdens een film. Het overkomt ons wel eens dat we in de bioscoop zitten en dat de film ons niet meer kan boeien. We kijken dan om ons heen en zien ons omringd door allemaal zombies die in het donker bewegingloos naar een muur zitten te staren waarop schaduwen bewegen. Het is zo’n spookachtig tafereel dat we meteen weer overschakelen naar ons droombewustzijn en ‘onderduiken’ in de film. Nee, het is beslist geen aangename ervaring om volkomen wakker naar kunst te kijken. 

Het omgekeerde is natuurlijk ook waar. Het overkomt ons in de gewone werkelijkheid wel eens dat we beginnen te dromen, dat we even ‘weg’ zijn. Als dat gebeurt wanneer we in de auto zitten of de straat oversteken, dan kan het een akelige ervaring worden die ons – letterlijk in dit geval – in een dodenwereld terecht doet komen. Daarom zijn beide werelden – de kunstwereld en de gewone werkelijkheid – zorgvuldig van elkaar gescheiden. We kunnen de grens tussen kunst en werkelijkheid nooit onbewust overschrijden. Kunstwerken hebben namelijk een welbepaalde vorm: schilderijen, beeldhouwwerken, muziek, toneel, boeken, enzovoort. Daarbij hoort ook een heel duidelijke ‘omkadering’: de lijsten waarin de schilderijen zitten, de musea waarin ze hangen, de concertzalen waarin de muziek gespeeld wordt, de theaters waarin toneelopvoeringen plaatsvinden. Het zijn evenzovele ‘drempels’ die ons herinneren aan het onderscheid tussen kunst en werkelijkheid, en ervoor zorgen dat we telkens van bewustzijn veranderen. 

De wederkomst van Christus heeft het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid echter doen vervagen. De kunst is als het ware buiten haar oevers getreden. Net als Christus heeft ze grens tussen de fysieke en de etherische wereld overschreden. Ze heeft zich bevrijd uit haar fysieke vormen – als een vlinder uit zijn cocon – en is een etherische eigenschap geworden. Ofschoon die etherische eigenschap zelf in hoge mate ongrijpbaar is, komt haar bevrijding op verschillende manieren tot uiting. Bijvoorbeeld: kunst was vroeger slechts toegankelijk voor heel weinig mensen. Vandaag heeft iedereen toegang tot kunst. Art is everywhere. Een museum was vroeger een soort gewijde tempel. Vandaag is het een drukke marktplaats geworden. Je vond er vroeger alleen klassieke kunstwerken, vandaag tref je er pispotten, conservenblikken en andere gewone voorwerpen aan. Enzovoort.

De werkelijkheid is met andere woorden in de kunstwereld binnengedrongen, maar de kunst is ook doorgedrongen in de werkelijkheid. Je treft ze vandaag op alle mogelijke openbare en niet openbare plaatsen aan. Fictie en werkelijkheid zijn in elkaar doorgedrongen en hebben zich met elkaar vermengd. De grens tussen beide valt steeds moeilijker waar te nemen. En we spreken hier nog maar alleen over de oude, fysieke grens. De etherische grens tussen fictie en werkelijkheid is helemáál onzichtbaar. We weten niet eens dat ze bestaat. Beide werelden vallen hier volkomen samen. Er wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen kunst en werkelijkheid, met als gevolg dat de kunst niet wordt waargenomen. We zien een louter materiële wereld en hebben er geen flauw idee van dat we die wereld als een kunstwerk zien. In ons (wakkere) bewustzijn is het alsof er niets gebeurd is, alsof alles bij het oude is gebleven. Anders gezegd: de wederkomst van Christus – zoals ze weerspiegeld wordt in de kunst – gaat volkomen aan ons voorbij. 

Maar ze gaat beslist niet voorbij aan ons onderbewustzijn. Daar dringt Christus diep in door en hij doet ons de wereld (onbewust) als een kunstwerk zien. Maar die wereld is – op materieel vlak – helemaal (nog) geen kunstwerk, wel integendeel. Het is een anti-kunstwerk: lelijk, chaotisch, lawaaierig, ziek, decadent, gewelddadig. Het is een wereld die pijn doet aan de ogen, die ons hart doet bloeden en ons met diepe schaamte vervult. Het is een wereld die we in korte tijd herschapen hebben tot een gigantische vuilnisbelt. En uitgerekend die stinkende vuilnisbelt gaan we in toemende mate als … een kunstwerk zien. Dat is de grote tragedie van onze tijd: de wederkomst van Christus brengt ons ertoe om het slechte als het goede te zien. De vreugde die we vroeger aan het ware, het schone en het goede beleefden, die gaan we nu langzaam maar zeker aan de leugen, de lelijkheid en het kwaad beleven. Dat zien we reeds duidelijk weerspiegeld in de hedendaagse kunstwereld waar ontwikkelde, beschaafde mensen vol bewondering en enthousiasme kijken naar … afval. 

De wederkomst van Christus zou het meest verheugende nieuws moeten zijn dat de mensheid in eeuwen heeft gekregen. In plaats daarvan is ze uitgegroeid tot de grootste nachtmerrie die de mensheid ooit heeft meegemaakt. Ze heeft het grootst mogelijke onheil over de wereld gebracht en dat onheil zal niet ophouden zolang we ons niet bewust worden van die wederkomst. Rudolf Steiner heeft het meer dan eens gezegd: wat we nodig hebben is niet Christus, maar bewustzijn van Christus. Wat hij daarmee bedoelde, wordt met de dag duidelijker. Zolang we geen bewustzijn ontwikkelen voor Christus, zal zijn wederkomst in haar tegendeel keren: ze zal een wederkomst van de Antichrist worden. We zullen ons steeds sterker aangetrokken voelen tot alles wat antichristelijk is. We zullen tot manicheïstische karikaturen worden: mensen die het kwaad liefhebben, niet om het ten goede te keren, maar omdat ze in de overtuiging leven dat het (reeds) het goede is. We zullen met andere woorden tot ‘omgekeerde’ mensen worden die het kwaad liefhebben en het goede haten.   

Het klinkt allemaal behoorlijk apocalyptisch, maar wanneer we kijken naar de situatie in onze 21ste eeuwse wereld dan kunnen we moeilijk ontkennen dat het realiteit is. Het kwaad komt steeds dichterbij. Het lijkt van buitenaf op ons toe te komen, maar dat is slechts de weerspiegeling van het kwaad dat in onszelf leeft. En dat kwaad is ons gebrek aan Christusbewustzijn, ons gebrek aan onderscheidingsvermogen. We zien de wereld als een kunstwerk, maar we doen dat niet bewust. We maken geen onderscheid tussen wat kunst is en wat geen kunst is. We gooien alles op één hoop. Daar ligt onze opgave: in het onderscheiden. Daar ligt ook onze vrijheid. De wederkomst van Christus zou onze vrijheid tenietdoen als ze tot ons bewustzijn doordrong. We zouden dan geen andere keuze hebben dan christelijk te worden. Nu hebben we die keuze wel, we hebben de keuze tussen Christus en de Antichrist, en het is een buitengewoon moeilijke keuze. Dringen we vrijwillig en bewust door in de etherische sfeer waar Christus zich manifesteert of doen we dat niet? That is the question waar het vandaag allemaal om draait. Dat is de belangrijkste mensheidstaak. 

De Grote Scheiding

Op het voorplein van de Internationale Kunstmarkt in Keulen is een vrouw aan het schilderen.
Ze staat wijdbeens boven een doek en perst verf uit haar vagina.
Ofschoon ze jong, aantrekkelijk en spiernaakt is, oogst ze weinig belangstelling.
De bezoekers van de ‘messe’ zijn dan ook ervaren kunstliefhebbers, ze hebben dit soort kunst al ontelbare keren gezien en halen hun schouders op voor wat ze in Duitsland ‘kalter kaffee’ noemen.
Er is niets wat hen nog kan choqueren.
Wat bij de doorsnee cultuurbarbaar, met zijn onuitroeibare voorkeur voor tekeningen, schilderijen en andere kleinburgerlijke kunst, weerzin oproept, laat hen onberoerd of vervult hen juist met bewondering en enthousiasme.
Zo is de hedendaagse kunstminnaar: gestaald door zijn liefde voor de kunst.
Wat anderen braakneigingen bezorgt, brengt hem in vervoering.

Voor alle duidelijkheid, ik heb het hier niet over sadomasochisten, pornografen, horrorfanaten, jihadi’s en andere terroristen.
Ik heb het over academici, hoogleraren, schrijvers, filosofen, over de intelligentsia dus, het kruim van onze beschaving.
Ze zullen wel niet allemaal even enthousiast zijn over de Hedendaagse Kunst, maar er is toch niemand die protesteert, hoe bont de Jan Fabres dezer wereld het ook maken.

Deze grenzeloze verdraagzaamheid staat in schril contrast met de bijna continue staat van verontwaardiging waarin dezelfde intelligentsia verkeert als het gaat om onbenulligheden als een banaan die op een voetbalveld gegooid wordt, een wieleraffiche met een opwaaiend rokje, een scheldwoord dat met krijt op een muur wordt geschreven, enzovoort.
Wie niet goed op zijn tellen let, heeft vandaag een klacht, een boete of erger aan zijn been.
De kunstwereld daarentegen krijgt carte blanche.
Zij wordt zelfs gesubsidieerd voor het plegen van wat elders misdaden zouden worden genoemd.
Ook de criminele wereld wordt door onze intelligentsia in de watten gelegd.
Steeds meer terroristen, moordenaars en andere zware criminelen gaan vrijuit.
Als ze het goed aan boord leggen kunnen ze ook nog eens rekenen op een fikse schadevergoeding van de overheid wegens schending van hun mensenrechten.
De grens tussen kunst en misdaad is smal geworden.
Beide gaan als het ware geruisloos in elkaar over.
Als Banksy een gebouw met graffiti bekladt – een strafbaar feit – dan wordt het meteen een beschermd monument.
Als IS eeuwenoude kunstwerken vernielt, dan doet het niet veel anders dan de Duitse kunstenaar die een halve eeuw geleden vleugelpiano’s te lijf ging met een drilboor.

En dat zijn geen willekeurige associaties.
Ik heb het vroeger al gehad over de opvallende overeenkomsten tussen de wereld van de Hedendaagse kunst en de wereld van de extremistische islam.
Artistiek gezien leven we in een kalifaat en wie zich niet bekent tot de Enige Ware Kunst wordt als een dhimmi behandeld.
Er zijn ook al opvallende overeenkomsten vastgesteld tussen IS en het nazisme.
Ze gebruiken precies dezelfde technieken en methoden.
En ze delen hun belangstelling voor het kunstzinnige.
In zijn boek ‘Lenteriten’ legt de historicus Modris Eksteins uit dat het nazisme de ‘Entartete kunst’ weliswaar veroordeelde, maar wel haar dynamiek en geest overnam.

Hedendaagse kunstenaars, moslimterroristen, zware criminelen en Westerse intellectuelen: ze vertonen een onmiskenbare verwantschap.
Très étonnés de se trouver ensemble vormen ze een soort gemeenschap van onaantastbaren, een exclusieve wereld die boven de wet staat, terwijl de gewone wereld met die wet rond de oren wordt geslagen.
Er tekent zich vandaag inderdaad een scheiding der geesten af, met aan de ene kant Ubermenschen die zowat alles mogen en aan de andere kant Untermenschen die steeds minder mogen.
De eersten vereenzelvigen zich met Het Goede en zien het als hun taak om Het Kwaad te bestrijden en uit te roeien.
Volgens Rudolf Steiner moeten deze ‘etiketten’ echter omgewisseld worden, want volgens hem wordt de wereld in toenemende mate geleid door de slechtsten en niet door de besten.
Eén van de opvallende eigenschappen van deze ‘slechtsten’ – die zichzelf de besten wanen – is dat ze zeer ‘sociaal’ zijn.
Ze opereren internationaal en vormen een wereldwijd web, een mondiale broederschap van mensen die door eenzelfde geest met elkaar verbonden zijn.
Zonder dat het hen verteld moet worden, denken, voelen en willen ze als één wezen.
Ze vormen in feite het lichaam van de incarnerende Ahriman.

Van deze ahrimanische broederschap gaat enerzijds een sterke aantrekkingskracht uit en anderzijds een sterke dreiging.
Heel veel mensen willen er deel van uitmaken (het ongeschreven lidmaatschap heeft tal van voordelen) en heel weinig mensen durven er zich tegen verzetten (de ‘broederschap’ kent geen genade voor critici en ketters).
Wie eenmaal in haar web gevangen zit, raakt er heel moeilijk nog uit.
Hij wordt in steeds meer draden ingesponnen, uiterlijke en innerlijke, tot hij niet meer kan bewegen en gevangen zit in een cocon.
Maar in plaats van zich te verpoppen tot een vlinder wordt hij tot voedsel voor de Grote Spin.
Tegen dan heeft hij het bewustzijn al verloren en waant hij zich in de zevende hemel.

In feite is deze ahrimanische broederschap het exacte spiegelbeeld van de christelijke broederschap.
De krachten waar zij gebruik van maakt zijn christelijke krachten, de scheppende krachten van de mens.
Ze worden alleen omgekeerd, in spiegelbeeld geplaatst.
Daarom spreekt de ahrimanische gemeenschap de menselijke wil ook zo sterk aan: de wil is namelijk blind en ziet geen verschil tussen het oorspronkelijke beeld en het spiegelbeeld.
Mensen die deel worden van deze gemeenschap doen dat in de (onbewuste) overtuiging dat ze deel uitmaken van ‘het lichaam van Christus’.
Het enige wat hen kan beletten zich met huid en haar over te geven aan de Antichrist, is het bewuste vermogen om die Antichrist te onderscheiden van Christus.
Het gaat hier niet om een intellectueel onderscheidingsvermogen, want dat ziet alleen verschil tussen de (dode) namen.
Het gaat om een reëel onderscheidingsvermogen dat ook in staat is de (levende) werkelijkheid te zien waarvoor die twee religieuze begrippen staan.

De moderne mens dankt zijn vrijheid aan zijn scherpe zintuiglijke onderscheidingsvermogen: hij kan heel goed afzonderlijke objecten onderscheiden.
Wat hij echter niet meer ziet, zijn de onzichtbare draden die deze objecten met elkaar verbinden.
Ook zichzelf ziet hij als een afzonderlijk object dat ‘ongebonden’ op zichzelf staat.
De keerzijde van deze vrijheid is echter de eenzaamheid, en de daaruit voortvloeiende intense behoefte aan gemeenschap.
Die twee grote verlangens – het verlangen naar vrijheid en het verlangen naar gemeenschap – vechten in de ziel van de moderne mens om voorrang.
Zij vormen de grondslag voor de clash of civilisations.
In het Westen overheerst het verlangen naar vrijheid.
In de moslimwereld overheerst het verlangen naar gemeenschap.
Maar in beide werelden heerst het verlangen om die twee met elkaar te verbinden, want in hun afzondering zijn ze ondraaglijk geworden.
De Westerse wereld verlangt intens naar gemeenschap, maar wil zijn vrijheid niet opgeven.
De moslimwereld verlangt intens naar vrijheid, maar wil zijn gemeenschap niet opgeven.

Deze tegenstelling blijft abstract zolang we haar alleen in de buitenwereld waarnemen.
Ze wordt pas concreet wanneer we haar ook in onszelf waarnemen.
Pas dan, wanneer de buitenwereld tot spiegel wordt van onze innerlijke wereld, dringen we door tot de levende werkelijkheid.
Zoals Goethe zei: we leren onszelf kennen door naar de wereld te kijken, en we leren de wereld maar kennen door naar onszelf te kijken.
Levende kennis ontstaat uit de wisselwerking tussen beide blikrichtingen.

De relatie tussen de Westerse wereld en de moslimwereld is een uitvergroting van de relatie tussen man en vrouw.
De moderne vrouw verlangt naar de vrijheid die de man (reeds) bezit, maar wil daar kinderen, familie en alles wat haar met de anderen verbindt niet aan opofferen.
De moderne man van zijn kant verlangt naar de sociale verbondenheid die de vrouw van nature (nog) bezit, maar wil daar zijn vrijheid niet voor opofferen.
Die tegenstelling leeft ook in ieder mens, in de relatie tussen zijn astrale en etherische lichaam.
In zijn astrale lichaam is de mens vrij en bewust, want verwant aan de geest.
In zijn etherische lichaam is de mens verbonden, want verwant aan de materie.
Als de mens vandaag ‘over de drempel’ gaat, dan wordt hij gedreven door het wederzijdse verlangen tussen de astrale en de etherische wereld, dat in wezen het verlangen is van de mens naar Christus en van Christus naar de mens.
Dat wederzijdse verlangen is niets anders dan liefde.
Het is liefde die man en vrouw naar elkaar doet verlangen.
Het is liefde die het Westen en de moslimwereld naar elkaar toe drijft.
En het is gebrek aan onderscheidingsvermogen die beide met elkaar doet botsen.
De liefde handelt in het duister, het ontbreekt haar aan licht.
Liefde zonder wijsheid en wijsheid zonder liefde: ziedaar de kern van de clash of civilisations.

Het probleem is niet de liefde.
Die IS er, bij beide partijen, anders zouden ze niet met elkaar in botsing komen.
Het probleem is de wijsheid.
We zijn ons niet bewust van de drijvende kracht achter deze botsing.
We zijn ons niet bewust van (de wederkomst van) Christus.

Het gewone, zintuiglijke onderscheidingsvermogen volstaat natuurlijk niet om de clash of civilisations te vermijden.
Het leidt wel tot kennis, maar niet tot wijsheid.
We moeten ook op bovenzintuiglijk vlak leren onderscheiden.
We moeten het wezen van de liefde, Christus, leren onderscheiden.
Dat is onze grootste en belangrijkste opgave.
Maar we kunnen Christus niet onderscheiden zonder ook de Antichrist te leren kennen.
Onderscheiden veronderstelt altijd een tweedeling.
Dat zien we duidelijk in de wereld van de kunst.
Wie zich inlaat met kunst doet dat uit liefde.
Hij voelt zich onweerstaanbaar aangetrokken door de wereld waarin hij leeft en die hij onbewust beleeft als een spiegel van zijn eigen ziel.
Ook Hedendaagse kunstenaars en kunstliefhebbers handelen uit liefde.
Ook zij herkennen zichzelf in de buitenwereld.
Maar ze zijn zich daar niet van bewust, en daarom zijn ze zich ook van geen kwaad bewust.
Ze herkennen het kwaad niet in zichzelf, en ze herkennen het kwaad niet in de buitenwereld.
Ze zijn het product van een kunstwereld die niet ‘over de drempel’ is geraakt, die er niet in geslaagd is zich bewust te worden van de liefde die haar drijft.
Daardoor zijn ze in handen gevallen van de Antichrist, die hun (scheppende) liefde omkeert tot (vernietigende) haat.
Omdat het hen ontbreekt aan wijsheid.
Omdat hun kennis en inzicht dood en abstract is.

Pas als we de tweespalt in de kunst – die teruggaat op de tweespalt tussen Christus en de Antichrist – onder ogen zien, kunnen we ons bewust worden van haar wezen.
En die bewustwording houdt een keuze in.
Naarmate we het wezen van beide tegengestelde kunsten duidelijker onderscheiden, wordt het ook duidelijk dat er geen vergelijk mogelijk is.
Er is geen gulden middenweg tussen Christus en de Antichrist.
Men is vóór of men is tegen.
En van dat ‘voor’ wordt men zich pas bewust als men ook het ‘tegen’ leert kennen.

De twee ‘kunsten’ waarin de kunst uiteen is gevallen, zijn een beeld van de twee gemeenschappen waarin de moderne samenleving momenteel wordt opgesplitst, van de scheiding der geesten die is ingezet.
Die scheiding is iets ontzettends, het is een apocalyptisch mensheidsdrama.
De mensheid begint uiteen te vallen in twee delen: een deel dat voor Christus kiest en een deel dat voor de Antichrist kiest.
En die keuze betekent tegelijk het ontstaan van twee samenlevingen: een christelijke en een antichristelijke.
De kloof tussen die twee samenlevingen zal steeds groter worden.
Ze zal zo groot worden als de kloof tussen de twee kunsten: er zal geen enkel contact tussen hen zijn, ze zullen elkaars bestaan volkomen negeren.
In die gescheiden samenlevingen zullen zich twee verschillende mensenrassen ontwikkelen die elkaar niet meer als mens zullen (h)erkennen.

De kiemen voor die (geestelijke) rassenscheiding worden vandaag reeds zichtbaar in de werkelijkheid.
In de kunstwereld zijn ze al veel langer zichtbaar, ze zijn daar al uitgegroeid tot echte planten.
De manier waarop de moderne intellectuelen reageren op deze artistieke flora is een graadmeter van het moderne bewustzijn.
Ze reageren namelijk NIET.
Ze zien een kunstenaar die in zijn atelier met veel zorg een schilderij maakt van een naakte vrouw.
Vervolgens zien ze die naakte vrouw buiten op straat een schilderij maken door verf uit haar vagina te persen.
En ze halen de schouders op.
Ze sluiten de ogen voor deze groteske tegenstelling.
En ze beseffen niet dat ze kiezen.
Ze beseffen niet dat ze kiezen voor de Antichrist.
Ze beseffen niet dat ze ervoor kiezen deel uit te maken van de ahrimanische gemeenschap, waar iedereen slaapt en in de waan verkeert bij het betere deel van de mensheid te horen.
Ze beseffen het niet omdat ze kiezen met hun onderbuik.
Ze kiezen zoals ‘hedendaagse’ kunstenaars schilderen.
Het resultaat is dan ook navenant.

De strijd van de geallieerden tegen Christus

Verleden week verscheen in de kranten het bericht dat in Oslo 1300 jonge moslims een levende ketting hadden gevormd rond de plaatselijke synagoge, ter (symbolische) bescherming van de joden.
Na de aanslag van een Israël-hatende moslimterrorist in Kopenhagen, was dat een statement van formaat dat de islamofobe critici de mond snoerde.
De moslimgemeenschap nam hier duidelijk afstand van het terrorisme dat in haar naam werd begaan.
Althans, zo leek het.
Want wie wat aandachtiger keek naar de foto’s, stelde vast dat daar nogal veel blonde Denen op te zien waren.
Hadden die zich allemaal tot de islam bekeerd?
Na een beetje speurwerk bleek dat niet zo te zijn.
Het waren gewone Denen.
De ketting bestond hoofdzakelijk uit autochtone Denen.
Er stonden slechts een 20-tal moslims tussen.
Nog geen anderhalve procent dus.
Maar die druppel-op-een-hete-plaat volstond voor de kranten om er een indrukwekkende moslim-manifestatie van te maken.
Waar ze dan weer in alle talen over zwegen, was dat enkele dagen tevoren 700 jonge moslims de begrafenis hadden bijgewoond van … de moslimterrorist.
Eerder hadden ze zelfs geprobeerd om van de plaats waar hij door de politie was doodgeschoten een soort bedevaartsoord te maken, een heiligdom.
Ook daarover geen woord in de media.

Wat is de moraal van dit verhaal?

Om te beginnen dat er een diepe kloof gaapt tussen de moslims en de Westerse wereld.
De solidariteit van (vooral jonge) moslims met terroristen is vele malen groter dan hun solidariteit met de slachtoffers.
Dat is niet alleen in Denemarken zo, het is overal zo.
In Frankrijk bijvoorbeeld was de moslimsolidariteit met Charlie Hebdo nagenoeg nihil.
De solidariteit met de ‘wrekers van de Profeet’ daarentegen …

Dat is één.

Twee is dat er een diepe kloof gaapt tussen wat er in de media verschijnt en wat er in werkelijkheid gebeurt, zeker als het om moslims gaat.
Om de een of andere reden weigeren de media de kloof tussen de moslims en het Westen onder ogen te zien.
Ze wordt zoveel mogelijk gerelativeerd, geminimaliseerd en genegeerd.
Zo nodig wordt er zelfs ronduit over gelogen.
Dat is niet alleen vandaag zo, dat is altijd zo geweest.
Vanaf het prille begin van de moslim-immigratie hebben de media en de intelligentsia de problemen die erdoor veroorzaakt werden onder tafel geveegd.
Dat wekte in ons land zelfs zoveel ergernis dat er een heuse politieke partij kon van leven.
Maar die werd prompt opgesloten achter een cordon sanitaire.

Men heeft er werkelijk alles aan gedaan om de kloof met de moslims te negeren.
Waarschijnlijk in de hoop dat ze vanzelf kleiner zou worden.
Maar dat gebeurde niet, de kloof werd alsmaar groter.
En naarmate ze groter werd, nam ook de ontkenning toe.
De vermoorde redactieleden van Charlie Hebdo waren nog niet begraven of in de media verschenen alweer volop artikels die waarschuwden voor geweld tegen … moslims.
Zonder de minste gêne werden moslims afgeschilderd als slachtoffers en het scheelde niet veel of de slachtoffers van de aanslag werden bestempeld als … terroristen.
Drie dagen: méér hadden de media niet nodig om de zaken helemaal op hun kop te zetten en de waarheid onbeschaamd geweld aan te doen.

Hoe groter de kloof tussen de moslims en het Westen, hoe groter de ontkenning.
Hoe meer geweld moslims gebruiken, hoe meer geweld de waarheid wordt aangedaan.
Alsof het om één en hetzelfde fenomeen gaat.
Alsof het om twee vormen van hetzelfde geweld gaat, om twee vormen van dezelfde kloof.
Over welke kloof gaat het dan wel?
Over welk geweld spreken we hier?

Wat ligt aan de basis van de kloof tussen het Westen en de moslims?
Waarom gedragen moslims zich zo agressief, zo onverdraagzaam en zo ondankbaar tegenover het Westen?
Het grote struikelblok is de Westerse vrijheid.
Die staat haaks op de islam, die ‘onderwerping’ betekent.
Een moslim kan niet tegelijk vrij zijn EN zijn leven laten bepalen door de koran.

Wat ligt er aan de basis van de kloof tussen het Westen en de waarheid?
Waarom gedragen de Westerse media zich zo agressief, zo onverdraagzaam en zo ondankbaar tegenover de waarheid?
Wat is hier het grote struikelblok?
Dat zijn de grote idealen van vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid.
Zij staan haaks op een samenleving die, net als destijds het Westromeinse rijk, geïnfiltreerd wordt door ‘barbaren’.
De Westerling kan niet tegelijk verdraagzaam zijn EN zijn leven laten bepalen door onverdraagzamen.

Zowel de moslims als de Westerse intellectuelen worden geconfronteerd met de kloof tussen ideaal (de islam, de Verlichting) en werkelijkheid (de verscheurde samenleving, de verscheurde mens).
Allebei proberen ze die kloof eenzijdig te overbruggen door hun ideaal aan de werkelijkheid op te leggen.
Maar die werkelijkheid verzet zich daartegen.
Ze laat zich als levend organisme niet zomaar een dood ideaal opleggen.
Want de islam zoals we die kennen, is een dode letter.
De koran is meer dan 1000 jaar oud en toch wordt dat boek nog altijd als levensrichtlijn gebruikt door hedendaagse moslims.
Ook de Verlichtingsidealen leven niet meer bij de Westerse intellectuelen, ze zijn tot dode abstracties geworden.
Maar hoe doder deze (oosterse en westerse) idealen worden, des te verbetener worden ze aan de (levende) werkelijkheid opgedrongen en des te meer verzet die werkelijkheid zich daartegen.

Het gaat dus in feite om een strijd tussen doodskrachten en levenskrachten.
De doodskrachten van de islam en het intellectuele Westen proberen uit alle macht de levenskrachten onder controle te krijgen.
In de islam komt dat duidelijk tot uiting in de manier waarop mannen vrouwen behandelen.
In het Westen komt het tot uiting in de manier waarop het intellect alles wat uit het hart komt het zwijgen oplegt.
Maar dit oude ‘patriarchaat’ is niet meer van onze tijd.
Het heeft juist geleid tot het hedendaagse Golgotha: het leven sterft, op alle gebieden.
In het Westen is dat vooral het fysieke leven: de moderne wetenschap betekent een zware aanslag op de natuur.
In de moslimwereld is het vooral het geestesleven: de islam heeft zowat alle culturele leven verstikt.

De doodskrachten van het patriarchale denken hebben zowel in West als Oost de levenskrachten ‘gekruisigd’.
Maar wat dit denken niet weet, is dat op deze kruisiging een opstanding is gevolgd.
De oude levenskrachten zijn als het ware uit de doden verrezen: het zijn opstandingskrachten geworden.
Deze nieuwe levenskrachten worden echter niet opgemerkt, want de doodskrachten – die bewustzijnskrachten zijn – blijven strijd voeren tegen (wat zij menen) oude levenskrachten (te zijn).
Zij voeren die (oude) strijd des te verbetener naarmate ze merken dat die levenskrachten zich niet laten uitroeien.
En de strijdroes maakt hen blind: ze zien niet dat ze tegen nieuwe opstandingskrachten vechten en niet tegen oude levenskrachten.

Een mooi voorbeeld is de strijd tegen het racisme.
Dat is een strijd tegen oude (luciferische) levenskrachten die leven in het bloed en die het eigen ras, het eigen volk, het eigen lichaam zuiver willen houden.
Die oude, egoïstische levenskrachten zijn in het Westen, en zeker in Europa, duidelijk op hun retour.
Tussen de laatste verdorde resten van het racisme groeien reeds overal de jonge scheuten van een nieuwe broederlijkheid.
Die racisme-restanten zouden vanzelf verdwijnen, ware het niet dat de oude (ahrimanische) bewustzijnskrachten er een niets ontziende strijd tegen ontketend hebben.
Ze denken dat het de oude strijd is tegen Lucifer, maar in feite is het een strijd tegen Christus, tegen de nieuwe verdraagzame levenskrachten.
En juist doordat deze laatste geen kans krijgen, leven de oude egoïstische krachten weer op, wat dan weer koren is op de ahrimanische molen.
De overgang van oude naar nieuwe levenskrachten wordt als het ware omgedraaid.
In plaats dat de oude (verder) afnemen en de nieuwe toenemen, gebeurt het tegenovergestelde: de nieuwe verdraagzaamheid neemt af en het oude racisme neemt weer toe.
Christus wordt onderdrukt en Lucifer verrijst weer uit zijn graf.
En hij vermengt zich met Ahriman.

De strijd tegen het racisme is een schijngevecht.
Het is een strijd van Ahriman tegen Lucifer.
Die strijd is zo hevig dat de uitersten elkaar raken en in elkaar overgaan.
In werkelijkheid gaan Lucifer en Ahriman dus een alliantie aan tegen Christus.
Achter het masker van de (ahrimanische) strijd tegen het racisme gaat de strijd tegen Christus schuil.
Diezelfde strijd gaat ook schuil achter het (luciferische) schijngevecht van de moslims tegen het decadente, materialistische Westen.
Het gevecht dat de Westerse intellectuelen tegen de waarheid voeren en het gevecht dat de moslims tegen de vrijheid voeren, is één en hetzelfde gevecht: een (door de Antichrist geregisseerd) gevecht van Lucifer en Ahriman tegen Christus.

De belangrijkste vraag van onze tijd

Kunnen gevoelens objectief zijn?

Met die vraag bereik ik langzaam weer vaste bodem na een vlucht in abstracte hoogten.
Die ‘omweg’ was noodzakelijk om duidelijk te maken welk gewicht deze ogenschijnlijk onbelangrijke vraag heeft.
Ons hart voelt het belang van deze vraag wel degelijk aan en reageert er zelfs heftig op, tenminste wanneer ze concreet gesteld wordt.
Het weet echter niet waaróm het zo opgewonden reageert.
Dat kan alleen het verstand vertellen.
Maar gevoelens verhelderen met het verstand is een ongelooflijk geploeter.
Volgens Rudolf Steiner is dat geploeter echter buitengewoon belangrijk want het bepaalt hoe betrouwbaar onze gevoelens zijn, met name wanneer ze over de geestelijke wereld spreken (iets wat het verstand niet kan).

Nu kunnen we natuurlijk zeggen: ik heb geen boodschap aan de geestelijke wereld, ik beperk me tot de zichtbare, materiële wereld, daar heb ik meer dan genoeg aan.
Maar dat is een misvatting.
Zeker in onze moderne tijd is het een tragische misvatting te denken dat we ons kunnen beperken tot de materiële wereld.
Dat kunnen we alleen in het laboratorium van de wetenschap.
In het gewone leven lopen geest en materie voortdurend door elkaar heen.
Wie hier alleen maar materie meent te zien, misleidt zichzelf en komt op dwaalwegen terecht.
De reden waarom de moderne mens zodanig het noorden kwijt is, ligt juist in zijn onvermogen om materie en geest te onderscheiden.
Dat onvermogen is natuurlijk een gevolg van het materialisme: wie niet gelooft dat de geest bestaat, zal ook niet proberen hem te onderscheiden.
Hij zal geen aandacht besteden aan de gevoelswereld.
Dat is voor hem immers een fictieve wereld.

We denken dat we wakker zijn en de werkelijkheid zien zoals ze is, nuchter en objectief.
Maar niets is minder waar.
We slapen, en het zijn bepaald geen zoete dromen die we dromen.
We komen langzaam maar zeker in een nachtmerrie terecht.
Tegen een nachtmerrie bestaat er maar één remedie: wakker worden.
Maar dat is nu net waar de Antichrist zich hevig tegen verzet.
Hij wil dat we blijven slapen.
Hij wil dat de kloof tussen ons gevoel en ons verstand steeds groter wordt.
Het is met zijn wil dat we in botsing komen wanneer we de vraag stellen of gevoelens objectief kunnen zijn.
Maar we moeten de vraag wel concreet stellen, want voor abstracte vragen haalt de Antichrist zijn schouders op.
Het moet een vraag zijn die uit het hart komt.

Zo’n vraag is bijvoorbeeld: is dit kunst?
Wanneer we voor een pispot staan of enig ander stuk afval dat ons als kunst gepresenteerd wordt, is dat een heel eenvoudige, zelfs voor de hand liggende vraag, een vraag die spontaan uit ons hart oprijst.
En toch is ze taboe.

Naar aanleiding van de zaak Luc Tuymans schreef iemand: in plaats van ons af te vragen of het schilderij plagiaat is, zouden we ons misschien beter eens afvragen of het wel kunst is.
Die vraag werd gesteld in een satirisch stuk en dat is de enige manier waarop ze nog gesteld kan worden: bij wijze van grap.
Niemand luistert nog als de vraag in ernst wordt gesteld.
Ze wordt als een non-vraag beschouwd.
Iedereen is het er namelijk over eens dat je niet kunt zeggen wat kunst is.
Ieder oordeel over kunst is immers subjectief, en dus kan alleen een consensus bepalen of iets kunst is.
Over het werk van Luc Tuymans is men tot de consensus gekomen dat het grote kunst is, en het heeft geen zin die consensus aan te vechten, tenzij men in de positie verkeert die consensus te kunnen veranderen.
In de praktijk is dat onmogelijk want dan moet men opboksen tegen honderden mensen die allemaal heel veel geld geïnvesteerd hebben in het werk van Luc Tuymans.
Ze zullen nooit toestaan dat ze dat geld kwijtspelen doordat de consensus verandert.
Het zijn trouwens deze rijkelui die de consensus gecreëerd hebben.
Als individuele kunstliefhebber sta je machteloos tegenover dit internationale consortium van kunsthebbers.

Deze machteloosheid van het individu wortelt geheel en al in de overtuiging dat gevoelens niet objectief kunnen zijn.
Als dat WEL zo was, zouden de zaken er helemaal anders uitzien.
Er zou dan geen consensus nodig zijn om vast te stellen of iets kunst is.
Iedereen zou dat met eigen ogen kunnen vaststellen.
Als het hart even objectief kon waarnemen als het oog, zou het meteen duidelijk zijn of iets kunst is of niet.
Er zouden geen kunstpausen of andere consensus-deskundigen meer nodig zijn om ons te vertellen wat we moeten zien, wat we moeten voelen, wat we moeten denken.
We zouden dat allemaal weer ZELF kunnen doen.
Het zou dan ook afgelopen zijn met ‘kunstenaars’ als Marcel Duchamp die zeggen: dit is kunst omdat ik het zeg!
We zouden niks meer hoeven te geloven, we zouden het zelf kunnen zien.

Het draait dus allemaal om de vraag: kunnen gevoelens objectief zijn?
Kan de kloof tussen gevoel en verstand overbrugd worden?
Pas wanneer we deze vraag in abstracto stellen wordt duidelijk hoe cruciaal ze is.
Het is zonder meer de Belangrijkste Vraag van onze tijd.
Want het ligt voor de hand dat we de wederkomst van Christus niet met onze fysieke ogen kunnen waarnemen.
En we zijn ook niet in staat hem helderziend waar te nemen.
Het enige contact dat we nog hebben met de wereld van de geest zijn onze gevoelens.
Maar die vertellen ons evenmin iets over Christus, althans niet voor zover we weten.
Als we Christus willen waarnemen – en niets is vandaag belangrijker dan dat – dan moeten we WETEN wat we voelen, dan moeten we in onze gevoelswereld ZIENDE worden.
We zien pas iets als we weten dat we het zien.
Dieren zien een schilderij net zo goed als wij, misschien zelfs beter.
Maar ze weten niet wat ze zien.
En dus zien ze helemaal geen schilderij.

Zo kijken ook wij (in toenemende mate) naar de werkelijkheid: als dieren.
Onze zintuigen zijn scherper dan ooit, ons verstand was nooit meer ontwikkeld.
En toch zien we eigenlijk niets.
We zien niet dat de wereld een kunstwerk is.
We zien niet dat het wezen van dat kunstwerk Christus is.
We hebben daar geen flauw idee van.
Want we slapen, we dromen, we zijn niet wakker.
En we weten het niet.
We weten niet dat we slapen omdat we niet weten wat we zien.
We zien Christus met ons hart, maar we weten het niet.
We zien hem overal en we reageren daar instinctief op door ons hart te openen, maar we weten niet dat we hem zien, we herkennen hem niet.
Want het is duister in ons hart, er brandt geen licht, we kunnen er niets onderscheiden.
Onderscheiden doen we namelijk alleen met ons hoofd en dat heeft niet de minste belangstelling voor ons duistere hart met zijn subjectieve gevoelens.
Daardoor kan in dat hart – dat zijn deuren wagenwijd heeft opengezet voor Christus – de Antichrist binnensluipen zonder dat we er iets van merken.

We merken zijn aanwezigheid pas op wanneer we de vraag stellen of er licht kan ontstoken worden in ons hart.
Daar reageert hij heftig op, want hij weet dat hij geen kans maakt als we hem zien.
En dat laatste kunnen we alleen met ons hart.
Laten we dus de vraag stellen of we met ons hart kunnen zien.
Laten we ze heel concreet stellen ten aanzien van de kunst.

Is het mogelijk om duidelijk te zien of iets kunst is of niet?

(wordt vervolgd)

Het dronken hart

What shall we do with a drunken sailor? zong Ferre Grignard vijftig jaar geleden.
Vandaag is dat nog altijd de grote vraag.
Want die dronken zeeman is ons hart dat stuurloos over de golven zwalpt.
Wat zullen we doen met dat hart?
Zullen we het ontnuchteren tot het weer helder uit zijn ogen kijkt?
Of zullen we het gewoon in de golven laten verdwijnen?
Zullen we het weer tot bewustzijn brengen zodat het een oog wordt waarmee we de geest kunnen zien?
Of zullen we het in bewusteloosheid laten wegzinken tot het alleen nog blind kan rondtasten?

That is the question.

Enerzijds moeten we voldoende ontnuchteren om te beseffen dat we ‘dronken’ zijn en dat onze ziel in gevaar is.
Anderzijds mag de ontnuchtering niet te bruusk gebeuren, want dan dreigen we in paniek te raken en zijn we nog verder van huis.
Juist om die reden is de kunst een geschikt middengebied om deze vraag te stellen.
We hebben allemaal in meer of mindere mate met kunst te maken – art is everywhere – maar tegelijk maken we er ons niet al te druk over, want het is ‘toch maar’ kunst.
Eigenlijk zijn we altijd een beetje ‘dronken’ als het over kunst gaat, want in volkomen nuchtere toestand kunnen we er niet van genieten.
We kunnen hier dus wakker worden, en toch blijven dromen.
Want human kind cannot bear much reality.

Toch is het geen sinecure om te ontnuchteren op het gebied van de kunst.
Dat ondervinden we meteen als we een simpele vraag stellen als: is een pispot nu werkelijk kunst?
Voor een nuchter mens is dat een voor de hand liggende vraag, maar in de luciferische (en dus altijd wat dronken) kunstwereld klinkt het als vloeken in de kerk.
Toch is men in de hedendaagse kunstwereld niet langer verontwaardigd over dit soort nuchtere vragen.
De tijd dat men er heftig op reageerde is allang voorbij.
Men haalt hoogstens nog verveeld de schouders op en zegt: ach, weer zo’n kneusje dat de laatste 100 jaar geslapen heeft!
Men heeft in feite medelijden met naïeve zielen die dergelijke domme vragen stellen.
Het zijn kinderen, ze weten niet beter.

De vraag of een pispot kunst is, komt uit het hart.
Het is een naïeve, onbevangen vraag.
Maar ook de reactie erop komt uit het hart.
Het is geen scherpe terechtwijzing maar een goedmoedige reactie.
Vraag én antwoord komen dus uit het gebied van het hart.
En zo hoort het ook, want kunst is een hartsaangelegenheid.

Op het eerste gezicht gaat het dus om de reactie van een oude, wijze ziel op de vraag van een jonge, onervaren ziel.
Maar dat beeld klopt toch niet helemaal.
Kinderen en bejaarden voelen zich namelijk van nature tot elkaar aangetrokken.
Ze verkeren graag in elkaars gezelschap.
Daar is in de kunst echter geen sprake van.
Oud en jong leven hier in twee verschillende werelden waartussen geen enkel contact bestaat.
Zelfs na 100 jaar Hedendaagse kunst is er nog altijd niet de minste toenadering.
Het grote publiek blijf jong en naïef terwijl slechts een kleine minderheid oud en wijs is (of zich althans zo voordoet).
Het gaat hier dus niet om één hart dat zich op natuurlijke wijze ontwikkelt van kinderlijke naïviteit tot wijze ouderdom.
Het gaat om twee verschillende harten die zich helemaal NIET ontwikkelen.
De hartelijkheid die tussen beide leek te bestaan, is dus schijn.
Het is een schaapsvacht waaronder zich een wolf verbergt.

Met deze wolf krijgen we te maken als ons hart wil ontwaken.
Hij heeft twee verschillende gezichten.
Uiterlijk is hij een onschuldig lam dat alleen maar het beste wil.
Innerlijk is hij een roofdier dat het slechtste wil.
Door met deze twee gezichten te ‘spelen’ verlamt deze wolf onze ziel.
Toont hij ons alleen zijn schaapsvacht dan gaan we aan onszelf twijfelen: we voelen ons verdorven zielen dat we aan zoveel wijsheid en welwillendheid durven twijfelen.
En dus leggen we ons hart het zwijgen op.
Hebben we een onstuimig hart dat zich niet de mond laat snoeren en ongepaste vragen stelt, dan maken we kennis met het roofdier dat ons de stuipen op het lijf jaagt.
De combinatie van beide is doorgaans genoeg om ons in onze schulp te doen kruipen.
We slikken onze vragen in en slapen verder.
Maar het is niet meer dezelfde slaap als voorheen.
Wie wakker wil worden en zich toch weer omdraait in zijn bed, valt in een heel ander soort slaap, een ongezonde slaap die veel wegheeft van een verdoving.

In die toestand van verdoving houdt deze wolf-in-een-schaapsvacht de kunstwereld nu al 100 jaar gevangen.
In die tijd is onze ziel alsmaar dieper in de golven weggezonken.
We leven in een (artistieke) onderwereld en we beseffen het niet.
Want aan de buitenkant zijn we onschuldig en naïef gebleven.
Net als vroeger bezoeken we tentoonstellingen en musea omdat we van kunst houden.
Tenminste, dat denken we.
In werkelijkheid maakt het ons niets uit of we nu schilderijen, tekeningen en beelden te zien krijgen dan wel pispotten, kakmachines en bananenschillen.
We zijn stiekem zelfs trots op die ‘ruimdenkendheid’.
Maar eigenlijk laat de kunst van onze tijd ons onverschillig.
Het enige waar we nog van houden, is de oude entourage: de musea, de tentoonstellingen, de vernissages, de catalogi, de beschouwingen, kortom de hele artistieke schaapsvacht.
Wat er onder die vacht zit, daar trekken we ons niks van aan.
Tenminste, zo lijkt het.
Want als iemand onze onverschilligheid of ruimdenkendheid niet deelt, wordt de wolf in ons wakker.
Want hij vormt de echte inhoud van de Hedendaagse kunst, een inhoud die eigenlijk niets anders dan een verbod is: ‘Gij zult geen onderscheid maken tussen goed en kwaad’.
En voor die inhoud zijn we allesbehalve onverschillig.
We identificeren er ons zelfs zo sterk mee dat we ons persoonlijk aangevallen voelen als iemand dat verbod overtreedt.
Dan wordt de wolf-in-ons wakker.
Dan werpen we onze schapenvacht af.

Onze dronken ziel, die steeds dieper wegzinkt in een toestand van verdoving, wordt ongemerkt steeds kwaadaardiger.
We lezen bijna dagelijks in de kranten dat het slechts een zeer kleine minderheid van moslims is die zich inlaat met terrorisme.
De grote meerderheid is vredelievend en doet geen mens kwaad.
Dezelfde situatie vinden we ook in de kunstwereld.
Slechts een zeer kleine avant-garde laat zich in met kunst die bestaat uit pispotten, kakmachines en bananenschillen.
Het grote publiek heeft aan die extremen geen boodschap.
Dat neemt echter niet weg dat er bij dat grote publiek niet geprotesteerd wordt, noch tegen de uitspattingen van de Hedendaagse kunst, noch tegen die van de moslimterroristen.
En dat gebeurt niet uit onverschilligheid maar uit angst.
Niemand durft zich openlijk te verzetten tegen de ‘wolf’ die zich op beide gebieden manifesteert.
Maar daarmee is de kous niet af.
Onder die angst schuilt nog een diepere laag.
We protesteren niet tegen de excessen van reële of artistieke terroristen omdat we diep van binnen van hen houden.
Zoals de meeste moslims niet beseffen dat ze de moslimterroristen als martelaren vereren, zo beseffen de meeste mensen ook niet dat ze zich identificeren met de geest van de Hedendaagse kunst.
In de bewustere lagen van hun ziel wijzen ze die geest in meer of minder krachtige bewoordingen af, maar in de onbewuste diepten koesteren ze er een even intense als blinde liefde voor.
En als die geest dreigt ontmaskerd te worden reageren ze als een moeder wier kind in gevaar.
Ze werpen dan hun schaapsvacht af en veranderen in een wolf.

De ‘wolf’ (of de Antichrist) leeft in dezelfde zielediepten als het ‘lam’ (of de Christus).
Het is onze liefde voor Christus die ons naar beneden trekt en ons ertoe brengt ons in de armen te werpen van de Antichrist en helemaal één met hem te worden.
Want onze liefde is blind, ze maakt geen onderscheid tussen goed en kwaad.
Hoe dieper onze ziel wegzinkt in dronkenschap, des te meer raakt ze vervuld van liefde en des te meer raakt ze in de greep van de Antichrist die al die (Christus)liefde omkeert tot haat.
Het akelige van die haat is dat ze zichzelf beschouwt als liefde.
Daarom is er ook geen kruid tegen gewassen, tenzij liefde die NIET blind is en duidelijk onderscheid kan maken tussen goed en kwaad.
Maar dat onderscheid kunnen we alleen nog op het gebied van de kunst ontwikkelen.
Alleen daar zijn we nog echt vrij, hoe moeilijk het ook is om die vrijheid te grijpen.

Maar daarover volgende keer meer.

De gespleten ziel

De wereld waarin we leven is zowel voor moslims als voor Westerlingen een overweldigend materiële wereld. Het rechtstreekse contact met de geest is verloren gegaan.
Dat kunnen we aflezen aan de verwarring die ontstaat wanneer moslims en Westerlingen met elkaar samenleven en voor de opgave geplaatst worden om hun geestelijke grondslagen weer in hun bewustzijn te halen en te verzoenen met de nieuwe ‘multiculturele’ situatie.
Ze slagen daar geen van beiden in.
Als kippen zonder kop rennen ze rond en botsen tegen elkaar.
Ze botsen niet alleen met het wereldbeeld van de ander, ze botsen ook met het eigen wereldbeeld.
Door deze ‘clash of civilisations‘ ontstaat er niet alleen een groeiende kloof tussen moslims en Westerlingen, maar ook tussen moslims en Westerlingen onderling.

Eén van de opvallendste gevolgen van die kloof is de groeiende populariteit van de hoofddoek.
Het dragen van een hoofddoek door vrouwen is een oud gebruik dat tot voor kort ook nog in het Westen in zwang was.
In de tweede helft van de 20ste eeuw is het echter snel in onbruik geraakt, ook in het Midden-Oosten.
Het hoorde blijkbaar bij het afgelopen patriarchale tijdperk.
In de 21ste eeuw heeft de hoofddoek onder moslims echter een spectaculaire come-back gemaakt.
Terwijl in het Westen geen enkele vrouw nog een hoofddoek draagt, zijn niet alleen steeds meer moslima’s er een gaan dragen, maar hij is ook steeds groter geworden.
We zien nu zelfs vrouwen rondlopen in een burka, een hoofddoek die het hele lichaam bedekt.
De burka is een duidelijk bewijs dat de moslims het noorden kwijt zijn.
Toch is er een beeld dat de moslimverwarring nog sprekender tot uitdrukking brengt, een beeld dat steeds vaker opduikt in onze Europese steden: het moslim-echtpaar.
Hij: cool, hip, modieus gekleed, volkomen Westers.
Zij: van top tot teen gehuld in een zwarte ‘hoofddoek’.
Dit vreemde duo illustreert niet alleen de kloof tussen het Westen en de islam, het is ook een beeld van de kloof binnen de islam zelf.

Ik vind het steeds weer verbijsterend om zo’n moslimkoppel te zien lopen.
Het doet me een beetje denken aan een dierentemmer met zijn gedresseerde beer: ze leven samen, maar ze stammen uit twee totaal verschillende werelden.
Vooral op warme zomerdagen is het een schrijnend schouwspel.
De moslimman is gekleed in shorts, zijn hemd staat open tot aan de navel, zijn blote voeten zitten in sandalen en er staat een coole zonnebril op zijn neus.
De moslimvrouw daarentegen is helemaal ingepakt: alleen haar handen en ogen zijn vrij.
Soms hoop ik wel eens dat haar sluiers heel dun zijn en dat ze eronder helemaal naakt is, maar dat is ijdele hoop. Ze is met meer dan één laag bedekt, en dat terwijl iedereen loopt te puffen van de hitte en zoveel mogelijk kleren heeft uitgetrokken.

Tien, twintig jaar geleden zag je in het kosmopolitische Brugge vrijwel nooit moslima’s met hoofddoeken. Vandaag zie je op de reien bootjes rondvaren met alleen maar ‘zwarte kraaien’ aan boord: van top tot teen in het zwart geklede moslima’s.
In de levendige, kleurrijke toeristenatmosfeer van Brugge is het een lichtjes hallucinant schouwspel: je kunt nauwelijks geloven dat het echt is.
Hetzelfde extreme contrast belichaamt zo’n moslimkoppel.
Kleur tegenover zwart.
Levendigheid tegenover doodsheid.
Zichtbaarheid tegenover onzichtbaarheid.
Zinnelijk genot tegenover strenge ascese.
Verbinding tegenover afwijzing.
Je weet wel dat die twee uitersten samenhoren, maar hun verschijning vertelt een heel ander verhaal.
Toch gedragen ze zich alsof er niks aan de hand is, alsof het volkomen normaal is dat de man er zo Westers uitziet als maar kan, terwijl de vrouw erbij loopt als een non van de strengste orde.

Ik vraag me wel eens af: schaamt zo’n moslimman zich niet met zo’n zwarte spookgedaante naast zich?
Een normale man is toch trots als hij een aantrekkelijke vrouw naast zich heeft, een vrouw die ‘gezien mag worden’?
En de moslima zelf?
Wat moet zij niet denken en voelen als zij daar rondloopt als een melaatse tussen allemaal vrijgevochten Westerse vrouwen die trots zijn op hun lichaam en hun schoonheid?
Moslima’s zijn toch ook vrouwen?
Willen zij zich dan niet mooi maken? Willen zij niet gezien worden? Willen zij niet genieten van de zon en de wind op hun huid?
Ik mag niet denken aan de ziekelijke gedachten die nodig zijn om die zwarte vermomming goed te praten.
En dan spreek ik nog niet over de kinderen, die een vogelschrik als moeder hebben en haar gezicht niet eens kunnen zien.

Het kan niet anders of zo’n moslimkoppel is een beeld van een compleet gespleten ziel.
Enerzijds verbindt die ziel zich zo volkomen met het Westen dat ze er niet meer van te onderscheiden is: de moderne moslimman.
Anderzijds stoot die ziel het Westen zo radicaal van zich af dat ze zichzelf tot een karikatuur maakt: de zwartgesluierde moslimvrouw.
Natuurlijk is een gespleten ziel geen exclusieve moslimaangelegenheid.
Zwei Seelen wohnen, ach! in meiner Brust, schreef Goethe al.
Ieder mens heeft, zoals Faust, ‘twee zielen’ in zijn borst waarvan de ene zich vastklampt aan de materie en de andere naar de geest streeft.
In die zin verschilt de moslim niet wezenlijk van de Westerling.
Hij is alleen meer geneigd tot de uitersten.
Die uitersten liggen vandaag echter zo ver uit elkaar dat de vraag rijst: wat houdt de twee Seelen van de moslim eigenlijk samen?

De moslim is een religieus mens, maar dat waren vroeger alle mensen.
Oorspronkelijk had de mens een even vanzelfsprekende verhouding met de geestelijke wereld als met de materiële wereld. Toen het contact met de geest echter zwakker werd, moest de mens zich inspannen om dat contact te behouden: hij werd religieus.
In onze tijd is het contact met de geest vrijwel verdwenen en nu staat de mens voor de keuze: ofwel wordt hij materialist ofwel wordt hij nóg religieuzer.
Het Westen kiest voor het materialisme, de moslimwereld kiest voor de religie.
Maar die religie raakt wel helemaal verkrampt. In een door en door materiële wereld als de hedendaagse heeft ze geen (geestelijke) grond meer om op te staan en ze verwordt tot een verzameling dogma’s en regels die bijna met geweld moeten gehoorzaamd worden.
De islam werd met andere woorden … materialistisch.
Ook in het Westen was dat het lot van de religie, maar in plaats dat het christendom hier met geweld werd opgelegd, werd het gewoon vervangen door de materialistische wetenschap, die de nieuwe religie van het Westen werd.
Toen de Grote Emigratie begon, botsten deze twee ‘materialistische religies’ op elkaar: de wetenschappelijke en de islamitische.
De ‘clash of civilisations’ was geboren.

Maar deze ‘clash’ is niet echt een frontale botsing zoals in de Middeleeuwen, toen beide religies ook al met elkaar in aanvaring kwamen.
Het materialistische aspect van beide religies botst niet, integendeel.
Op dit niveau komen moslims en Westerlingen prima overeen.
Ze willen precies hetzelfde: rijk worden.
Daarom is de Grote Inwijking, afgezien van de normale wrijvingen, zonder geweld verlopen.
Maar naarmate de moslims materieel ingeburgerd raakten en er weer ruimte kwam voor meer geestelijke zaken, werd duidelijk dat beide religieuze aspecten – het wetenschappelijke en het islamitische – zich niet met elkaar lieten verzoenen.
Moslims en Westerlingen vonden elkaar (uiterlijk) in hun materialisme, in hun drang naar aardse rijkdom en zintuiglijk genot. Maar langzaam kwam de (innerlijke) tegenstelling tussen hun wereldbeelden naar boven, en die tegenstelling is sindsdien alleen groter geworden, tot ze uiteindelijk zichtbaar werd in de hoofddoek, en meer nog in het moderne moslimkoppel.

En hier duikt een wezenlijk verschil op tussen de moslimziel en de Westerse ziel, een verschil dat ook uiterlijk zichtbaar is.
Terwijl bij de moslims man en vrouw verschillen als dag en nacht, leven Westerse koppels duidelijk in één en dezelfde wereld. En dat is niet enkel een kwestie van kleding …
Hun uiterlijk is een weerspiegeling van hun innerlijk.
In de moslimziel is er geen enkel contact tussen het religieuze deel en het materialistische deel.
In de Westerse ziel is dat contact er wel, en dat is te danken aan het christendom.

Anders dan de islam is het christendom een religie die de materie waardeert.
Dat komt sprekend tot uitdrukking in het feit dat de christelijke God mens is geworden en in een fysiek lichaam heeft geleefd.
In de islam is zoiets ondenkbaar.
Allah leeft hoog in de hemel en de idee dat hij zich zou verlagen tot de aarde is ronduit blasfemisch. Daarom is de profeet Mohammed opgestegen tot in de hemel om daar het woord van God te vernemen.
In het christendom is net het omgekeerde gebeurd: het woord van God is daar zelf naar beneden gekomen. Het is mens geworden, meer zelfs, het heeft zich tot het einde der tijden met de aarde verbonden.

Qua wereldbeeld is dat een gigantisch verschil.

Dankzij het christendom is de Europese mens vertrouwd geraakt met de materie zonder het gevoel te hebben zich af te wenden van de geest.
Wel integendeel, aardedienst was tegelijk godsdienst, want de christelijke God had zich met de aarde verbonden en daardoor de materie ‘geheiligd’.
Voor de moslim daarentegen is aardedienst een verraad aan de godsdienst.
De moslim die zich naar de aarde keert, keert zich af van God.
Hij zondigt.
Daarom is het beeld dat wij van de moslim hebben iemand die niet werkt maar de hele dag op café zit te kletsen of in de moskee zit te bidden.
Het is een karikaturaal beeld, maar het is wel gelijkend.
De moslimwereld is helemaal geen actieve, ondernemende wereld zoals het Westen.
Het is een passieve, gelaten wereld waar het inch’allah heerst: alles is de wil van God, de mens zelf heeft niks te willen.

In het Westen moet de moslim echter wel werken, en met het geld dat hij daarmee verdient, koopt hij een auto, een huis, een iPhone en alle andere aardse goederen die de Westerling ook heeft.
Dat maakt van hem echter een zeer zondig man, die meer aandacht aan de aarde besteedt dan aan de hemel.
En dat moet dus gecompenseerd worden: de moslim gaat de islamitische voorschriften veel stipter naleven dan hij dat vroeger in zijn thuisland placht te doen.
Omdat de religieuze mens ook een paternalistische mens is of was, laat hij het vuile werk door zijn vrouw opknappen.
De zwarte sluier die zij moet dragen is eigenlijk een boetekleed.
Zij boet de zonden van de man uit.
Daardoor wordt zij voor hem ook het zinnebeeld van de islam.
Onder haar zwarte sluiers verbergt zij louter zuiverheid, onbezoedeld door Westerse blikken.
De moslima is daar zelf ook trots op: hoe meer boete zij doet, des te zuiverder wordt ze.
Hoe lelijker ze zich aan de buitenkant maakt, des te mooier wordt ze daaronder.
Ze offert als het ware haar vrouw-zijn.
Haar hoofddoek is het teken van haar martelaarschap.
Het is ook een teken van haar superioriteit ten opzichte van de Westerse vrouwen.

Het is niet eens zo lang geleden dat een dergelijke kwezelmentaliteit ook hier bij ons heerste.
Hoeveel vrouwen liepen niet helemaal in het zwart rond, hoeveel vrouwen deden geen boete en kwelden zichzelf en hun omgeving, hoeveel vrouwen hingen niet de martelaar uit – allemaal voor hun zieleheil en dat van de wereld!
We worden als het ware geconfronteerd met ons eigen verleden.

Moslims doen boete voor de zonden die ze op zich laden door in het Westen te leven.
Maar ze genieten niet alleen van hun ‘zonden’, ze genieten ook van hun boetedoening.
Aan dat verknipte genot ontlenen ze het voor ons Westerlingen zo onbegrijpelijke superioriteitsgevoel: materieel gezien staan ze op gelijke hoogte met ons, maar geestelijk voelen ze zich ver verheven boven dat dekadente Westen.
Voor ons Westerlingen is de tegenstrijdigheid tussen het materialisme en het godsdienstfanatisme van de moslims zo ostentatief dat ons verstand erbij stilstaat.
We zien zo’n hippe, moderne moslim lopen naast zijn van top tot teen in het zwart gehulde vrouw en we zijn verbijsterd: we kunnen die twee niet aan elkaar knopen.
Maar zelf zien ze absoluut niet wat daar vreemd aan is, en dat kun je ook aan hen aflezen.
Ze lopen er volkomen zelfverzekerd bij.
Ze zijn zich van geen kwaad bewust.
Wel integendeel.

En hier duikt het wezenlijke verschil op tussen onszelf en de moslims.
Wij zijn ons namelijk bewust van onze gespletenheid.
De moslim is dat niet.
Iemand als Yassine Channouf schreeuwt zijn onschuld in de kranten uit terwijl hij een paar dagen tevoren zijn broers nog geholpen heeft bij het plegen van een roofoverval. Hij schrijft doodleuk dat hij ‘de tijd die hem nog rest’ gaat gebruiken om te vechten tegen racisme, alsof de Belgen een fatwa tegen hem afgekondigd hebben en zijn dagen geteld zijn.
Hoe kan een jonge, intelligente en onschuldig ogende jongen zo leugenachtig en doortrapt zijn! vragen we ons af.
We begrijpen echter niet dat Channouf zo eerlijk en oprecht overkomt omdat hij dat in zijn eigen ogen ook is.
Hij weet helemaal niet hoe leugenachtig en schijnheilig hij in onze ogen is.
Hij is nu eenmaal anders.

Als wij liegen dan weten we dat.
Het ene deel van onze ziel (dat aards voordeel wil) verwijdert zich dan van het andere deel (dat geestelijk zuiver wil blijven) en we voelen een innerlijke spanning. Want beide Seelen in unser Brust zijn als door een elastiek met elkaar verbonden en blijven allebei in ons bewustzijn.
Bij mensen als Yannouf gebeurt dat niet.
Als het ‘materiële’ deel van hun ziel de ene kant opgaat, verdwijnt het ‘religieuze’ deel gewoon uit hun bewustzijn. Er is geen ‘elastiek’ die onder spanning komt te staan, en dus ook geen besef van tegenstrijdigheid.
Keren ze weer terug naar het religieuze, onschuldige deel van hun ziel, dan verdwijnt het eerste deel.
Ze voelen zich volkomen onschuldig en beseffen niet dat ze iets verkeerds hebben gedaan.
Op die manier kunnen ze liegen zonder ook maar één moment te beseffen dat ze liegen.
Op die manier kunnen ze ook in heilige verontwaardiging uitbarsten als ze van leugens worden beschuldigd.
Op die manier kunnen ze ons ook volkomen in verwarring brengen.
Want we begrijpen niet dat we met een ander soort ziel te maken hebben.
Een ziel die, net als de onze, gespleten is maar dat niet weet.

Ik herinner me nog een voorval op de geschenkenbeurs van de Gentse steinerschool.
Een kindje van de eerste klas had een portemonneetje gekregen van Sinterklaas en daar hadden zijn ouders en ooms en tantes wat geld in gestopt waarmee het op de ‘bazaar’ mocht kopen wat het wilde.
Het kind had daar wekenlang naar uitgekeken en het liep nu met glunderende ogen rond overwegend waar het zijn centjes zou aan besteden.
Maar dat was zonder de waard gerekend.
Een tienjarige moslimjongen uit de buurt had het kind zijn portemonneetje afhandig gemaakt en was ermee aan de haal gegaan.
Het kind was ontroostbaar. De bazaar was in zijn ogen een soort paradijs geweest en daar was het brutaal uit verdreven door die moslimjongen die niemand kende.
Mijn vrouw kreeg de dief, op aanwijzingen van de omstanders, te pakken en bracht hem bij het diep ongelukkige kind dat tranen met tuiten huilde.
Ben je niet beschaamd, vroeg ze, om zo’n klein kind te bestelen?
Maar toen ze in zijn ogen keek, zag ze daar geen spoor van schaamte.
Het deed hem allemaal niks.
Hij zei alleen maar: ik heb niks gedaan!
En hij begreep niet waarom iedereen zo’n misbaar maakte.
Wat me schokte, zei An achteraf, was niet dat hij zo’n klein en weerloos kind had bestolen, maar dat hij geen enkel besef had iets verkeerds te hebben gedaan.

Wij Europeanen en Westerlingen zijn geen onschuldige zielen. We vergrijpen ons ook aan kinderen, we vertellen ook leugens, ons gedrag hangt ook aan elkaar van de tegenstrijdigheden.
Maar dat gaat altijd gepaard met een gevoel, hoe vaag ook, dat er iets niet klopt.
En als we dan geconfronteerd worden met onze leugens of tegenstrijdigheden, dan stijgt dat gevoel omhoog tot we het niet meer kunnen negeren.
Ons verstand moét er zich dan wel mee bezighouden en er ontstaat een intense uiteenzetting tussen beide.
Die uiteenzetting tussen gevoel en verstand lijkt bij moslims niet te bestaan.
Ik heb ze althans nog nooit waargenomen.
Als ik discussies zie tussen moslims en Westerlingen, dan zie ik hoe de Westerlingen worstelen met de waarheid.
Ze willen niet alleen logisch en rationeel zijn, ze willen ook dat het waar is.
En dat is iets waar moslims zich niet om bekommeren.
Ze willen alleen maar logisch en rationeel zijn (of het lijken, want het is de vraag of je zonder waarheid rationeel kunt zijn).
En dus winnen ze meestal die discussies, want ze hoeven alleen met hun tegenstanders te vechten, ze hoeven niet met hun eigen waarheidsgevoel te vechten.
Niemand is opgewassen tegen Abou Jahjah, niet omdat hij zoveel intelligenter is dan Westerse intellectuelen, maar omdat hij niet met zichzelf hoeft te vechten.
Zijn verstand hoeft geen rekening te houden met zijn gevoelens, het kan zich helemaal concentreren op zijn doel: de discussie winnen, de ander aftroeven.

Het klopt niet helemaal als ik zeg dat moslims zich niets aan de waarheid laten gelegen liggen.
Ze doen dat zelfs meer dan wij.
Alleen is hun waarheid de onze niet.
Waarheid is voor hen: de koran, het woord van God.
Die waarheid is door Mohammed uit de hemel gehaald en op aarde gebracht in de vorm van een boek vol woorden, regels en voorschriften.
Voor Westerlingen is de waarheid eveneens uit de hemel op aarde gebracht, maar dan wel in de vorm van een mens die zei: ik ben de waarheid.
Doordat die mens gestorven is en opgestaan, leeft hij vandaag in ieder mens, ook in moslims.
Maar hij leeft daar in de wil, niet in het gevoel.
De waarheid kan zich bij moslims niet in het gevoel manifesteren omdat hun verstand dat belet.
Het is er namelijk van overtuigd de waarheid reeds te bezitten in de vorm van de koran.
Wat er vanuit de onbewuste wil ook opstijgt aan waarheidsgevoel, de moslim besteedt er geen aandacht aan. hij vindt dergelijke gevoelens zelfs zondig.
En zo kan hij staalhard liegen zonder daar iets bij te voelen, want hij doet het om de ongelovige Westerlingen te verslaan zodat de waarheid van de koran veld kan winnen.
Wat wij liegen noemen – welbewust zaken vertellen die tegen ons waarheidsgevoel ingaan – is voor hem: de waarheid verspreiden.
En dat doet hij niet wikkend en wegend, proberend verstand en gevoel met elkaar in overeenstemming te brengen. Hij doet het instinctief, geleid door de onverzettelijke wil de waarheid over de hele wereld te verkondigen.

En hier wordt de tragedie van de moslims zichtbaar.
Zonder dat zij het beseffen, laten zij zich leiden en inspireren door … Christus, het wezen van de waarheid dat in hun wil leeft zoals het in eenieders wil leeft.
Maar het leeft daar niet alléén.
In de onbewuste wil van de hedendaagse wil leeft ook het antichristelijke wezen van de leugen.
En wat moslims zo verwarrend maakt, is dat zij door beide wezens tegelijk worden geïnspireerd.
Ze beleven Christus en de Antichrist – het wezen van de waarheid en het wezen van de leugen – als één enkel goddelijk wezen waarvoor ze bereid zijn hun leven te offeren, zowel hun fysieke leven als hun zielenleven.
En juist omdat hun verstand in de overtuiging leeft de waarheid reeds te bezitten, doet het geen moeite om te luisteren naar wat vanuit de onbewuste wil opstijgt in het gevoel.
Nochtans is dat gevoel de enige manier waarop het verstand kan doordringen in de duistere wereld van de wil en onderscheid maken tussen de twee machtige wezens die daar naast elkaar leven: het wezen van de waarheid en het wezen van de leugen.
Onderscheid maken tussen waarheid en leugen betekent: tot een vergelijk komen tussen verstand en gevoel. Want de waarheid stijgt niet alleen op in het gevoel, ze wordt ook weerspiegeld in de ratio.
Pas als die twee – waarheidsgevoel en ratio – tot een vergelijk komen, weet de mens dat hij contact heeft met de levende waarheid en niet met de levende leugen.

De miserie van de kunst (2)

Ahriman is één aspect van de ziekte waaraan we lijden.
Hij is de inspirator van het intellectuele denken.
Hij giet levende gedachten in dode vormen.
Hij schrijft.
Ahriman inspireert de mens tot schrijven.
Nog maar een paar generaties geleden konden de meeste mensen nauwelijks een pen vasthouden. Vandaag schrijft iedereen.
En er wordt heel goed geschreven, tenminste wanneer we de zaak louter technisch bekijken.
Maar het is niet de moderne mens zelf die schrijft.
Het is voor het grootste deel Ahriman die in zijn plaats schrijft en aan de lopende band woorden, geijkte formuleringen en correcte gedachten produceert.

Volgens Alfred Einstein is er een rechtstreeks verband tussen de neergang van de muziek en de opgang van het schrijven.
Hector Berlioz is daarvan een treffend voorbeeld.
Iedereen kent hem als de componist van zeer romantische, gezwollen muziek, maar weinig mensen weten dat hij ook een voortreffelijk schrijver was.
Ik heb ooit zijn mémoires gelezen (verschenen als ‘Mijn leven’ in de reeks Privé-Domein) en zeer genoten van de buitengewone ‘esprit’ van de man.

20140811-120932.jpg

Het is dus verkeerd om Ahriman louter als een boosdoener te zien.
Door de kunstenaar te leren schrijven, heeft hij weliswaar de neergang van zijn kunst ingeleid, maar hij heeft ook iets in de plaats gegeven: zelfbewustzijn.
Muzikale reuzen als Bach en Haydn hadden iets kinderlijks in hun wezen.
Ze schreven muziek zoals een kind speelt: het was voor hen de natuurlijkste zaak ter wereld. Ze bezaten dan ook nog niet de soms arrogante trots van latere kunstenaars.
Wat een verschil met figuren als Beethoven en Berlioz!
Dat waren uitgesproken, zelfbewuste persoonlijkheden.
Vergeleken met hen lijken Bach en Haydn saaie burgermannetjes.
Die ahrimanische lijn is sindsdien almaar verder doorgetrokken.
Waren de klassieke meesters brave en hardwerkende huisvaders (Bach had 22 kinderen!) dan ben je vandaag geen kunstenaar meer als je leven niet avontuurlijk, opwindend en passioneel is, als je niet in alle opzichten anders bent dan de anderen.
Maar je moet ook uitvoerig kunnen spreken en schrijven over je kunst, anders word je niet voor vol aangezien.
De moderne kunstenaar is én een rocker én een intellectueel, iets wat de oude meesters geen van beide waren.
Niets typeert typeert onze tijd meer dan de spanning tussen deze twee tegengestelde kwaliteiten: de (luciferische) hartstocht en het (ahrimanische) intellect.
Die spanning is enerzijds verantwoordelijk voor de neergang van de kinderlijke genialiteit (die onze voorouders nog bezaten) en anderzijds voor de toename van het volwassen zelfbewustzijn (die onze voorouders nog niet bezaten).
En dat zelfbewustzijn culmineert in het besef van de moderne onmacht, het niet-meer-kunnen.

20140811-121359.jpg

Als we over (de kunst van) onze tijd willen spreken, moeten we het niet alleen over Ahriman hebben, maar ook over zijn tegenpool Lucifer.
Want waar de een is, is tegenwoordig ook de ander. Ze zijn niet meer van elkaar los te maken.
Het is dus niet alleen aan Ahrimans intellectualisme dat de kunst ten gronde gaat, ze gaat ook ten gronde aan het wilde luciferische verzet daartegen.
Actie en reactie, Lucifer die reageert op Ahriman en Ahriman die reageert op Lucifer: dát is de miserie van de kunst.
Berlioz was een voortreffelijk schrijver, maar juist die ahrimanische invloed dreef zijn muziek in de armen van Lucifer.
Toch had hij nog altijd deel aan ‘het tijdperk van de onschuld’, het tijdperk van het speelse midden, en daardoor kon hij die twee extremen, zij het met veel moeite, samenhouden en ondanks alles een groot kunstenaar worden.

Een nog sprekender voorbeeld van de door Ahriman en Lucifer verscheurde moderne kunstenaar is Vincent Van Gogh.
Iedereen kent de schilderijen van Van Gogh, en iedereen weet dat hij veel brieven heeft geschreven naar zijn broer Theo.
Minder bekend is echter dat die brieven zo goed geschreven zijn dat ze een plaats verdienen in de Nederlandse letterkunde.
Vincent Van Gogh was dan ook een bijzonder intelligent man, iemand die zich zeer bewust was van zijn kunst en ze met een ongewoon helder en nuchter oog bekeek.
Maar juist omdat hij literair zo begaafd was, en Ahriman hem dus zo sterk inspireerde, moest hij zich tot Lucifer wenden om Ahriman de baas te blijven. En dat gaf zijn kunst iets wilds en driftmatigs.
Van Gogh leed onder de enorme spanning tussen die twee polen.
Zolang hij ze kon uithouden, gaf die spanning zijn werk – zijn schilderijen én zijn brieven – een grote zeggingskracht.
Maar er zijn ook heel wat schilderijen – die je zelden of nooit te zien krijgt – waarop je duidelijk merkt dat hij de zaken niet meer samen kon houden.
Van Gogh werd langzaam maar zeker gesloopt door de enorme spanningen.
Het beroemde voorval waarbij hij zijn oor afsnijdt, was in feite een zelfmoordpoging: hij wilde zich de keel oversnijden met zijn scheermes, maar deed dat zo ‘wild’ dat hij bleef steken in zijn oor.

20140811-121611.jpg

Aanvankelijk wilde hij predikant worden, een man van het woord dus.
Hij had daar zeker het talent voor, dat bewijzen zijn brieven.
Maar hij leerde de dodelijke leegte en grauwheid van de intellectuele Ahriman kennen en vluchtte in de armen van de (vergelijkenderwijs) luciferische wereld van de kunst.
Zijn eerste stappen op dat gebied worden gekenmerkt door een grote gedrevenheid en een al even groot gebrek aan kunnen.
Het is bijna pijnlijk om die eerste stuntelige pogingen te zien, als van een (volwassen) kind dat leert lopen.
Maar wat Van Gogh groot maakt, is dat hij dat stuntelen heeft volgehouden.
Hij heeft het nooit ingeruild voor de pseudo-artisticiteit waar zoveel mensen zich aan overgeven wanneer ze op latere leeftijd leren tekenen of schilderen.
Dat kinderlijke stuntelen was de oorzaak van zijn levenslange miskenning.
Men zag hem als iemand die dacht dat hij schilder was maar er niks van kon en zichzelf belachelijk maakte.

Van Gogh was één van de vele kunstenaars die in de tijd rond de eeuwwisseling (die van 1900) gesloopt werden door de spanning tussen Lucifer en Ahriman, door de moeite die het hen kostte om die twee in evenwicht te houden (want ze zijn allebei nodig om kunst te maken).
Vandaag zijn er veel meer mensen die zich met kunst bezighouden dan in de tijd van Van Gogh.
Maar dat levert nauwelijks nog kunst op die de naam waard is.
Het spanningsveld tussen Lucifer en Ahriman is dan ook zo groot geworden dat niemand het nog uithoudt of het zelfs maar durft te betreden.
Er wordt nog maar weinig (echte) kunst gemaakt in onze tijd, maar we merken dat nauwelijks op, want hoe minder kunst we te zien krijgen, des te minder zijn we ook in staat om kunst waar te nemen.
Het oog voor kunst is een oog dat moet gevoed worden, anders kwijnt het weg en wordt blind.
Het ziet dan geen verschil meer tussen echte kunst en pseudo-kunst.
Hoe groot onze blindheid is geworden, toont de hedendaagse kunst, zowel in haar echte als in haar onechte gedaante.
De pseudo-hedendaagse kunst (die zichzelf Hedendaagse Kunst noemt) schotelt ons de meest beschamende dingen voor, en de echte hedendaagse kunst (de filmkunst) toont ons de meest spirituele dingen, maar we zien het geen van beide.
We zien noch het lelijke noch het schone.
Ons oog voor kunst is te zwak geworden om nog onderscheid te maken.

20140811-122606.jpg

De waarheid is dat we artistiek volkomen ondervoed zijn.
De beelden van miljoenen hongerende mensen die we bijna dagelijks op tv zien, zijn een (fysiek) spiegelbeeld van onze eigen (geestelijke) ondervoeding.
Tal van geestelijke kwalen die ons teisteren zijn een gevolg van dit tekort aan kunst, want zonder kunst – in zijn natuurlijke of culturele vorm (de natuur is het oer-kunstwerk) – kan de mens niet gezond blijven.
We zijn ons van dit geestelijk ziek-zijn echter nauwelijks bewust, omdat ons bewustzijn zelf deel heeft aan die ziekte: het is blind geworden voor zichzelf, voor zijn wezenlijk geestelijke aard.

Daardoor zitten we gevangen in een vicieuze cirkel: hoe minder kunst we te zien krijgen, des te blinder worden we voor kunst, en hoe blinder we worden voor kunst, des te meer ziekmakende pseudo-kunst kan ons leven binnendringen.
Het is met de kunst eigenlijk als met de landbouw: het volstaat niet meer om alle ziekmakende factoren te weren. De levenskrachten van de aarde zijn zo zwak geworden dat ze ons niet meer kunnen voeden.
We beseffen het niet, maar we zijn ook fysiek ondervoed.
We vreten ons weliswaar te pletter, maar we krijgen niet de nodige voedingsstoffen binnen.
Zelfs zuiver geteelde gewassen kunnen ons die niet meer geven.
Daarom is biologische landbouw niet genoeg.
Ze moet ook ‘dynamisch’ worden, dat wil zeggen: zij moet opnieuw verbonden worden met haar geestelijke oorsprong. Zonder die verbinding is echte voeding en echte gezondheid niet meer mogelijk.
In de kunst is het niet anders.
Ook zij moet ‘gedynamiseerd’ worden: de dodelijke tweespalt waarin ze zich bevindt, moet overwonnen worden. De twee stukken waarin ze uiteen is gevallen, moeten opnieuw met elkaar verbonden worden.
Dat is echter pas mogelijk als we opnieuw contact maken met de echte geest, niet de luciferische of de ahrimanische, en nog veel minder degene die hen rechtstreeks verbindt, maar de christelijke geest, die het midden houdt tussen beide.

20140811-123255.jpg

Omgekeerd kunnen we maar contact maken met deze waarlijk kunstzinnige geest als we opnieuw het spanningsveld betreden tussen Lucifer en Ahriman, dat wil zeggen: als we het bewust en vrijwillig betreden.
Want ons hele moderne leven speelt zich af tussen Lucifer en Ahriman.
We zijn er ons alleen niet van bewust.
We weten niet dat we als een pingpongballetje heen en weer worden gemept tussen beide tegenmachten.
We willen het ook niet weten, want de onmacht die ons dan overvalt, drijft ons tot wanhoop en zelfvernietiging.
Maar ook het niet-willen-weten leidt tot zelfvernietiging, want de spanning tussen Lucifer en Ahriman blijft oplopen en dwingt ons om ons bewustzijn stelselmatig te verdoven tot het uiteindelijk vervangen wordt door een bewustzijn dat niet het onze is.
En dat schijn-bewustzijn behoort toe aan een geest die nog veel gevaarlijker is dan Lucifer en Ahriman.
Hij brengt de mens ertoe zichzelf uit vrije wil te vernietigen, in de overtuiging dat het de enige uitweg is uit de vicieuze cirkel.
We zien deze geest onder meer aan het werk in zelfmoordterroristen, die door zichzelf te vernietigen dood en terreur zaaien. Deze zelfvernietigers noemen zichzelf ‘vrijheidsstrijders’ en worden geroemd als martelaren die het grootste offer brengen dat een mens kan brengen, een offer dat hen tot heiligen maakt.
De geest die hen bezielt (of bezit) perverteert met andere woorden het christelijke ideaal.

Deze anti-christelijke geest perverteert ook de kunst: hij vernietigt ze niet door haar rechtstreeks aan te vallen, maar door haar in haar tegendeel te keren, door een anti-kunst in het leven te roepen die als het summum van kunst beschouwd wordt.
Tot omstreeks 1900 had niemand dat voor mogelijk gehouden, maar vandaag is het een realiteit die zo vanzelfsprekend is geworden dat niemand ze nog opmerkt.
De zelfvernietiging van de kunst is heel gewoon geworden.
De kunstenaar vernietigt in plaats van te scheppen en niemand merkt het verschil.
Ook buiten de kunst is dit omkeringsproces aan de gang: de moderne mens vernietigt zichzelf en zijn wereld in de overtuiging dat hij beide redt.
Dit is de geestelijke ziekte waaraan we lijden, en het is een dodelijke ziekte.

20140811-123346.jpg

De enige manier om ervan te genezen, is door er ons bewust van te worden.
Maar dat is nu net het probleem, want ons bewustzijn zelf is ziek, het is niet langer bij machte onderscheid te maken tussen ziek en gezond.
Zelfmoordterroristen beschouwen zichzelf niet als ziek, integendeel, het zijn de anderen die ziek zijn en een paardenmiddel nodig hebben om te genezen.
Ook Hedendaagse kunstenaars zien zichzelf als gezonde geesten die alles wat vroeger als kunst beschouwd werd als ziekelijk bestrijden.
Een dergelijke groteske omkering is maar mogelijk omdat de mens niet meer weet wie of wat hij is.
Tot pakweg 1900 leefde hij in de overtuiging dat hij een kind van God was, een geestelijk wezen.
Het materialisme heeft dat oeroude mensbeeld vernietigd en een grote leegte achtergelaten die nu stelselmatig ingenomen wordt door de hedendaagse anti-geest.
Hoe meer die geest ons ‘midden’ bezet, des te meer ontvluchten we dat midden en werpen ons in de armen van Lucifer en Ahriman.
Zonder een nieuw mensbeeld dat de mens opnieuw ziet als een geestelijk wezen dat het midden houdt tussen de spirituele Lucifer en de materialistische Ahriman, is het niet mogelijk het menselijke midden te heroveren op de anti-christelijke geest, het bijbelse beest met de twee horens.

20140811-123709.jpg

Dat nieuwe mensbeeld is ons gegeven in de antroposofie van Rudolf Steiner.
Het is een waar godsgeschenk, want in onze moderne wereld is er niets wat ermee te vergelijken valt.
Maar de mens zou geen vrije geest zijn als hij verplicht werd dit geschenk te aanvaarden of zelfs maar als geschenk te herkennen.
Verre van een verplichting te zijn, is het een hele opgave om dit geschenk aan te nemen en uit te pakken.
In feite is het niets minder dan een kunst.
De antroposofie doet een beroep op wat ons nog rest aan kunstzinnige vermogens, zowel op het gebied van denken, voelen als willen.
Ze noopt ons om opnieuw het midden te betreden waar die vermogens leven en de strijd aan te gaan met de geest die daar eveneens leeft en probeert die vermogens tot de zijne te maken.

De strijd begint met het onderkennen van de luciferische en de ahrimanische ‘hoorn’ van dit beest, want het is met het geraffineerde pingpongspel tussen beide extremen dat hij zichzelf aan het bewustzijn van de mens onttrekt.
Er zit niets anders op dan dit ‘spel’ te leren kennen, en ‘kennen’ betekent hier meer dan alleen maar verstandelijk begrijpen: we moeten het spel meespelen, maar dan wel bewust en niet onbewust, zoals we dat nu doen.
Door dat bewuste ‘meespelen’ heroveren we stap voor kleine stap onze kunstzinnige vermogens, want het zijn die vermogens die de anti-geest tegen ons gebruikt.
Zelf bezit hij namelijk geen scheppende kracht.
Dat is trouwens de reden waarom hij ons zo haat en ons wil vernietigen: het beeld van de mens, een wezen dat ver beneden hem staat en toch begiftigd is met scheppende vermogens, is voor hem zo ondraaglijk dat hij het kost wat kost uit de weg wil ruimen.
Het feit dat hij daar, na 100 jaar zijn duivels ontketend te hebben, nog altijd niet in geslaagd is, wijst op de aanwezigheid van een andere geest, die ons steunt in onze strijd tegen Het Beest.
Maar die steun ondervinden we alleen als we de strijd werkelijk aangaan, want de christelijke geest dwingt ons op geen enkele wijze.
Als we de strijd uit de weg gaan en ons tevreden stellen met ons pingpongbalbestaan, dan houdt hij zich op de achtergrond en lijdt met ons mee.
Nemen we ons (aangeboren) kunstenaarschap daarentegen weer op, dan keren we de zaken om: wij lijden dan – uit vrije wil – met de Christusgeest mee.
Want kunst impliceert lijden.
Maar als we scheppend worden, lijden we niet om te lijden, we lijden om de vreugde die de bewustwording van onze eigen scheppende geest ons baart.
En die vreugde is altijd groter dan het lijden.

20140811-124134.jpg